Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 662]
| |
Natuurlyke historie van de boeren-zwaluw.(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.)
(Vervolg en Slot van bladz. 632.)
Schoon de Boeren-zwaluwen eenigzins wilder zyn dan de Huis-zwaluwen, schoon de Wysgeeren, en onder anderen de Heer rousseau, geloofd hebben, dat de Jongen niet konden opgekweekt worden, laaten zy zich nogthans zeer ligt opbrengen; men heeft ze het voedzel te geeven, 't welk zy liefst hebben en meest met hunne natuur overeenkomt, naamlyk Vliegen, Kapellen; ze dikwyls te voedenGa naar voetnoot(*), en bovenal hunne zugt tot de Vryheid invieren; een zugt, gemeen aan alle soorten van Dieren, doch in geene soort zo sterkwerkende als by het gevederde GeslachtGa naar voetnoot(†). Men heeft een deezer opgekweekte Boeren- | |
[pagina 663]
| |
zwaluwen gezien, die byzonder verknogt was aan de Persoon van welke zy de opvoeding ontving. Zy bleef geheele dagen by haare Meesteres zitten, en als deeze, naa eenige uuren afzyns, wederkwam, ontving zy haar met een vrolyk geluid, sloeg met de wieken, en gaf alle tekens van genoegen; zy begon reeds voedzel uit de hand te neemen, en zou waarschynlyk eene geheel volkomen opvoeding gekreegen hebben, was zy niet weggevloogen. Zy vloog niet verre weg, 't zy dat de nauwe verkeering met den Mensch haar noodig geworden ware, 't zy dat een Dier, door het huislyk leeven bedorven, of ten minsten verzwakt, voor de vryheid niet langer geschikt was; deeze Zwaluw viel in handen van een klein Kind, en werd welhaast de prooy van een Kat. De Burggraaf de querhoënt verhaalt my, dat hy ook eenige maanden jonge Zwaluwen, uit het Nest genomen, heeft opgevoed, maar ze nooit alleen heeft kunnen leeren eeten, en dat ze altoos stierven wanneer ze aan zichzelven werden overgelaaten. Wanneer de Boeren-zwaluw, van welke ik zo even sprak, wilde loopen, deedt zy het onbevallig door de kortheid der pooten; de Zwaluwen van deeze soort zetten zich ook zelden buiten haar Nest elders neder, en alleen uit noodzaaklykheid: zy gaan, by voorbeeld, aan den waterkam zitten, wanneer zy vogtige aarde verzamelen om het Nest te maaken, of in het riet, om daar den nagt te slyten op het einde van den Zomer, wanneer zy, naa het derde broedzel, te talryk geworden zyn om alle in de Nesten te kunnen verblyvenGa naar voetnoot(*); of, eindelyk, op het dak van eenig groot gebouw, wanneer zy verzamelen tot het vertrek. De Heer hebert hadt in Brie een huis, 't welk zy alle jaaren tot de algemeene verzamelplaats koozen: de | |
[pagina 664]
| |
verzamelde menigte was groot, niet alleen om dat deeze soort in zichzelve veelvuldig is: dewyl elk paar altoos twee of drie keeren broedt; maar ook, om dat de Oeverzwaluwen, en eenige laat gereede Huis-zwaluwen, het getal vermeerderen. Zy heffen als dan een byzonder geschreeuw aan, 't welk de leus der verzamelinge schynt. Men heeft opgemerkt, dat zy weinig tyds vóór haar vertrek, zich oefenen in bykans tot de wolken op te stygen, en zich dus toerusten om in hooge lugtgewesten te reizenGa naar voetnoot(*); dit stemt zeer wel overeen met andere Waarneemingen, van welke ik, de Huis-zwaluwen beschryvende, gesprooken heb, dit verklaart teffens, hoe het bykome, dat men zo zeldzaam deeze Vogels van 't eene Gewest na 't andere door de lugt ziet trekken. De Boeren-zwaluwen zyn zeer wyd over het oude Vaste Land verspreid; ondertusschen verzekert aldrovandus, dat hy ze nooit in Italie gezien heeft, byzonder omstreeks Boulogne. Men vangt ze in den Elsas met de Spreeuwen, zegt de Heer herman, laatende tegen den nagt een uitgespreid net vallen over een moeras vol biezen, en verdrinkende 's anderen daags de Vogels daar onder gevangenGa naar voetnoot(†). Men begrypt ligt, dat de Zwaluwen, op deeze wyze verdronken, zomtyds weder ten leeven gebragt zyn, en dat dit zeer onnvoudig geval, of eenig ander van gelyken aart, oorzaak kan gegeeven hebben, tot het verdichtzel van het jaarlyksch in en uit het water gaan deezer Vogelen. Deeze soort van Zwaluwen schynt eene middelsoort uit te maaken tusschen de Huis-zwaluw en de Groote Gierzwaluw; zy heeft een weinig van het gezang en de gemeenzaamheid der eerstgemelde, maakt het Nest bykans op dezelfde wyze, en de vingeren zyn op dezelfde wyze geschikt; zy heeft de gevederde pooten van de Gierzwaluw, en de agtervinger neigt na vooren: zy vliegt | |
[pagina 665]
| |
gelyk deeze, by zwaare regenvlaagen, en als dan in grooter benden dan gewoonlyk: gelyk deeze, hegt zy zich aan de muuren, en komt zelden op den grond; en daar op gekomen, mag de voortgang eer kruipen dan loopen heeten; de opening van den Bek heeft zy veel wyder dan de Huis-zwaluw, althans in 't voorkomen, dewyl zy den bek tot de hoogte der neusgaten opspalkt, waar de randen te weder zyden een uitspringenden hoek maaken; eindelyk, schoon zy een weinig zwaarder weegt, schynt ze kleinder; dewyl de veeren, en bovenal de dekveeren van den Staart, min opsteeken. By de Boeren zwaluwen is de Stuit, de Gorgel, en het geheele Onderlyf, schoon wit; de zyde der Dekveeren van den Staart bruin; het bovenste van den Kop en van den Hals, den Rug, zo veel 'er van te zien is, en de groote bovenbedekzels van den Staart, schitterend zwart, met een blauwe weerschyn: de vederen van den Kop en de Rug beneden aschverwig, blank in 't midden; de Vleugelpennen bruin, met een groenagtigen weerschyn aan de kanten; de drie digtst by het Lyf komende, loopen in witte tippen uit; de Pooten zyn tot de nagelen toe met een wit dons bedekt; de Bek is zwart; de Pooten zyn donker graauw; het zwart in het Wyfje is min sterk; het wit min zuiver, en op den Stuit zelfs met bruin gemengeld; de Jongen hebben een bruiner Kop, en een zweemzel van die zelfde kleur aan den Hals, de weerschyn aan 't Onderlyf van een min donker blauw, of zelfs, in zeker licht gesteld, naar 't groene hellende; doch 't geen eene opmerkenswaardige byzonderheid is, zy heeft de Vleugelpennen van een veel sterker kleur. De geheele langte is vyf en een halve duim. Vreemd is het dat de Jongen zwaarder weegen dan de Vader en de Moeder. Vyf Jongen, die nog maar even dons begonden te krygen, wogen te zamen drie Oncen, dat maakt voor ieder driehonderd vyf- en veertig Greinen, terwyl de Vader en Moeder beiden juist een Once zwaar waren, 't welk voor ieder tweehonderd acht- en tachtig Greinen maakt. De maagen der Jongen stonden opgespannen van voedzel, zo dat zy de gedaante van een overhaalglas hadden; zy haalden zamen honderd en tachtig Grein, dat is zes- en dertig Grein voor ieder, terwyl de twee maagen van den Vader en de Moeder, die bykans ledig waren, te zamen achttien Grein woogen, dat is het vierde gedeelte van 't gewigt der andere; de grootte stondt by- | |
[pagina 666]
| |
kans in dezelfde evenredigheid. Dit strekt ten doorslaanden blyke, dat de Vader en Moeder zich het noodzaaklyk voedzel onthouden om het in overmaate aan hunne Jongen te geeven; als mede, dat, in den vroegsten leeftyd, de Werktuigen, tot de VoedingGa naar voetnoot(*) behoorende, de grootste zyn, even gelyk die der Voortteeling in den volwassen staat. Zomwylen ziet men enkele Boeren-zwaluwen, die geheel wit van Pluimadie zyn; ik kan, hier voor, twee geloofwaardige Getuigen bybrengen, de Heer hebert en de Heer herman: de Witte Zwaluw van den laatstgemelden hadt roode Oogen, even als veele andere Dieren, met wit hair of met witte vederen; zy hadt de Pooten niet met dons bekleed, gelyk de andere van het zelfde Broedzel. Men mag, als eene toevallige Verscheidenheid, in deeze soort aanmerken, de Zwarte Zwaluw met een geelen buik van barrèreGa naar voetnoot(†); en, als eene Verscheidenheid van de Lugtstreek, de Bruine Zwaluw met een witte borst van Jamaique; van welke brown spreektGa naar voetnoot(§). |
|