Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSedo.Gene huilende wervelwinden ruischen langs de wyde vlakten; de vliegende wolken zyn in de Lugt verzameld; het azuur Hemelgewelf is van alle nevels gezuiverd; geen damp of vuile mist rust op de heuvels, noch verspreid zich langs de valeien. De Beekjes kabbelen met een zagt geruisch; zy strelen, langzaam voortrollende, het gehoor gelyk het liefelyk geluid der Nagtegalen; en echter overtreft het gezang van Ripo nog verre dit verrukkend geluid. Gy zyt het Ripo, die de verslagenen beweent. Ik hoorde u, en de treurtonen uwer zangen deden my vrezen, dat 'er een Held gevallen was. Gy betreurt de sterken, en de Helden zyn de voorwerpen uwer Gezangen. Ripo, gy, eenzame Treurzanger, waarom dwaalt gy door de stille Velden? waarom doet gy de digte Bosschen door uwe klagende tonen ruischen als door een wervelwind? waarom doet gy me de borst kloppen, en vervult mynen boezem met angst? - Uwe gezangen zyn voor de verslagenen; en het geluid uwer kermende tonen voor de bewoners der nare Grafspelonken. Voor wien zyn deze Treurzangen hier, omtrent de Valeien des doods? waarom | |
[pagina 675]
| |
zien uwe ogen als bloed, besproeijende uwe wangen met zilte traandruppelen? | |
Ripo.Ik doorwandel de Valeien der Doden, en ik bezoek de Graven der Helden. Myne tranen zyn voor de gestorvenen, en myne gezangen voor die rusten in de donkere Graskelders. - Drako, de Held, is gevallen, zyn vuist was sterk, zyn zwaard glinsterde. Hy weêrstond het onweêr des Oorlogs, gelyk ene Rots het geweld der stormwinden; nochtans is hy gevallen, en zyn val is gelyk aan dien van enen eerwaardigen Eikenboom, hy is onder het getal der verslagen Helden. - Sterk waart gy, ô Drako! en gy schitterde onder de zonen van Mars, als de glans van Febus onder het ontelbaar gestarnte. Maar gy zyt gevallen; en de zoon des Treurgezangs zit op uwe eenzame zark. Hy bezoekt de stille plaats uwer ruste, de eenzame woning van uw naar verblyf. De Graven stuiten zynen Lykgalm, daar de stem, door de scheuren heendringende, zich vermengt met het stof der doden; terwyl een gedeelte, van de heuvels terug vallende, de Valeien vervult. Drako is gevallen, hy is niet meer onder het getal der Helden, dan alleen in dat der verslagenen. Sterk waart gy, ô Drako! uwe vuist besloot magt, en uw zwaard beschikte u heil, Man by Man, en Held by Held, moest bukken voor deszelfs scherpte. Schrik ging voor u uit, en greep uwe tegenpartyders in het harte. Uw heldenmoed was vreesselyk en geweldig waren de slagen van uwen arm. Gelyk de Hersst de Velden met bladers bezaait, bezaaide gy die met dode lichamen in den stryd. Uw naam was groot, zelfs onder uwe Vyanden; en uwe daden waren beroemd onder uwe tegenpartyders. Vreesselyk was uw toorn in den kryg, en verschrikkelyk uw gezicht, wanneer gy uwe Vyanden de kragt van uwen arm deedt gevoelen. Brano was uw Tegenpartyder; magtig was zyn arm, en het geweld van zyn zwaard was als de kragt van den blixem; nochtans moest hy bukken voor het gewigte uwer slagen, gelyk het riet naar het geblaas van enen geweldigen stormwind. Hy moest vlugten voor uwen Heldenmoed, gelyk een vale nevel voor de ruischende wervelwinden. Het vuur uwer gramschap verteerde uwe Vyanden, gelyk een ontstoken vlam de droge Veldstoppelen; en het geluid uwer stemme verschrikte den moedigsten, gelyk felle donderslagen het hart verschrikken van enen eenzamen Reiziger. Verkwikkelyk was uw aanzien, wanneer de storm de storm des | |
[pagina 676]
| |
Oorlogs geweken was, dan was uw gezicht, gelyk aan een schonen Morgenstond, die op enen akeligen nagt volgt. Uwe gangen waren liefelyk op de Bergen, en uwe aankomst, gelyk aan de komste der verkwikkelyke Lente. Ieders borst zwelde van blydschap, wanneer hy u mogt aanschouwen, en gy waart gezegend in de harten van allen, die deugd beminnen. Dit waart gy eertyds, ô Drako; maar nu, nu is uwe akelige woning in het stof, uwe verblyfplaats is by de Schimmen, en ene dikke duisternis heerscht in uwe woningen. - Vol glans waart gy, maar nu zyt gy met stof overdekt. - Gy waart verheven; maar nu zyt gy laag. - Gy waart de schrik uwer Vyanden, en nu word gy het aas van verachtelyke wormen. Van droefheid zyn nu de harten overstelpt, die gy voorheen met blydschap vervuldet. - Gy waart het voorwerp en de wensch aller, die deugd beminnen; - de bron van roem en luister; de beroemdste onder de Helden; en uw glans was als die der zonne, wanneer ze hare stralen afzend van enen glansryken Hemel. Maar nu word alle uw luister met zwarte kluiten overdekt, en besloten in het eeuwig zwygend graf. - Onbepaald was uw Heldenmoed, en nu ligt gy in ene bekrompe, in ene akelige, Grafkelder! - Uw Heldenmoed houd op, uw arm is niet meer gedugt, alle uwe dapperheid is besloten in uwe eenzame verblyfplaats! - ‘Hier ligt de Held Drako, Hy, die door gene sterkte te bepalen was, ligt nu in dezen engen omtrek besloten, - Hy is dapper geweest, Hy is gevallen, en het stof ontvangt nu zyne gezegende beenderen!’ - Dit is het alles, ô strydbaare Held! dit is het, ó Drako! dat we nu alleen van u nog kunnen zeggen. Ripo, de zoon des Treurgezangs, zit op uw graf. Hy betreurt u door de wyken der doden. De braven ontlasten hunnen snikkenden boezem op uwe kille grafzerk, besproeijende dezelve met zilte traandruppelen. - Schreit vry om den Held, ô gy deugdzame! maar Drako hoort u niet, hy ligt reeds in het midden van enen diepen doodslaap, gekluisterd aan de banden van angstvalligheid. De dood heeft hem omvat met twee uitgeteerde armen, die houd hem geboeid in ene spelonk van verschrikking, en de deuren van het graf openen zich voor gene klagten! - Stil is de eenzame verblyfplaats der doden; gerust zyn hunne woningen; zy liggen ongestoord tot dat die morgen aanbreekt, wanneer een ieder uit zynen yzeren doodslaap zal ontwaken. | |
[pagina 677]
| |
Rust vry, ô dappere Drako! van uwen arbeid! - Slaap in vrede uwen stillen doodslaap, gy luister der Helden! Blyf ongestoord in de binnenkameren des doods uw verblyf houden; en laat uw gezegend hoofd stil nederliggen in het stof. Gy woont ook in de harten der braven, terwyl uwe daden vereuwigd worden, en men den naam van Drako in zegening zal vermelden; tot dat die Jongste Morgenstond aanbreekt, wanneer gy, uit uwe doodslaap ontwakende, de regte beloning uwer werken zult ontvangen. c.v.d.g. |
|