Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief aan den uitgeever van Le Courier de l'EuropeGa naar voetnoot(*), over de slaaverny der negers.myn heer!
Het doet my leed, dat gy, in een uwer weekbladeren, verslag doende van het interessant Werk, genaamd: Brieven | |
[pagina 643]
| |
van een' Amerikaanschen Landbouwer, verzuimd hebt gewag te maaken, van een treffelyk Hoofdstuk, getyteld: on Negry Slavery, of, over de Slaaverny der Negers. Het zy my geöorlofd, terwyl ik hetzelve hiet herinnere, u eenige myner ontdekkingen over dit gewigtig onderwerp mede te deelen. Nooit vertoonde zig eene gunstiger oogenblik, om hier over te handelen, en om die drogredenen, onder welken de handeldryvende begeerlykheid de menschheid heeft getracht te verpletten, te onderzoeken. Door het mondig verklaaren der Colonië, is de eene helft der waereld van 't oude vaste Land vrygemaakt; deeze geberutenis zal den loop en de inrigtingen van den Koophandel ongetwyfeld veranderen. Waaröm zou het lot der Negers ook niet veranderd worden? Waaröm zou men ten halven recht doen? Was de Slaaverny, welke de Amerikaanen in 't verschiet zagen, drukkender, afschuwelyker, dan die onder welke de Negers, zedert drie a vier eeuwen, zugten? Hunne zo wreede boeijens, zouden die, door den tyd, en door hunne zwakehid, gewettigd worden; terwyl het geweld, en de vrees alleen voor boeijens, welken nog niet gesmeed waren, de stoutmoedige daad, die Amerika aan de Vryheid, aan zich zelve, weder geeft, gewettigd zou hebben? Het is eene Staatkundige tegenstrydigheid, welke de nieuwe Vereenigde Staaten ongetwyfeld zullen uitwisschen. De schaduwe zelfs der Slaaverny zou een grond bevlekken, waar men aan de Vryheid stadnbeelden opricht. Zouden zy, die alles, fortuin, geslacht, het leeven zelfs, voor hunne onafhangelykheid hebben opgeofferd, het gezigt van verdrukking, van elenden, in hunne evenmensch konnen verdraagen? Verscheiden schryvers hebben deeze belangvolle stoffe behandeld. Een ieder heeft het cierlyk pleidooi ten voordeele van de Negers, 't welk men in de Gescheidenis der Volkplantingen der Europeëers in Indiën vind, greetig geleezen. De Kwaakers van Pensylvaniën hebben meer gedaan: zy hebben de menschlievendheid, welke de pen van dien Geschiedschryver bestierde, beöefend; zy hebben hunne Negers vrygemaakt. Echter hebben, noch dit treffend voorbeeld, noch duizend wysgeerige redenen, bygebragt om de Slaaverny te vernietigen, de bewooners van onze Zuiker-Eilanden van denkwys en gedrag konnen doen veranderen. Zy volharden by aanhondenheid, en deeze styfzinnigheid baart den geenen, die de waarheid naspoort, geene geringe verlegenheid. Een Schryver, die de nieuwe waereld niet van naby kent, en aan de eene zyde bewogen is, door de berigten van de kwellingen, die men den Negers aandoet; terwyl hy van de andere zyde de Coloniërs, de Richters van onze Eilanden, raadpleegende, om de waarheid te verneemen, die berigten voor fabelen hoort uitkryten; zulk een Schryver, zeg ik, raakt in eene ongemeene verlegenheid. Hy heeft zyne pen niet min | |
[pagina 644]
| |
aan de waarheid, dan aan de menschheid toegewyd; en zal hy dan, onder voorwendzel van deeze laatste ten dienste te zyn, aan de andere tot nadeel verstrekken' Hoe zal men het geloof, dat men aan ryke Lieden, aan Eigenaars van Plantagiën, verschuldigd is, waardeeren? Verdienen zy zelfs geloof? Zy hebben belang, om de misdaad, waar van men hen beticht, te ontkennen. De gewoonte leert hen, het ongelukkig lot hunner Slaaven met drooge oogen te aanschouwen; nog eene rede te meer om te denken, dat zy zig misleiden, en, mogelyk tegen hunnen wil, anderen misleiden. Ik heb een oud Bestierder van een der Fransche Eilanden hooren zeggen; dat het lot der Negers niet zo zeer te beklaagen was, als dat der meeste Jurnalisten in Frankryk; dat ten minste de Eigenaars gedwongen waren, uit eigenbelang, hen wel te voeden, wilden zy 'er dienst van hebben; hen, ziek zynde, wel op te passen; hen zo veelvuldig niet te mishandelen als men wel onderstelde. Hy voegde 'er by, dat de Eigenaars geen recht van leven en dood op hunne Negers hadden, gelyk men in Europa gelooft, en door den druk verspreid; dat deezen zig by het Gericht konden beklaagen; dat een Eigenaar, overtuigd dat hy een zyner Negers had doen omkomen, gestraft wierd, dikwyls zelfs aan den lyve; maar altoos met verlies van zyne andere Negers, aan welken men de Vryheid schonk. Egter stemde hy toe, dat 'er, aan den anderen kant, eene menigte misbruiken heimelyk plaats hadden, van welken de Negers de ongelukkigte slachtoffers waren. Hy bewilligde ook daarin, dat de straffen tegen hen vastgesteld, in het Wetboek, genaamd Codenoir, te streng waren. Een vlugteling werd voor de eerstemaal de ooren afgesneden; voor de tweedemaal de dye, en de derdemaal wierd hy gehangen. Deeze zelfde Magistraatsperzoon zeide my, dat de Negers van de talrykste Plantagiën in 't algemeen niet mishandeld wierden; maar wel die van lieden, welken geene ruime bezittingen en weinig Slaaven bezaten. Hy had daarenboven nog een voorstel, dat zeer aanmerkelyk is; namelyk, dat de Coloniërs, welken in eene ongemeene wreedheid uitmunten, juist die geenen zyn, van welken men zulks het minst verwagten moest; te weeten de nieuw aangekomen Europeërs; in wier harten, in welken men beginzels van menschlievendheid moest veronderstellen, de begeerlykheid dezelve ten eenenmaale uitdooft. Het sterkst bewys, warop dezulken zig beroepen, is, dat het recht den Neger niet ontzegt zy, dat die weg, ingevalle van mishandeling, altoos voor hen openstaat. Maar, hoe gaat het by ons? De daglooner, de behoeftige, heeft by ons ook toegang tot het recht. Zyn zy intusschen daarom gelukkig; worden zy met de vereischte gelykheid behandeld, en nevens den ryken gesteld? Neen! overal waar het recht niet | |
[pagina 645]
| |
blind is voor 't goud, is 'er geen recht voor den armen, voor den slaaf. Het recht is dikwerf doof voor hunne klagten; het is 't altoos, wanneer de ryke verdrukker de behendigheid heeft het den mond te stoppen: en dat geheim is niet verre te zoeken. Zie daar 't geen, over 't algemeen, de Coloniërs zo ongevoelig, en gewelddaadig maakt; de zekerheid van straffeloosheid is de sterkste aanlokking tot het despotismus der particulieren. Zy zullen zekerlyk niet dagelyks hunne slaaven vermoorden of verminken: neen; daar door zouden zy zig zelven besteelen; maar alle de kwellingen die zy hen konnen aandoen, zonder hunnen eigendom daar door te benadeelen, oefenen zy, volgens de berigten, in eene ruime maate, zonder meêdoogen, uit tydkorting. Ik heb eene Amerikaansche Vrouwe gekend, die met de grootste bedaardheid toestemde, dat zy meer dan eens zig vermaakt had met haare slaavinnen om eene beuzeling te doen geesselen. Het is de geschiedenis van zekeren criminalist, die Dames nodigde om de pynbank te zien oesenen. Onder andere wierd ééne der Negerinnen van deeze Vrouwe, op eene wreede en teffens onbetaamelyke wyze, gestraft, om dat zy een theekopje gebroken had. Zy beschouwde die daad als met het grootste recht strookende, als allernoodzaakelykst. De Negerinnen, zeide zy my, geeven nergens acht op. De zorg word 'er alleen door de vreeze der straffe ingebragt. Deeze Dame sprak dus in 't byzyn van haaren minnaar; ik kon zo veel wreedheid, met een gedrag, dat aandoenelykheid veronderstelde, en een gelaat dat een heusch gemoed aanduidde, niet wel vereenigen. Mogelyk zal men deeze daaden ontkennen, gelyk men zo veele andere ontkend heeft die nog wreeder waren. Maar zal men ook ontkennen, 't geen een ooggetuigen, de Heer Hector St. John, Amerikaansche Planter, gezegt, en door den druk gemeen gemaakt heeft, in zyne brieven over Amerika. Men leeze slegts het artikel over de Slaaverny der NegersGa naar voetnoot(*), en men zal 'er gewisselyk door getroffen worden: ja zig niet kunnen onthouden van traanen van verontwaardiging te storten. - Men zal 'er zien, hoe dat ongelukkig geslacht, door schraapzugtige Afrikaanen, als redenlooze dieren ter markte gebragt en verkogt, na eene lange en moeijelyke scheepsreis, geduurende welke zy op den anderen gehoopt, mishandeld, slegt gevoed, en eindelyk ontscheept worden, maar alleen om dan tot eenen eeuwigduurenden arbeid verwezen te worden; dat, te midden hunner elende, zy nimmer de streelende hoop genieten, om hun lot te konnen verbeteren; dat zy hun leven lang aan de ketens der slaaverny geklonken moeten blyven. Hun leven lang! dat Menschenvriend op dat woord | |
[pagina 646]
| |
zyne aandagt vestige! Is dat niet een hel op aarde? De gevangene in zyne kluisters, de galeiboef aan de roeibank geklonken, de Soldaat onder eene monteering die hem tot last verstrekt, het verachtst schepzel van de natuur en de Menschen verlaaten, de kranke op zyn doodbed, allen behouden eene flaauwe hoope; de Neger alleen kent geen hoop. Zyn leven is eene aaneenschakeling van verdriet, zwaaren arbeid, en kwelling. De liefde zelfs, de liefde door den Hemel aan den mensch geschonken, om hem in zyn verdriet te troosten, die liefde zelve is den Neger eene nieuwe bron van vergif. Hoe veelen heb ik 'er gezien, zegt de Heer St. John, die de onwederstaanbare neiging der natuur vervloekten, het oogenblik verwenschende, in welk zy dat genoegen gesmaakt hadden, dat hun ongeluk op hun geslacht overbragt! Die streelende aandoeningen, met welken het harte eenes vaders vervuld word, kunnen zy niet smaaken gelyk hunne Heeren. Neen! zy moeten die uitdooven, ongevoelig, onlydbaar worden. Daar moeten de Moeders die troost missen, van haare Kinderen te ondersteunen, op haaren schoot; en, in haare armen, de zoete vrugten hunner liefde te konnen streelen. Haare wreede meesters weigeren haar zelfs den nodigen tyd, om dien Heiligen pligt te volbrengen. Haare Kinderen op den rug gebonden, volgen zy haare Mans op 't veld, waar zy niet hooren dan de Zweepslagen, waarmeê de dryvers hen belaaden, of 't geschrei haarer Kinderen, die door de hitte der Zonne verteerd worden. Deeze kleine elendelingen schreien met hunne Ouders, zonder dat het mogelyk zy hunne smerten te verligten. Op dit afschouwelyk tafereel, doet de Auteur dat van de staat der Negers onder de Kwakers, en in de Noordelyke Provintiën, van Amerika volgen. Zy genieren de zelfde Vryheid als hunne Meesters; even goed gekleed, even wel gevoed, leeven zy onder één dak, en maaken een deel van 't gezin uit. Men onderwyst hen in 't Leezen en Schryven, in den Gods. dienst; kortöm zy arbeiden niet meer dan de blanken; tronwen naar hunne genegenheid; beminnen hunne Vrouwen en Kinderen, en voeden deezen wel op. Wat zyn 'er nu de gevolgen van? Zy genieten eene goede gezondheid; arbeiden wel en veel; en, wanneer hunne Heeren hen vry maaken, verkiezen zy veeläl hen te blyven dienen, boven hunne Vryheid! Dit Menschlievend Systhema word overal in Amerika niet geöefend. De Schryver brengt 'er twee voorbeelden van by, van welken één bovenäl het harte met afgryzen vervult. Een predikant, te George-Town, ondernam, korte jaaren geleden, om ten voordeele der Negers te prediken, en hunnen Heeren meer zagtzinnigheid aan te bevelen. Myn Heer, antwoordde hem één zyner hoorderen, wy betaalen u rykelyk, om ons de Formulier-gebeden voor te leezen, en het Euangelie | |
[pagina 647]
| |
te verklaaren. Maar wy hebben uwe lessen niet noodig om te weeten, hoe wy ons jegens onze Negers hebben te gedragen. De Predikant zweeg; bemerkende dat de gemoederen nog niet ryp genoeg waren. De Heer St. John is getuige geweest van 't ander gevalGa naar voetnoot(*). Zig naar eene plantagie begevende waar hy ter middagmaal verzogt was, wierd hy in een bosch, dat hy doortrok, eene verbaazende menigte Roofvogels gewaar, rondöm een Kooi zweevende welke aan eenen Boom hong. Uit deeze Kooi kwamen eenige onverstaanbaare klagten. Eene onwillige beweeging, zegt hy, deed my op deeze Vogels vuuren, zy vlooden op een kleinen afstand onder een afgryzelyk geraas. Straks wierd ik een Neger gewaar, die in de Kooi opgeslooten was, en met den dood worstelde. Ik ziddere nog, wanneer ik my dat afgryzelyk tooneel herinnere. De Vogels hadden hem de oogen uitgepikt; zyne koonen waren ontbloot; zyne armen op verscheidene plaatzen verscheurd; zyn Lichaam met wonden bedekt; het bloed stroomde 'er van alle kanten uit, en bevlekte de aarde die onder hem was. Naauwlyks hadden de Vogels die plaatze verlaaten, of een zwerm ongedierte bedekte het Lichaam van deezen elendigen; zy hechtten zig aan de verscheurde Spieren, om 'er het bloed uit te zuigen. Het myne verstyfde my in de aderen, ik beefde, bleef beweegeloos staan, het lot van deezen ongelukkigen aanschouwende. Schoon van gezigt beroofd, kon dit leevend spookzel nog hooren; hy vroeg my in zyne ruwe taal, eenige druppelen wateren, om zynen dorst te lesschen. In dit akelig oogenblik zou de Menschlievenheid zelve geaarzeld hebben, of om hem eene ydele verligting toe te brengen, of, om eene einde te maaken aan een zo wreeden doodsnood. Ik zou voorzeker het laatste gekoozen hebben, had ik een kogel op myn schietgeweer gehad; dan hem deezen laatsten dienst niet konnende bewyzen, trachtte ik zynen dorst te stillen. Een schelp aan een stok gehegt, van welke zig naar allen schyn eenige Negers bediend hadden, viel my op 't oog; ik vulde die met water, en bragtze met eene beevende hand aan de lippen van den rampzaligen stervenden Neger. Door den dorst gedrongen, keerde hy zig naar de plaatze waar hy, op 't gehoor, vermoedde dat zy door gekomen was. Heb dank, blank Mensch, zeide hy my, heb dank! Doe 'er vergift in, en geef het my. - Zedert hoe lang zyt gy daar opgehangen, vroeg ik hem? - Zedert twee dagen, en ik kan niet sterven! De Vogels, de Vogels... Ach! ach!.... Overstelpt, buiten my zelven door dit gezigt, raapte ik alle myne kragten byeen, om my van daar te begeven, en my naar de plaatze te sleepen waar ik verwagt wierd. Daar zynde, vernam ik de oorzaak van de straffe dien Neger opgelegd. Hy | |
[pagina 648]
| |
had den Opziender van zyne Plantagie om 't leven gebragt. Men zeide my, dat het belang der Heeren zulk eene wreede straffe vorderde; en ik hoorde de gewoone reden berhaalen, met welken men deeze ondaaden rechtvaardigt. Wie zou niet ontroeren onder het leezen van een bedryf, 't welk men alleen van Cannibalen verwagten zou? Wat kan de geld- en hebzugt ons niet tot eene overmaat van gruwelen vervoeren! Zy dooft de stemme der menschheid ten eenemaale uit, en zo ver gaat haare rampzalige invloed, dat de Europeeërs, die naar de Indiën gaan, meest allen een onmeêdogend hart met zig wederbrengen; met deeze stelling vooringenomen, dat men, om wel gediend te worden, een tyran moet zyn. Zal men nu, na 't overwegen van deeze aanmerkingen, nog een oogenblik aarzelen, om den handel met dat gedeelte van ons geslacht, onder de misdaaden te stellen! Alhoewel eene menigte braave Europeeërs zig door dien handel verryken; of schoon zommige staatkundigen denzelven verdedigen; niet tegenstaande men zig zelfs gewenne, om met Wysgeerige Redenvoeringen over dat onderwerp den spot te dryven, kan men niet weigeren, met den Heer St. John, met alle de Kwakers, en Wysgeeren, te herhaalen, dat de inkoop van eenen Neger eene dubbele misdaad is, eene misdaad in den Barbaar, die hem verkoopt, en eene misdaad in den greetigen Koopman die hem koopt; dat die hoop eene blykbaare diefstal is aan dien Neger omtrent zyne vryheid begaan, een diefstal, die niets wettigen kan; dat de wreede behandeling die men omtrent hem oefent, een verdubbelde misdaad is; dat die Neger niet schuldig is om dat hy niet werken wil, om dat niemand over hem beschikken kan dan hy zelf; dat de poogingen, by hem te werk gesteld, om zyne vryheid weder te bekomen, door de natuur en de reden geboden zyn; dat de moorderyen, de vergiftiging, zo dikwerf den Negers verweeten, misdaaden zyn die het zwart register, van die wy begaan, vermeerderen. Nog eens, dat een Neger niet boozer geboren word dan een blanke; dat het gebrek van opvoeding, de slegte behandeling, alle de omstandigheden, in welken zy zig bevinden, hen noodwendig tot luiheid, tot opstand, tot boosheid doet genegen zyn; dat die werkzaamheden, die wy straffen, het overblyfzel van de zugt tot de Vryheid, die allen Menschen is ingeschapen, getuigen; dat ze overblyszels van deugd zyn, verre van ondeugd, van misdaaden te wezen, gelyk men ten onrechte in Europa gelooft; dat de straffen nooit haar bedoelde, om de Negers te veranderen, zullen bereiken, om dat de natuur altoos de sterkste zal zyn, en het in de natuur niet gelegen is, dat de Mensch zynen tyran lieve en verpligte; dat men willens de oogen sluit, indien men waant meer van de Negers te verkrygen in de Slaaverny dan in de Vryheid; dat het belang alleen, de hoop op een ruimer bestaan, den Mensch werkzaam en gezellig kan maaken; dat de Landbouw en | |
[pagina 649]
| |
winst zouden konnen vermeerderen, indien de Negers, hunne vryheid verkregen hebbende, 'er in deelen konden; dat alle de redenen, door de Coloniërs bygebragt om de slaaverny der Negers te vereeuwigen, niet dan drogredenen zyn; een gedrochtelyk voortbrengzel van de begeerlykheid. En eindelyk, dat, byaldien het volstrekt noodzaaklyk ware, dat men, om Suiker te winnen, het zweet en bloed der Negers verspille, dat dan de natuur, de reden en het recht der Volken te zamen zouden stemmen, om dien barbaarschen handel te verwerpen. Met één woord, dat 'er geen slaavenhandelaar is, die niet min of meer in deeze misdaad deele, en 'er vroeg of laat geen verantwoording van schuldig zy aan het Goddelyk Opperwezen. Ik hebbe de eere, enz.
P.S. Zedert ik deezen brief geschreeven heb, vond ik, in de Mercure de France van 5 April, een Brief over het zelfde onderwerp. De naamlooze Schryver is vermetel genoeg om 'er de slaaverny in te verdedigen. Naar allen schyn is hy één van die verlichte bewooners van George-Town, waar van ik gesprooken heb. Hy haalt de Heilige Schriftuur aan, de Apostelen, de Romeinen, Montesquieu, enz. Met even zo veel recht mogt men den Stier van Phalaris, en de offerhanden van de Kinderen der Mexicaanen rechtvaardigen, door de eene of andere plaats uit den Bybel, zo goed als kwaad, 'er op toe te passen. Byaldien de zagtmoedige Amerikaan fraai en menschlievend vind, dat een Romein zyne slaaven in de Vyvers deed werpen, om Lampreien te voeden; dan moet hy zig 't niet beklaagen, wanneer het een' Amerikaanschen tiberius ooit in den zin komt, om de vrouwen der Coloniërs te verkragten; en aan eenen nero, dat hy zig vermaake met hunne Steden te verbranden. Door de verdorvenheid der menschelyke natuure, heeft de verbeelding alles uitgeput, wat gruwelen heeten mag; maar indien de Ouden de Nieuwen konnen rechtvaardigen, dan weet ik niet wat 'er hindert, dat men de aarde met bloed overstroome. Wat montesquieu betreft, die heeft noch de zaak der tyrannen, noch die der beulen, bepleit. Indien de Schryver niet ter kwaade trouwe handelt, dan is hy ten minste onhandig. Hy zegt met cezar: Qui timore subjicitur, fraeno timoris coerceri debet; en ik zeg met seneca: timeat qui timetur; uit kragt van deeze Spreuk, die zo waar is als de andere, zyn cezar en de Opziender der Plantagiën vermoord geworden; en door een tegenovergestelden zetregel, kan de Vorst en de Coloniër, door zyne Onderdaanen en zyne Negers gezegend, gelyk jojeph en de Kwaker mifflin, alleen en veilig op de allergevaarlykste plaatzen wandelen. Eindelyk, de Schryver drvft den spot met de Kwakers. | |
[pagina 650]
| |
met hunne leere, met hunne zagtmoedigheid, en vermaant zyne Mede-Coloniërs, dat zy zig wagten zullen voor hunne weldaadige grondbeginzels. Wat my betreft ik beken, dat ik een eenvouwigen en boerschen Kwaker, die zyne kinderen en slaaven gelukkig maakt, verkieze, boven een Salet-Jonker, die, om zyn vermogen te Parys met ontuchtige vrouwen te verspillen, zyne slaaven dag en nagt martelt; die, terwyl hy over philosophie en heuschheid redenkavelt, een Wilden in onweetenheid, en een' Menscheneeter in wreedheid te boven gaat. Ik beken daarenboven, dat, indien ik over de zaak der Negers in twyfel gestaan had, ik terstond, op het leezen van het redelyk pleidooi van den zagtgeäarten Coloniër, hunne zyde gekozen zou hebben. |