Brief aan de schryvers der Alg. Vad. Letter oefeningen.
Wel Ed. Heeren!
De menigte Prysvraagen, die thans de aandagt en penne van kundigen scherpen, hebben allen haare nuttigheid; althans haar nuttig oogmerk; ieder lid der Maatschappy, aan wien derzelver welzyn ter harte gaat, rekene zig deswegens verpligt, en ziet gaarne de verdubbeling van dien en de heilzaame vrugten daar van, te gemoet. Jammer is 't maar, dat een voornaam gedeelte van 't menschlyk geslacht, wier jammerstaat hunne weeklagten verdooft, wier vernederde stand onze aandagt zo weinig opwekt, en helaas! als 't ware, in de vergetelheid stelt; een ongeluk daar de vuile eigenbaat niet weinig toe doet; jammer is 't, zeg ik, dat niemand, zo verre ik weet, zig het lot dier ongelukkigen heeft aangetrokken; de zaak dier elendigen bepleit, en voor hen in de bresse gesprongen is: of zo al, dat die redeneeringen van zo weinig kragt waren op 't gemoed van hen, die door de onmiddelyke betrekking, die zy op den ongelukkigen Neger hebben, deeze pligtelyke verbetering in 't werk moesten stellen.
Meer dan eene reden dringen, myns dunkens, tot zulk eene verbetering. Ik zal 'er de twee voornaamste van opnoemen; de naam van Christenen, die wy allen draagen, en de pligten die 'er aan verknogt zyn; mitsgaders het belang van hen, die den ongelukkigen Slaaf onder hunne bezitting hebben, en, door wederkeering, van de gantsche maatschappy, die de vrugten van zynen zwaaren arbeid plukt.
Wat het eerste betreft. Iemand, die het oog maar slaat op de natuur van den Christelyken Godsdienst, zal moeten toestemmen, dat die Godsdienst niet dan liefde ademt; dat hy deezen pligt allerwegen aandringt, en op de beoefening 'er van eischen doet, die geene uitvlugten van 't menschelyk vernuft ontzenuwen kan. Hoe onbestaanbaar de slaaverny met deeze eischen is, zal ligt op 't oog vallen.
Ik beken, dat het moeijelyk is, ja byna onmoogelyk, om eigenbaat met den Christelyken Godsdienst te vereenigen; het is te beklaagen! - maar de zaak is niet te min waar.