Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van mejuffrouw Lemasson le Golft, aan den abbé Mongez; behelzende eene waarneeming over de kleur der schaduwen, ten tyde oes zwaaren nevels in den laatstverloopen zomer van MDCCLXXXIII.myn heer!
Onder de zodanigen, die geschreeven hebben over de ontbinding van 't Licht, verkeerdlyk de Blaauwe Schaduwen geheeten, bekleedt gy een voornaamen rang. Uwe daar over medegedeelde Aanmerkingen, in het Journal de PhysiqueGa naar voetnoot(*), zyn genoegzaam,om te bewyzen, dat | |
[pagina 639]
| |
zy, die voorheen dit stuk behandelden, mistastten. 't Is uit deezen hoofde, dat ik geoordeeld heb aan U de volgende Waarneeming te moeten mededeelen. Op den 18den van Juny 1783, volgde op de Nevels, door den Regen afgebrooken, een aanhoudende Nevel tot den 1sten Augustus; dezelve was niet zeer dik, men zag dien op den afstand van anderhalf myl. Ondertusschen moet die Nevel eene groote uitgestrektheid gehad hebben in de hoogte des Dampkrings: dewyl, op den middag, het licht, door witte Lichaamen te rug gekaatst, de kleur hadt van een ligt gedroogd blad, en men twee uuren, voor het ondergaan der Zonne, dat Hemellicht kon aanschouwen zonder eenigen hinder van de oogen; het was rood, en vertoonde zich even als door een berookt glas gezien; op den middag waren de Schaduwen blaauw, gelyk ze zich zomtyds, by het ondergaan der Zonne, voordeoen; de randen van de Schaduw aren veel bllaauwer dan het midden. - Den 29sten Juny, begon de Nevel min sterk en afgebrookener, en de uitwerkzels van Licht en Schaduw min merkbaar, te worden. - Ik weet niet of men ooit hier ter plaatze een dergelyk verschynzel heeft waargenomen; het scheen van dezelfde natuur als 't geen men, te Parys, in Auvergne en te Milaan, op den 1sten Juny des Jaars MDCCXXI, waarnam. Deeze Nevel hieldt bykans twee maanden aan; geduurende dien tyd was de gemiddelde hoogte des Barometers omtrent 28 Duimen en 2 Linien; die des Thermometers, van 15 tot 20 Graaden, 's morgens ten 6 uuren. De Wind was doorgaans veranderlyk, van Oost-Noord-Oost tot West-Noord-West. Het weer was den 5den en 6den July minder heet, en de Lugt meer betrokken; den 7den 's morgens, regende het een weinig; den 8sten is de Nevel, die scheen te zullen verdwynen, 's avonds veel zwaarder geworden: dezelve duurde tot den 12den. De lugt was vol onweer, en de Schaduwen vertoonden zich niet langer blaauw: den 13den zag men ze weder des morgens; maar men heeft ze niet weder van die kleur gezien, schoon de Nevel tot den 31sten July aanhieldt. Dien zelfden dag was de Nevel, in den morgenstond, veel sterker dan dezelve van den beginne af geweest was: de Zon, ten acht uuren doorbreekende, hadt de Schaduw de gewoone kleur, naardemaal de Nevel schielyk verdweenen was. Deeze Waarneeming zou my misschien gelegenheid geeven tot eenige Natuurkundige | |
[pagina 640]
| |
bedenkingen; maar, myn Heer, uwe omzigtigheid, in dat stuk, moet my ten voorbeelde strekken. Ik bid u, in opmerking te neemen, dat de Schaduwen blaauw waren op den middagGa naar voetnoot(*), in een Jaargetyde, wanneer de Zon zich het hoogst boven den Gezigteinder verheft, en de Zonnestraalen het minst schuins vallen op de oppervlakte des Aardryks; dat de Schaduwen blaauwer waren, naar gelange ze voortgebragt werden door een lichaam dat verder verwyderd was van de vlakte waar op zy vielen; als mede, dat, gelyk ik reeds gezegd heb, de randen van de Schaduwen zigtbaar veel blaauwer zich vertoonden dan het middelpunt; doch dit laatste was niet in evenredigheid aan de uitgestrektheid der Schaduwen: derwyze, dat de Schaduwen voortkomende van smalle Lichaamen, als de Takken van boomen, veel blaauwer waren dan die van veel breeder Lichaamen; de blaauwe buitenranden min van elkander verwyderd zynde. Zeer dikwyls waren de Schaduwen hoog schoon blaauw; zomtyds trokken zy na den groenen. Zouden de omstandigheden, die deezen Nevel vergezeld hebben, hier boven aangeroerd, geen grond geeven om te denken, dat de hoogte, tot welke de Nevel zich in den Dampkring verhief, tot de kleur der Schaduwen toebragt? Vast gaat het, dat het Azuur des Uitspanzels de oorzaak niet is: dewyl de Hemel toen niet blaauw, maar graauw was. De Zeelieden hebben verhaald, dat zy in den Nevel kwamen, een weinig buiten het Kanaal: dat is ten minsten honderd mylen ten westen van Havre de Grace. 't Zal u, myn Heer, door uwe uitgestrekte Briefwisseling, gemaklyk vallen, te weeten te komen, hoe verre de Nevel zich Oostwaards, en in andere streeken, uitstrekte. De Nevel hadt hier geen reuk. Men zegt dat dezelve eenige Planten deedt verdorren. Indien dit zo is, zal zulks het lot geweest zyn der tederste, terwyl de daar om heen staande niets leedenGa naar voetnoot(†). Ik ben, enz. Havre, 8 Augustus, 1783. |
|