Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTegenwoordige gesteldheid van Europa.(Uit het Hoogduitsch.)
De ontdekking van America, en de Regeering van Keizer Karel den Vden, hadden, voortyds, eenen merklyken invloed op het Staatsgestel van Europa, en teffens op de Kerk, den Burgerstaat, en de Weetenschappen; gelyk ook op de zeden, handel, manier van Oorlogen, en de algemeene Leevenswyze der bewoonderen. Sedert bespeurde men geene dergelyke groote en algemeene verandering in dit ons Werelddeel, dan omtrent het midden deezer Eenwe. Dat deeze althans der aanmerkinge wel waardig zy, zal eenigermaate blyken kunnen, uit de volgende korte Beschouwing der Tegenwoordige Gesteldheid van Europa. De Godsdienst is, in de laatste vyftig jaaren, niet weinig verbeterd. Sints dien tyd werden de menschlievende lessen der Verdraagzaamheid in gansch Europa meer en | |
[pagina 553]
| |
meer gevolgd; naar maate daarvan is de Godsdienst Gode waardiger geworden; en men heeft een betaamlyker eerbewys gegeeven, aan den goedgunstigen Vader des Menschdoms, die alle Menschen, hoe verschillende ook in gevoelens, langmoedig verdraagt. Thans beschouwt men die weinige onverstandige Yveraars, welke nog hier of daar gevonden worden, met veragting; schoon men hun, zelfs nog in het begin deezer Eeuwe, met blinde eerbied bejegende. De zwarte Toverroede, voor welke alles plagt te sidderen, is verbroken, en de Menschen zyn vry. Alle Christlyke Gezindheden hebben geheel andere grondregelen van Verdraagzaamheid en algemeene Menschliefde dan te vooren. Het Bygeloof houdt zich in de eene of andere streek van Europa nog al staande; maar de Regeerders dier Landen zullen eindlyk ophouden hun wezenlyk belang over 't hoofd te zien; zy zullen de goede Voorbeelden, door andere zo menigvuldig gegeeven, weldra navolgen. Spanje is, door den geleerden Campomanes en anderen, reeds voorbereid, tot het aanneemen van gevoelens die de duisternis zullen wegneemen; en in Portugal, waar het Bygeloof, sedert Pombals val, het hoofd weêr opsteekt, zal dat gedrogt niet lange meer heerschen. In Frankryk heeft men de voorige Wetten nog wel niet herroepen, volgens welke den Protestanten de Burgerlyke Regten ontzegd worden; zy genieten daar egter reeds veele vryheden; en het staat op eenen goeden voet, dat men hun eindelyk eens volkomen Vryheid van Godsdienst-oefening zal vergunnen, en alle Burgerregten verleenen. Tot nog is dit loflyk voorneemen der Regeering door de Geestlykheid gedwarsboomd; maar het tydstip is naby, dat deeze groote zaak zyn beslag zal krygen, en Millioenen getrouwe Onderdaanen met nieuwen yver bezielen, ter bevordering van het welweezen des Ryks. De vryheid in den Godsdienst, door Keizer Josephus den IIden in zyne Staaten ingevoerd, moet Frankryk kragtig aanspooren ter navolging; 'er is anders een groot verlies van Inwooners te dugten. Men sprak reeds in het jaar 1779 van zulk een vooruitzigt, of zich niet wel veele, als 't Vrede wierd, na America begeeven zouden; maar hoe veel nader by zyn de Oostenryksche Nederlanden? Groot-Brittanje gedroeg zich, in dit opzigt, zo Menschlievend als Staatkundig. Het vernietigde de drukkende Wetten tegen de Roomschgezinden, eerst in het Noorden van Amerika, vervolgens in het Ryk zelve; en vergunden | |
[pagina 554]
| |
door formeele Parlements-Acten, aan de zelve eene billyke Vryheid. 't Is waar 'er ontstond hierover, in het jaar 1780, een groote oploop in Londen, in welken zekere Lord, Gordon, zig sterk voordeed; doch men regtte 'er niets mede uit. Elk regtschapen Brit verfoeidde dien woelgeest; en veele Leden van het Parlement, waaronder zelfs verscheidene aanzienlyke Bisschoppen, verdedigden de regten der Roomschgezinden met moed en standvastigheid. De Bisschop van Chester muntte 'er boven de anderen in uit, en verwierf daar door eene groote agting by allen, welke op eene redelyke en Christlyke wyze over den Godsdienst denken. Polen geeft den Dissidenten ten deele hunne oude Regten, ten deele nieuwe, en eene volkomen vrye Godsdienst-oefening. In Zweden dient, ieder, God op zyne wyze. De moeielykheden en onderdrukkingen, welke de Protestanten in Hongarye en Bohemen te lyden hadden, zyn weggenomen. Nog in deeze Eeuw moest Karel de XIIde de magt van zyn Zegenpraalend Leger aanwenden, om dezelve te doen ophouden; en de vrees voor het zelve kon dit nanwlyks te wege brengen. Thans genieten zy aldaar, door de eigen en ongedwongen bevelen der verlichte regeering, vryheden en voordeelen boven hunnen wensch. Wie is onkundig van de menschlievende gevoelens des Grooten Keizers? En, indien men eenige weinige Vorsten uitzondert, welke om hunnen geringen invloed, in dit geval, weinig aanmerking verdienen, mag men zeggen, dat men thans, overal, in Europa, elk, van welk eenen Godsdienst of Gezinte hy weezen mag, gerustelyk laat leeven en zyne hanteering bedryven. De regeering let 'er op, of de Ingezetenen zich gedraagen als goede Burgers; maar laat het aan elks eigen gemoed over, op welk eene wyze hy God begeert te dienen. De tegenwoordige manier van denken over den Godsdienst, welke de voorige zo verre te boven gaat in billyke en zagtmoedige toegeeflykheid, heeft men voornaamlyk dank te weeten aan de verbetering en beschaaving der Weetenschappen, en aan die gezuiverde Wysbegeerte, welke ons boven dien veel goeds geschonken heeft. De Wysbegeerte plagt te bestaan in eenige grillen van verwaande menschen, en in een hoop van onnutte kundigheden; thans is ze de vrugt der opmerking van ervarene hersenen. De tyd der Systematische hairklooveryen, en die, waar in de Wysbegeerte haaren Leerling niets anders | |
[pagina 555]
| |
schonk, dan bloote woorden en bepaalde stelzels, is voorby: nu leert zy ons denken en gevoelen. Deeze verbetering is nog wel niet overal even zeer doorgedrongen; maar de aanvang is gemaakt, en ze breidt zich meer en meer uit; in verscheiden Hooge-Schoolen van Europa, zelfs, in het verlichte Frankryk, is nog al vry wat van het oude gebleeven; maar naauwlyks verlaat men dezelve, en treedt der Wereld in, of men leert een andere, grondiger, en nutter Wysbegeerte dan die des Leerzetels. De groote menigte van uitmuntende Geschriften, over dezelve, onderwyzen en verlichten alle Landen van Europa, en vormen de gemoedsgesteldheid van haare bewoonders. Nog geen vyftig jaaren geleeden, bestonden de voortreflyke Wysgeerige geschriften slegts in de Werken van maar drie of vier groote Vernuften; thans vind men overal een ryken overvloed; en, daar zulks nog eenigermaate ontbreeken mag, is dezelve gereedlyk te bekomen. Zelfs in Spanje kent men tegenwoordig Locke, Helvetius, Montesquieu, Alembert, Diderot, Wolf en Leibnits. In de Zestiende Eeuw was de zetel der Geleerdheid, der fraaie Konsten en schoone Wetenschappen, in Italie. De Zeventiende was de Eeuw van Frankryk. Vervolgens plaastste hy zich in Engeland. In het midden deezer Eeuwe begonnen die uitmuntende kundigheden Duitschland te verlichten; en thans spreiden haare weldaaden zich verder Noord- en Oostwaards uit. Volken, welke de overige verre voor uit plagten te weezen, kunnen nu hunne kundigheden vergrooten en verbeteren, uit de werken dier voorheen minder beschaafden. De uitbreiding van den goeden smaak wordt hoe langer hoe algemeener; de onderlinge en wederzydsche verlichting der Europeesche Volken bestraalt dit magtig Werelddeel genoegzaam geheel en al, en schenkt het zelve gewenschte voordeelen. De voorige Oorlogen in Europa hebben daar toe medegewerkt, en de laatere doen zien hoe verre men reeds gevorderd is. De Officieren en zelfs de gemeene Krygsknegten der onderscheiden Volken, welken in 't begin deezer Eeuwe in den oorlog over de Spaansche Opvolging dienden, zouden, mogten zy het hoofd opsteeken en met hunne opvolgers verkeeren, derzelver Uniform mistrouwen, en zich niet verbeelden kunnen het laatere geslagt van dezelfde Volken te zien. Zo aanmerklyk is de manier van leeven en van denken veranderd! Aan den anderen kant egter moet men erkennen | |
[pagina 556]
| |
dat de Voordeelen welke de goede smaak en de meerdere fynheid van gevoel ons aanbragt hebben, indien niet geheel en al, althans ten groote deele in een gelyk gewigt staan met ons verlies aan Kragt en Sterkte. Wy zyn aandoenlyker geworden, maar teffens zwakker; wy bezitten meer menschliefde; maar hebben de hulp van anderen ook veel noodiger dan eertyds. Alles, wat zeer fyn uitgearbeid is, is daar door minder sterk en duurzaam. - Onze zenuwen, door de meerdere voorwerpen welke men haar thans aanbied, geduuriger en op menigvuldigerleie wyzen getroffen en gespannen, worden minder veerkragtig en zwakker. - Welk eene menigte van krankagtige en tedere gestellen vindt men tegenwoordig in alle standen des levens! De Zeevaarende zelfs, eigenaartig altoos gelyker blyvende, ondervinden egter thans die vertedering; de dagboeken der zeetogten bewyzen zulks, en doen zien dat zelfs de grootste gewoonheid aan de zee hun daar voor niet bevryden kan. Van der Jeugd af aan, verwekt men thans, in het gemoed der Menschen, zulk eene menigte van verschillende begeerten, dat de geest geduurig aangedaan en getroffen wordt; en zulks vermindert noodwendig de kragt of sterkte der aandoening. Men is 'er ondertusschen aan gewoon veel aandoening te hebben; en daarom neemt men, derzelver map verminderd zynde, zyne toevlugt tot het doen vermeerderen van derzelver getal; deeze vermeerdering van aandoeningen verzwakt nog verder derzelver kragt, en het geheele gestel der Menschen moet 'er eigenaartig door lyden; 't wordt des hoe langer hoe zwakker en uitgeputter. Verscheiden werken van Veruuft, welke Frankryk, Engeland, Duitschland en Holland, zints eenigen tyd opleveren, bewyzen de waarheid deezer aanmerking. Men leest ze met verrukking; men geraakt als buiten zich zelve door de menigte der opeenvolgende aandoeningen, welke die Geschriften in onzen geest verwekken; maar dat de trap van ieder derzelven niet zeer sterk geweest zy, blykt, vermits alle die op elkander gevolgde aandoeningen niet zelden geene voetstappen in 't geheel nalaaten. Men is in de daad verrukt geweest, doch 'er zyn maar weinige, of flaauwe, indrukken van overgebleeven in de Ziel. De Weelde doet buiten twyffel veel tot dit alles; maar zy zelve is de vrugt van die groote en verschillende menigte van voorwerpen, welke de beschaafdheid en tegenwoordige fyne smaak aan onzen | |
[pagina 557]
| |
geest voorstellen; en op welke dezelve onze verbeelding en zinnen doen werken. De Geneeskundigen mogen aandringen op eene eenvoudige, spaarzaame en gezonde leevenswyze; het is vergeefsche moeite. Zulk een voorschrift zal men nimmer volgen, zo lang de Europeesche Volken hunne manier van leeven schikken, naar de hedendaagsche verwyfde en tedere grondregelen; daar veeler zedeleer zelve thans de verwyfdheid aanmoedigt. Alle Konsten en Wetenschappen hebben deeze gesteldheid ten regel moeten neemen, en zyn overeenkomstig met dezelve veranderd. De Geneesheer hielp zyne lyders ten grave, gaf hy hun thans de verhittende middelen voortyds algemeen in gebruik. Onze zenuwen zyn zwakker, en, vermits wy onze verbeelding zo dikwerf doen werken, is ons bloed verhit. De sterke en doordringende zamengestelde geneesmiddelen zouden ons zenuwgestel nu geheel en al bederven; des de ondervinding der grootste mannen in deeze Konst den voorrang geeve aan de eenvouwige en verkoelende middelen. In 't algemeen is de Geneeskonst thans niet meer een leerstellig handwerk; zy heeft zich verheven tot den rang eener Konst van Wysgeerige waarneemingen. De Regtsgeleerdheid heeft in verscheidene Landen weinig verandering ondergaan. 't Is in de daad ten uitersten verwonderlyk, dat die doolhof der Regtsgeleerdheid, die bondel van verwarring, het Corpus Juris, in zulk een groot gedeelte van Europa zich onveranderd heeft kunnen staande houden, daar alle andere Konsten en Wetenschappen zo merklyk verbeterd zyn. Die veelhoofdige Hydra, al voor twaalf Eeuwen, door eenen onkundigen en waanwyzen verzamelaar zamengeflanst, blyft nog in 't leven; en 'er komt geen Herkules, die het gedrogt vermorselt. Wie staat niet verbaasd, daar hy ziet, hoe men, in deeze onze verlichte eeuw, zich nog blindlings rigten laat volgens Wetten, gegeeven aan Volken, wier omstandigheden zo merklyk verschillen van de onzen; geschikt voor een tydperk het tegenwoordige geheel ongelyk; en dat men het Regt, de heiligste zaak des Staats, nog ten prooi laat aan hairklooveryen? Men zegge niet, dat het eene te zwaare zaak zy, en niet min hachlyk, zulks te veranderen; de Ondervinding heeft het tegendeel doen zien. Denemarken heeft, zints eene gansche Eeuw, zyne eigene Wetten; zy zyn in 't algemeen gepast, regtvaardig en billyk: en, by het verwerpen van de vreemde Wetten, die zo ongeschikt | |
[pagina 558]
| |
zyn voor den tegenwoordigen tyd, bevindt dat Ryk zich wel en gelukkig. De groote Catharina doet thans een dergelyk Wetboek zamenstellen, geschikt naar den aart en gesteldheid haarer Volken. Fredrik de Groote heeft insgelyks die heilzaame Verbetering aan zyne Landen geschonken. Portugal, Spanje, Zweden, Denemarken, Rusland, Pruissen, Oostenryk, zelfs de Tartaren en de Turken, hebben hunne eigene voor hun passende Wetten, of staan dezelve weldra te verkrygen. Maar het vernuftig Frankryk, het verlicht Engeland, de vrye Vereenigde Nederlanden, de Duitsche Staaten, en een gedeelte van Polen, laaten regt en onregt, de gewigtigste belangen des Menschdoms, beslissen volgens vreemde Wetten, die in eene vreemde taal opgesteld, en daarenboven dubbelzinnig zyn: zulk een walglyk kwaad behoudt men, met eene onbegryplyke onverschilligheid. In Engeland beloopt het getal der Regters, Notarissen en der geheele Stoet van Themis, volgens zeker Schryver, byna 600,000; alle de inkomsten des Ryks, 85 millioenen ponden sterlings, gaan hun om de zeven jaaren door de handen. Volgens den beroemden Linguet zyn 'or in Frankryk, alleen by het Parlement en het Chatelet, 636 Prokureurs en dergelyke. - Deeze en de verdere ongelooflyke menigte der Advocaaten, en die verder tot de bediening van het regt behooren, allen welken zich op eene verbaazende wyze weeten te verryken, kosten den Staat jaarlyksch 400 millioenen livres. - De geregtigheid komt Frankryk derhalven elk Jaar te staan op omtrent 180 millioenen guldens! meer dan zyn Land- en Zeemagt te zamen in tyd van Vrede! In Duitschland houdt de Regtsgeleerdheid 480,000 perzoonen bezig, of misschien wel een half millioen: stel nu dat ieder den Lande jaarlyksch maar 50 ryksdaalders kost, 't geen voorwaar zeer weinig is; de uitkomst is 24 Millioenen Ryksdaalders. Hoe veel nutter konden zulke verbaazende sommen aangewend worden! Hoe veel minder en billyker behoorde de prys der geregtigheid te weezen? en hy zon het in de daad worden, bewandelde men de kronkelpaden der Triboniaansche zamenstelling niet meer; en had men nauwkeuriger bepaalde en eenvouwiger Wetten. Behalven de Regtsgeleerdheid, welke maar al te veel in haar voorigen staat gebleeven is, zyn alle andere Konsten en Weetenschappen, zints weinig tyds, ongemeen veranderd en verbeterd. De geheele manier van denken over het zedenkundige is zagter, meer aandoenlyk en teder gewor- | |
[pagina 559]
| |
den. De nieuwe wyze van de Jeugd op te voeden kan deeze verbetering verder volmaaken. Duitschland voert die in, onder verschillende benaamingen van Philantropinen en andere. Holland, Oostenryk, Hongaryen, Rusland, Polen, Denemarken en Zweden, maaken thans veel werks van de Jeugd. Welk Volk in Europa is niet bezig om de Konst der opvoeding te verbeteren. Dit loflyk en gewigtig oogmerk is onzer Eeuwe waardig! Onderwyst men de Jeugd voortaan vroegtydig in het geene met regt weetenswaardig is, terwyl men ze voor nuttelooze en schadelyke kundigheden bewaart; vormt men haar gemoed, by tyds, dat het smaak kryge in Wysheid en Deugd; zuivert men haar van vooroordeelen, en verrykt men ze met eene doorgaande klaare en nauwkeurige bevatting van zaaken; het oogmerk zal gelukken! gezegende gevolgen voor Europa zullen 'er uit voortvloeien; en haar toestand, in volgende tyden, zal boven dien van den tegenwoordigen tyd den voorrang verdienen; want onze Nakomelingschap zal ons verre overtreffen. De Staatkunde, welke men thans ten regel neemt in het bestier der Volken, werkt eigenaartig mede ter verlichting en verbetering des Menschdoms; daar het voortyds eene van haare fynste konstgreepen was, 's Volks vooroordeelen in rust te laaten. De bevelen zelfs der Oppermagt neemen reeds eene onderrigtende gedaante aan; men geeft de redenen op waarom men iets beveelt. De laatste Edicten in Frankryk, onder andere, hebben deeze merktekenen van Vaderlyke tederhartigheid. De Overheden in 't algemeen tragten tegenwoordig niet zo zeer door geweld te dwingen, als wel door voorstellingen te leiden. 't Is nu niet maar enkel, de Welvaart des Volks gaat ons ter harte; maar zy staaven dat goede oogmerk met redenen. Europa kan thans meer dan ooit roemen op de menigte haarer goede en weldenkende Vorsten, welke het Staatsbestier ten vriend des Menschdoms doen worden. Verscheidene deezer welgezinde Regeerders geeven zelve de uitmuntendste voorbeelden van Huishoudlykheid, en van het verlaaten dier buitenspoorige Weelde, welke gansch Europa verarmd heeft. Tot in het midden van deeze Eeuw hieldt men verkwistende pragt en schitterenden glans voor noodzaaklyke eigenschappen van een Hof; nog immer rigtte men zich naar het Patroon van den overpragtigen Lodewyk den XIVden. Het voorbeeld van 't Hof had, gelyk altoos, eenen kragtigen invloed op | |
[pagina 560]
| |
de menigte, en de Weelde klom, by grooten en kleinen, wel dra tot een verderflyke hoogte. Toen verbood men de pragt, en bepaalde men de kleeding; maar te vergeefsch; het vindingryk vernuft der menschen weet altoos nieuwe en nog onverboden stoffe tot verspilling uit te denken. De Wetten zyn doorgaans vry kragtelooze middelen tegen de Weelde, indien dezelve sterk is doorgedrongen; en het is daarenboven niet zelden gevaarlyk de Wetten strenglyk te handhaaven, tegen dat algemeen ingekroopen kwaad; zo zelfs, dat men gevaar loope de grondvesten des staats 'er door te doen waggelen. Het voorbeeld van den Vorst is meer vermogend en veel veiliger. Fredrik de Groote toonde, met zyn eigen voorbeeld, den Onderdaanen reeds lange, dat de waare grootheid, noch schitterende pragt, noch buitenspoorige praal, behoeft: dit had meer gevolg dan honderd Wetten immer gehad zouden hebben; 't is althans zeker, dat de Weelde in geen Land minder invloeds verkreegen heeft, dan in de Pruissische. Tegenwoordig beginnen meer Vorsten, en gevolglyk ook meerdere Volken, de Weelde vaarwel te zeggen, en Huishoudelyk te worden. De goede Koning van Frankryk en de wyze Keizer Josephus behooren buiten twyfel onder dit getal. Landbouw en Koophandel zyn, in onze dagen, met de grootste reden, de voornaamste voorwerpen van het Staatsbestier. Het zogenaamd Physiokratisch gevoelen, het welk alle noodwendige uitgaaven des Staats, enkel en alleen, wil vinden uit belastingen op de zuivere inkomsten der Landeryen, heeft in de daad veel goeds gedaan; maar al had het geen ander nut te wege gebragt, dan de aandagt op nieuws op den Landbouw te vestigen, het zou alleen om die rede pryswaardig zyn. Frankryk, waar men dit gevoelen eerst ter baane bragt, heeft byzonder noodig dat het kundiger in den Landbouw worde: en denzelven meer handhaave. 'Er is geen Land in Europa, dat denzelven tot nog zodanig veronagtzaamt, als Frankryk en Spanje. In Engeland daar en tegen, is hy, zedert den beroemden Tull, in den grootsten bloei. Denemarken en Zweden hebben hunnen Landbouw, zints weinig tyds, uitneemend verbeterd. In eene van deeze Ryken heeft men de omheining der Landen, volgens de Engelsche manier, ingevoerd en algemeen doen worden. Zo bezwaarlyk men den Landman, in het begin, daar toe kon overhaalen, even zo vergenoegd is hy 'er thans mede; want deeze | |
[pagina 561]
| |
wyze van de Landen te omtuinen brengt hem voordeelen aan, welke niet alleen reeds aanmerklyk zyn, maar ook nog gestadig toeneemen. Voortyds had men den landbouw in Zweden zeer verwaarloosd. In het jaar 1770 bragt dat gansche Ryk niet meer voort dan 640,000 Tonnen Zaad, waar onder maar 40,000 Tonnen Rogge; en men was genooddwangd jaarlyksch voor 80,000 Ryksdaalders Graanen van de Vreemden te moeten inkoopen. Reeds in het jaar 1779 bedroegen de verschillende zoorten van Graanen, in dat Ryk voortgeteeld, meer dan 700,000. Tonnen. In de meeste Landen en Ryken van Europa heeft men tegenwoordig Genootschappen ter Verbetering van den Landbouw, en om dien aan te moedigen. Zelfs in Spanje, waar, even als in Portugal, de grootste tegenzin tegen dat overnuttig bedryf plagt te wezen, zyn nu ook dergelyke maatschappyen opgeregt; terwyl veele schryvers hunne Landgenooten aanspooren, om dien algemeenen grondslag van de welvaart des Lands met yver ter hand te neemen. Sints het midden deezer Eeuwe is 'er geen volk in Europa, of het weet, dat de Landbouw eene zaak is van groot aanbelang, en de eerste en bestendigste rykdom des staats; overal legt men 'er zich meer op toe, en brengt dien tot grootere volkomenheid; verscheiden nieuwe of schaarsbekende Gewassen verstrekken hier van ten bewyze; de Tabak, by voorbeeld, de zo nuttige Aardappelen, Rabarber, en veele Verfstoffen. De Koophandel is den Landbouw altoos hinderlyk geweest; hy is schitterender, en verblindt meer, maar niet zo grondig en bestendig. De Koophandel verschaft, in veel minder tyds, rykdommen aan den Staat, en een goed bestaan aan het Volk, waar door het zelve spoedig in getal toeneemt; en door de Zeevaart verkrygt hy nieuwe kragt en sterkte. Sints langen tyd is dezelve ook het voornaam bedoelde der Staatkunde geweest; byna alle de Oorlogen, zedert de Vrede van Utrecht, zyn ontstaan over den Koophandel; en al het geene dezelve anders bedoeld mogen hebben, is door bykomende omstandigheden vervolgens veroorzaakt. Alle die Oorlogen, en daarop volgende Tractaaten van Vrede, bragten egter geene groote verandering te wege in den Staat des Koophandels van Europa. Engeland behield de overmagt ter Zee, welke dat Ryk door de Vrede van Utrecht verkreeg; en 't hieldt niet op zynen Koophandel verder uit te breiden; terwyl die van Frankryk en van Holland van tyd tot tyd verzwakte. In Europa | |
[pagina 562]
| |
veranderde zich byna alles; maar de Staat van den Koophandel onderging 'er geen van belang, en bleef nagenoeg op den ouden voet. Thans egter is die tyd gekomen; de uitslag van den laatsten Oorlog, tot welks eindiging de grond reeds gelegd is, zal in den Koophandel eene verandering veroorzaaken, welke zich over gansch Europa verspreiden zal. Het gewigtig Verbond, de Gewapende Neutraliteit, moet natuurlyker wyze den ganschen Koophandel een geheel anderen loop doen neemen, en zal mogelyk ten laasten zulk een gelyk gewigt hervoortbrengen, dat 'er een nieuw tydperk, voor alle de Ryken en Landen van Europa, uit ontstaan zal. Dat de Staatkunde omtrent Buitenlandsche zaaken niet weinig veranderd zy, bewyzen haare tegenwoordige grondregels, en manier van onderhandelingen middagklaar, De Overmagt van 't Huis van Oostenryk, onder de Regeering van Karel den Vden, bragt de Balans van Europa voort: dien grondregel, volgens welken men de onderscheidene Magten van Europa in een gelyk-gewigt moet tragten te houden, volgden alle de Hoven bestendig tot in het midden van deeze Eeuw. Maar zedert dien tyd zyn 'er Verbonden aangegaan, die geheel en al aanloopen tegen de Balans van Europa; en thans is zy geen regel meer der StaatkundeGa naar voetnoot(*). Ondertusschen kan men niet ontkennen, dat 'er onder de tegenwoordige Verbonden, tusschen de Hoven van Europa, zulke gevonden worden die men niet wel natuurlyke Verbonden heeten kan. Het Familie-Verbond tusschen de Hoven van Bourbon, by voorbeeld, hoe kan men dat natuurlyk noemen? De Nationaale Yverzugt tusschen de Franschen en de Spanjaarden zal men nimmer kunnen uitrooien. Nooit zal de Napolitaan den Vriend der Franschen worden, alschoon de beide Koningen Vrienden zyn. Naast elkanderen strydende, zullen zy niet veel uitvoeren; en niet zelden met vereende kragten zich onderling meer hinderlyk zyn, dan voordeelen behaalen. Door de Maagschap der Vorsten word geen verbond natuurlyk, bestendig, en in de daad nuttig; het voordeel des Staats kan zulks alleen te wege brengen. | |
[pagina 563]
| |
De natuurlykste verbonden zyn de zulken, welke geen voortduurende vereeniging van Staats-oogmerken bedoelen, maar alleenlyk aangegaan worden, om elkanderen te ondersteunen, ter verkryging van eene bepaalde zaak; en die derhalve, zo dra dezelve verkreegen, en dus het eenige oogmerk van 't verbond bereikt is, op het oogenblik en met de daad zelve ophouden, zo dat ze in 't geheel geen bestaan meer hebben. Van dien aart was het Verbond tusschen Oostenryk, Rusland, en Pruissen, ter verkryging hunner aanspraaken op een gedeelte van Polen. Die groote gebeurtenis, ondertusschen, welke in gevolge van dit Verbond voorviel, heeft haars gelyke niet in de Geschiedenis; geheel Europa had Vrede, en de handen ruim; ze bleef in rust, en stelde 'er zich niet tegen; geene van haare Vorsten stelden dien regel in 't werk, van insgelyks zyne magt te vermeerderen, als hy ziet dat anderen zulks doen. In het jaar 1733 verwekte de bloote Verkiezing eens Konings van Polen eenen hevigen en zeer uitgebreiden Kryg; in het jaar 1773 blyft alles in Rust en Vrede, niet tegenstaande geheele Provintien van Polen ingenomen werden. De onderhandelingen, welke men hield ter sluiting van het gemelde Verbond, gelyk ook van eenige andere, zedert het midden deezer Eeuwe, werden op eene gansch nieuwe manier gedreeven. Europa kan, in deeze nieuwe manier van handelen over Staatszaaken, de kunst vinden om op eene spoedige wyze Verbonden te sluiten en Staatsbelangen te vereffenen, zonder door de maar al te veel ingedronge wydloopigheid en langdraadige raadslagen veel tyds te verliezen. Welk eene langwyligheid heerschte 'er, zelfs nog in 't begin deezer Eeuw, in de Onderhandelingen van Vrede of over andere Staatszaaken! Toen verspilde men meer jaaren aan zaaken van weinig aanbelangs, dan tegenwoordig Weeken aan de gewigtigsten. De oorzaak is deeze; men plagt alles door Gezanten te handelen; thans neemen de Vorsten zelve, in veele gevallen, die taak op zich; men heeft zulks ten minsten reeds meermaalen gezien. En, dewyl men voortyds niet zo in alles gereed was ten Oorlog, als tegenwoordig, kon men ook met zulk een nadruk zyn eischen niet doen gelden; want nu zyn de Vorsten veelal in staat, om den Kryg te beginnen, of dien verder voort te zetten; 't welk de Onderhandelingen eigenaartig zeer ernstig maakt. Wilde men altoos bereid zyn ten Oorlog, het Krygswee- | |
[pagina 564]
| |
zen moest dan eene andere gedaante hebben; het verkreeg dezelve ook omtrent het midden van deeze Eeuw. 't Is waar, Lodewyk de XIVde onderhield reeds, zelfs in Vredenstyden, zulke groote Heirlegers, dat hy de stigter der groote Krygsmagten in Europa schynt te weezen. Geene der andere Vorsten egtér volgde dit voorbeeld dan eerst lange daarna. Toen Keizer Karel de VIde stierf, had Oostenryk, schoon men den dood des Keizers een geruimen tyd te gemoet gezien hadde, nogtans zo weinig Troepen, dat het zyne Landen aan de vyanden ten prooi moest geeven; vindende de Koningin zig genoodzaakt, haare Hofplaats te verlaaten, en na Hongarye te vlugten. Thans zyn alle de Grenzen van Oostenryk voorzien met Krygsvolk; en de meeste Europeesche Vorsten houden dien zelfden regel. Nauwkeurig gesproken, kan men niet eens zeggen, dat Lodewyk de XIVde in Vredenstyden groote Legers op de been hield; want hy voerde byna altoos Kryg: in de kleine tusschenpoozen was het nauwlyks iets meer dan een stilstand van wapenen. Thans staan 'er in Europa, niet alleen in tyd van Vrede, maar zelfs al is 'er geen het minste vermoeden van een op handen zynde Kryg; altoos meer dan één en een half millioen manschap in de wapenen, ten allen oogenblikke gereed, en toegerust ten Oorlog. Deeze vreeslyke Legers, in dienst van onderscheidene Vorsten, houden de wederzydsche Vorsten in toom; en veroorzaaken, door hunne geduurige Krygsoefeningen, dat 'er minder Kryg ontstaat. In tyd van Vrede brengen zy de Krygskunde tot eenen grooten trap van volkomenheid, en verkrygen die hebbelyke vaardigheid in welke het Pruissisch Heir uitmunt. Zy verschaffen dus den Staat eene groote zekerheid, en zyn denzelven uit dien hoofde zeer nuttig; maar men moet teffens erkennen, dat zy denzelven in meer dan één opzigt veel nadeels toebrengen. Indien men stelt, dat 'er, van de anderhalf millioen gewapende inwoonderen, zich een halve millioen in den Egt begeeft, rekent men gewislyk niet te weinig; want het is bekend hoe bezwaarlyk het voor een Soldaat zy te trouwen. Derhalven blyft 'er een geheel millioen ongehuwd, om dat zy in Krygsdienst zyn. Welk een onzaglyk nadeel voor de bevolking! Gerustlyk mag men rekenen, dat ieder van hun, in het Huwelyk getreeden, ten minsten vier Kinderen zou verkreegen hebben: want de Soldaaten zyn de bloem des Lands; de sterkste en gezondste gestellen. Neemt men verder in aanmerking, dat 'er, door gebrek, onmaatigheid- | |
[pagina 565]
| |
ziekte en den Kryg, in twintig jaaren zoo veele verlooren gaan als het geheele getal des Legers bedraagt; des men elke twintig jaar genoodzaakt zy het geheele Leger weder op nieuws uit den Staat te neemen, en dus telkens weder een millioen mansperzoonen weerhoudt afkomelingen te verwekken; dan moet men verbaasd staan over het groot getal het welk men daar door belet den Staat te helpen bevolken. In één Eeuw weert men vyf millioenen Huwelyken door twintig millioenen Kinderen, welke uit dezelve hadden kunnen voortspruiten. Zie daar reeds vyf en twintig millioenen minder voor de bevolking! en dan zyn 'er nog niet by gerekend het groot getal askomelingen, die de twintig millioenen aan het Ryk hadden konnen schenken. Het eisselyk verlies van Volk, hier uit voortvloeiende, in de eerste Eeuw, na de oprigting dier altoos blyvende en overgroote Legermagten, is egter nog niets in vergelyking van dat, het welk den Staat, in de tweede, derde, en volgende Eeuwen, 'er noodwendig door lyden moet. Wat de onegte kinderen der Soldaaten betreft; behalven, dat de opvoeding, die dezelve doorgaans verkrygen, hun zeldzaam tot zeer nutte leden van den Burgerstaat maakt, hun getal is zo gering, dat onze begrooting van het verlies daar door niet ongegrond kan worden; en dezelve zal volkomen kunnen doorgaan, om dat wy die zo klein gemaakt hebben als mogelyk was. Men legt 'er zich thans op uit, om het getal der Monniken te verminderen, vermits die Stand nadeelig is aan de Bevolking; maar die der Krygslieden is nog veel Nadeeliger. De Monniken ontneemen der voortteeling, der vlyt, werkzaamheid en den Landbouw zo veele der uitgeleezenste en sterkste des Mannelyken Geslagts niet als de Soldaaten; welke bovendien den Staat veel grooter en lastiger by een te brengen Sommen kosten dan de Monniken. Een Krygs-Regeering is iets gedwongens; zy kan wonderen doen, maar zich niet staande houden. De Staat lydt te veel in de voornaamste bron van deszelfs welvaard. Ondertusschen geeft het altoos op de been houden der groote Legermagten echter dit voordeel, dat 'er de Oorlog meermaals door geweerd wordt. In de voorige Eeuw was het, van het begin tot aan het einde, genoegzaam altoos Kryg: slegts zeven jaaren van die honderd had gansch Europa Vrede; van 1668 tot 1672, en van 1679 tot 1682; en die laatste drie jaaren waren niet eens volkomen vredig, vermits het inneemen van Straatsburg, en | |
[pagina 566]
| |
de zaak van den Elsas. Drie en Negentig jaaren was 'er, dan hier, dan daar, Oorlog in Europa; maar in de reeds verloopen twee en tachtig jaaren deezer Eeuwe, heeft men acht en twintig jaaren Vrede gehad, en vier en vyftig jaaren Kryg; en onder de Oorlogen, in deeze Eeuw gevoerd, zyn 'er maar vier geweest, die men groot kan noemen, en zich vry ver uitbreidden. Thans voert men den Kryg ook niet met zulk eene verbittering; en dezelve vernielt zoo veel menschen niet als in vroegere tyden. Zelfs in de beslissendste Hoofdgevegten sneuvelt 'er veel minder volks dan voorheen. De uitvinding van het Buskruid is eene weldaad voor het Menschdom geworden; en heeft een einde gemaakt aan dat eisselyk nedervellen, toen Man tegen. Man moordde. Tegenwoordig beslist de Kunst de Veldslagen; de beste Evolutien en Maneuvres, beneffens het grove Geschut, doen thans alles, en ze kosten veel minder Menschen het leven, dan te vooren, toen de Krygskunst meer op moorden uitliep. Schoon nu deeze verbeterende Verandering lange in het Oorlogvoeren reeds voor 't midden deezer Eeuwe begonnen is, ze wordt egter van tyd tot tyd volkomener; het beschaaven en verzagten der zeden, en de algemeener Menschliefde, toonen, ook in dit opzigt, derzelver vermogenden invloed. Dit blykt uit de rust, welke men tegenwoordig in de Steden geniet, al zyn ze by het tooneel des Oorlogs; uit het verschoonen der Landeryen en der Inwoonders; de gestrenge Krygstugt; de goede Orde in de Legers, en uit het zagtaartig en welleevend gedrag der wederzydsche Vyanden tegen elkanderen. De Oorlog ter Zee heeft geen minder gunstige verandering ondergaan dan die te Lande. Immers men behaalt ook daar voordeelen, en zelfs de overwinning, met veel minder verlies van Menschen ter wederzyden: veel magtiger Vlooten, en eene verhevener Kunst, volgens welke alle vereischte verrigtingen veel nauwkeuriger en meer geregeld geschieden dan te vooren, brengen zulks te wege. Ziet daar eene korte Schets der tegenwoordige gesteldheid van Europa, welke te gelyk eenig denkbeeld geeft van de groote verandering, die zich in dit ons Werelddeel, omtrent het midden deezer Eeuwe, heeft beginnen te vertoonen, of althans meer blykbaar en aanmerklyker geworden is. |
|