| |
Themire.
Met een gevoelig hart, en eenen gezelligen geest, door de natuur beschonken, beminde ik myne medestervelingen als my zelven. - Nooit zag ik een mensch, of ik meende de zichtbaare beeldtenisse der Godheid te zien, en eene innige vreugde stroomde door alle myne aderen. - Helaas! ik bedroog my. - Myn vooroordeel is verdwenen. - Na duizendmaalen de speelpop van het verachtelykste zelfsbelang, en van de hatelykste boosheid, geweest te zyn, woon ik thans eenzaam op het veld, en nooit ontmoet ik een mensch of ik verbeelde my een' wreeden Tyger te zien.
De landhoeve, die ik voor mij verkozen heb, ligt geheel fgescheiden van alle woningen, dicht aan den oever der Zee. - Vaak zit ik aan het strand, en staare de golven na, die zich eindelyk voor myn oog verliezen. - Verloren in my zelven en in de oneindigheid, daar my de onafzienbaare oceaan de beeldtenis van vertoont, vleie ik my met het heil eener toekomstige waereld, waarin beter menschen wonen, en de oprechtheid en goede trouw geen bloote naamen zyn zullen.
Op eenen stillen Zomerschen avondstond had ik myne gewoone rustplaats bereikt. Na de verschillende rampen van myn leven herdacht, en myne trcurige eenzaamheid beschreid te hebben, las ik de volgende gebeurtenis, die onlangs binnen den omtrek van eenige weinige uuren van myne woning was voorgevallen.
Themire had naauwlyks den geringen ouderdom van vier jaaren bereikt, toen zy haaren Vader verloor. Haare Moeder, door dit sterfgeval van een beminlyken echtgenoot en een ruim bestaan beroofd, onttrok zich aan 't gewoel eener waereld, die voor haar eene woesteny was geworden. Een armoedig landgoed, zo kleen als haare wenschen, nam haar in zynen stillen schoot. Hier, enkel bezig met het hart van de jonge Themire voor de deugd te vormen, vlogen haare eenvormige
| |
| |
dagen in rust en kalmte heen. Themire beloonde de tederheid haarer edelaartige Moeder, met de gelukkigste vooruitzichten. Het roosje, dat op haare koontjes begon te ontluiken, ademde onschuld en aanminnige schaamte. Op haare lippen bloosde het tederste gevoel, en de aandrift der deugd lagchte reeds uit haare jeugdige oogen. Hoe gelukkig rekende zich Elvire; toen zy in haare dochter, nu zeventien jaaren oud, de schoonste ziel met het bekoorlykste ligchaam vereenigd zag! Welk een heil voorspelde zich haare liefde niet voor een troetelkind, dat het beste lot verdiende!
Niet ver van haare landhoeve woonde een vermogend Edelman, aan wien Elvire kennis kreeg, door een pleitgeding, in 't welk zy beiden geraakt waren, tegen eenen nabuurigen gierigaart, die, ter hunner merkelyke schade, zyne goederen poogde te verbeteren. Deeze had een' eenigen Zoon, wiens gelaat het voortreffelykste hart scheen aan te duiden. Gewoonlyk kwam hy Elvire, uit naam van zynen Vader, spreken. Door duizend kleene diensten, en het geduurig ongekunsteld ten toon spreiden van de uitnemendste gevoelens, had hy zich de achting en het vertrouwen der Moeder en Dochter ten eenenmaal verworven. - Hy was, in den volsten zin, de eenige vriend van 't huis. - Alcest had hier door gelegenheid, om de jonge Themire geduurig alleen te onderhouden, en zyn oog verzuimde niet haar de liefde te leeren kennen. - Themire had een gevoelig hart, en, zonder dat zy nog wist wat het was te beminnen, gevoelde ze reeds nooit meer tevredenheid dan in het byzyn van Aleest. Hy won haare geheele ziel door zyne deugd. Vaak plengde Themire een' godsdienstigen traan in het eenzaame. - Alcest vermengde 'er den zynen mede, en knielde aan haare zyde. Na zeker van den indruk te zyn, dien hy op haar hart gemaakt had, ontdekte hy haar eindelyk zyne liefde. - Kon Themire veinzen? - zy vertoont hem haare geheele wederliefde, en die aantrekkelyke bedwelming, die een hart verraadt, dat voor 't eerst zuiver bemint.
Altyd op het geluk haarer Moeder bedacht, wilze zich, in haare eerste vervoering, met haaren minnaar voor de voeten van Elvire werpen, en aan dezelve eenen dierbaaren Zoon aanbieden. Alcest verhindert haar voornemen. - ‘Ach, myne Themire! welk een onberaden stap zou dit zyn? - Gy kent mynen Vader niet! - die verblinde! - het goud alleen, of eene ry van beroemde voorouders, is het eenigste, dar by hem achting verdient. Hy bemint my echter; - en ik ben zeker dat ik hem in eenen gunstigen luim tot myn geluk bewegen zal. Hoe veel aangenaamer moet dan de ontdekking van onze liefde aan uwe Moeder zyn, als geen vrees haar eenige benaauwende vooruitzichten meer maalen zal? - Verbeiden wy dat oogenblik, myne
| |
| |
dierbaare! het zal spoedig aanbreken.’ Themire treedt in dit bestek van gedrag, en ziet reikhalzende den tyd te gemoet; waarop zy, door zulk een heuglyk nieuws, het genoegen haarer Moeder zal kunnen vermeerderen. Alcestes bezoekt inmiddels dagelyks het huis van Elvire, en nooit verliet hy haar of zy overlaadde hem met zegeningen. Vaak had hy het vermaak van Themire in een nabygelegen bosch alleen te ontmoeten, en ieder oogenblik vermeerderde haare liefde voor hem. - Een half jaar was in deeze omstandigheden verlopen, toen Alcest, na de afwezendheid van eene geheele week, aan Themire den volgenden brief deed overhandigen: ‘ô, Myne dierbaare Echtgenoote!.... Hoe klopt myn hart, nu ik u voor 't eerst onverhinderd deezen tederen naam geven kan! - Ja, myne Themire! myn Vader stemt alles toe. - Morgen kome ik, uit zynen naam, de toestemming uwer Moeder vraagen. - Verraadt ons genoegen niet, myne beste! - dat ik met u in het vermaak der verrassing deele! - Voor het laatst verwachte ik myne Themire deezen avond, op onze gewoone byeenkomstplaats. - Morgen, - ô, morgen! kan ik haar voor het oog van de geheele waereld myne gade noemen!’
Themire was op het leezen deezer tyding enkel vreugd. Met moeite verbergt ze haare blydschap voor Elvire. Naauwlyks is de avond daar, of zy vliegt naar het bosch. In een nachtgewaad, dat haare ziel in zuiverheid evenaarde, treedt ze, met die geruste zekerheid, die de onschuld geeft, deszelfs schaduw in. De maan scheen aan eenen wolkeloozen hemel. Alcestes was haar reeds voorgekomen. Hy leidt haar naar een klein heuveltje, dat door het hooge geboomte donker was. Zy zetten zich naast elkanderen tegen deszelfs helling. - Themire schudt haare geheele ziel in zynen schoot uit. - Zy vertoont hem haar gantsche hart, dat enkel tederheid was, en alleen voor hem sloeg. - Alcestes betuigt haar de zuiverheid en hevigheid zyner liefde. - ‘Morgen, myne Themire! morgen zal ik dan eindelyk het liefste, het beminnelykste Meisje, als myne gade, aan dit hart mogen drukken!... ô Myne Dierbaare! hoe onuitspreeklyk gelukkig zult gy uwen minnaar maaken! Hoe zal onze geheele levensloop over roozen gaan! Welke rampen zullen voor my, in de armen myner Themire, rampen blyven? Ach, myne Eenigste! hoe lang schynt my dat morgen nog!’ - Hy zucht. - Themire was geheel tederheid; - haare hand beefde van genoegen in de brandende hand van Alcestes. - Een zucht was al haar antwoord. - Themire dacht geen kwaad; - zou zy kwaad gevreesd hebben? - Alcest vat haar in zyne armen; - hunne lippen kluisteren zich aan malkanderen:
| |
| |
- aemechtig van liefde en genoegen zygen ze aan den voet des heuvels op het gras neder. ‘Myne Echtgenoote! myne Themire! stamelt de gloeiende Jongeling.’ - Door het vooruitzicht van den volgenden dag gestreeld, verbeeldt Themire zich, reeds den besten, den tederhartigsten, Echtgenoot aan haar hart te drukken. - Voor een oogenblik vergeet ze haare Deugd, haare Moeder, haar Zelve. - De gelukkige Alcest herkoomt van zyne bedwelming, en zegent zynen dag. - Themire ryst ontroerd op, en weent. - Thans stonden zy op eene plek, die door de maan verlicht was. - Themire bloost, en poogt haar hoofd in den boezem van haaren minnaar te verbergen. - Zy begeven zich uit het woud. - Alcestes drukt, met eene laatste kus, het zegel zyner trouw op haare bestorven lippen, en verlaat haar aan 't huis heurer Moeder. - Voor 't eerst treedt Themire al beevende op den drempel van haare wooning; - alles was in diepe rust, behalven het hart van 't vernederd meisje; - de wroeging had doorens gezaaid, waar tot hier toe de onschuld slechts roozen schiep. - Vruchtloos poogt zy haare ontroering, door de herinnering aan den volgenden dag, te verdryven. Het genoegen van een zagtademend geweten, dat dierbaarste genoegen op aarde, was haar voor altyd ontvlucht. Vergeefsch wagt ze van den slaap de vergetelheid haarer angsten; - ook deeze weigert op haare betraande oogenleden neder te stryken. - Zy verlaat haar leger, zonder door de kleenste sluimering verkwikt te zyn; zonder eene enkele onbelemmerde ademhaaling genoten te hebben. - Nu moet zy, naar gewoonte, haare Moeder omhelzen. - 't Geen tot hier toe haar wellust was, verstrekt haar nu tot eene pyniging. - Elke liefdevonk, die de tedere Elvire uit de oogen straalde, werd een beul voor de gevoelige Themire. - Vruchtloos poogt zy haare folteringen voor de beste Moeder te verbergen; - dan het voorwendsel van eenen flaaploozen nacht omkleedt de waare oorzaak haarer kwaal. - Nu telt ze de oogenblikken, die 'er verlopen moeten,
eer het bepaalde en langgewenschte uur, waar in Alcestes, volgens afspraak, haare Moeder zal komen spreken, daar is. - Dit traage uur verschynt eindelyk. - Alcestes laat zich aanmelden, en dewyl een bezoek van hem niets ongewoons was, ontvangt hem Elvire in het vertrek daar zy zaten. Met moeite verbergt Themire haare verlegenheid; - beurteling blozende en bleek weigert haar mond een enkel woord voort te brengen. - Na eenige algemeene gesprekken, verzoekt Alcestes Elvire over eene zaak van gewigt alleen te mogen onderhouden. - Elvire ryst op, en treedt het vertrek uit. - Alcestes volgt haar, maar reikt in het voorbygaan heimelyk een brief aan Themi- | |
| |
re over. Naauwlyks vertrouwt ze op haare eenzaamheid, of ze ontzegelt, met eene siddering door al haare leden, het schrift van haaren minnaar. - Een menschelyk hart had 'er den volgenden inhoud van kunnen ontwerpen! - een menschelyke hand had hem kunnen voortbrengen! - ‘Themire! ik misleidde u. - Uwe schoonheid heeft my betoverd, en zie daar wat ik tot myne verantwoording durf inbrengen. - Myne omstandigheden beletten my voor altyd uw Echtgenoot te worden. - Myn Vader heeft reeds lang over myne hand beslist, en gy weet, hy dult geen tegenspreken. - Kon ik met myn hart alleen raadpleegen, het koos Themire boven alle Vrouwen van den aardbodem! - Deeze inwendige genegenheid, die ik altyd voor u bewaaren zal, zou eene zwakheid van my tot een misdryf maaken, zo ik u een oogenblik langer in eene bedriegelyke verwachting liet. - Word niet mistroostig, Themire! Geloof my, gy zyt het eenigste meisje niet, dat een zwak oogenblik gehad heeft. - Verban uwe bygelovigheid. De myne heeft uitgediend; - ik heb 'er myn wit mede bereikt. - Volg myn voorbeeld; - een vooroordeel te minder, Themire, en gy zult gelukkiger zyn. - Welke voor 't overige de gevolgen van onze jongste byeenkomst ook mogen zyn; - gy kunt altyd over myn beurs beslissen. - Vaarwel, bekoorlyke Themire! draag uw lot met geduld, en vergeet
Alcestes.’
Het rampzalig meisje heeft even zo veel kracht, dat zy den brief in haaren boezem verbergen kan. - Zy zygt gevoelloos neder, en wenscht nooit weêr op te staan. Elvire vindt haar bleek als de dood en yskoud op den vloer uitgestrekt; - zy twyffelt aan haar leven. - Gillende van weedom vliegt ze op! haar, en drukt, vervoerd door alle de tederheid eener Moeder, haare gesloten lippen. - Na lange en herhaalde pogingen opent Themire haare oogen. - Zy ziet de vreugd op het angstig gelaat haarer moeder verryzen, gevoelt haare liefde, - en yst! - Nu was het genoegen voor altyd uit de stille woning van Elvire geweken. Deeze zag haar eenigste kind, eene dochter, daar heure liefde zich zo veel heils van voorspeld had, door eenen heimelyken kommer verteeren. Vruchtloos poogt zy den oorsprong van haar verdriet na te sporen. - Themire ontwykt haar, en zoekt hardnekkig de treurigste eenzaamheid. - Zomtyds staart ze lang op haare moeder met oogen in traanen verzonken; - werpt zich driftig aan haare borst, en weent eenen geheelen traanenvloed. - -
In zulk een aanhoudend knaagend verdriet waren 'er eenige traage maanden verlopen, toen Themire, op eenen vroegen morgen, door nieuwe angsten voortgedreven, zich, zonder doelwit, zonder uitzicht, naar een kleen boschje begaf, dat tot haar landgoed behoorde, en menigwerf getuige van haare
| |
| |
smart en traanen geweest was. Deszelfs treurige woestheid streelt voor een oogenblik haare ziel. - Zy herdenkt op nieuw haar lot. - Verwonnen door droefheid, zet ze zich zwaarmoedig op eenen dorren tronk neder; - haare vermagerde hand ondersteunt heur vermoeid en op de borst nederhangend hoofd, - na het lozen van tallooze zuchten vangt ze met de stem der treurigheid aan te spreken; - en dit was de eerste maal dat ze met woorden had kunnen klaagen. -
‘Donker, ondoorgrondlyk noodlot! tot kwelling slechts te leeven!.... Ach welk een leven! Hoe lang is het reeds, dat de vreugd geen lagch meer over myn gelaat dreef; - dat de schepping my eene wildernis, de dag middernacht, de sluimerlooze traanennacht tot een jaar wierd! - Waar zyt gy heen geweken vergenoegde, dierbaare, dagen der vrye kindsheid, die lieflyker voor my bloeide, dan eene jeugdige lentemorgen. - Gy zoete blydschap myner stille jeugd! - Gy eenzaame verrukkingen! toen my, door menschen niet gestoord, de Engelen slechts Hem, die my schiep, voor myn aanwezen hoorden danken; - waar zyt gy heenen? - Ach, ach! gy zyt verdwenen, - voor eeuwig heen! - Hoe vroeg verdweent gy voor Themire! - Hoe schielyk, hoe schielyk roofde traanenvolle kommer aan die kalme stonden hunnen jeugdigen glans? - ô God! - hoe diep is Themire gevallen! - Een rampzalig oogenblik schiep een Heelal van ellende voor my! - Ach, ik draag myn lot geduldig. - Themire heeft misdaadig kunnen zyn: - maar myne Moeder!.... myne dierbaare, onschuldige Moeder!.. Helaas! waarom deelt ze in myne straf? - Ach, indien zy zo rampzalig moest worden, - verwachtte zy haar onheil uit de handen van Themire? - Duldlooze, ondraaglyke gedachte!.... ô Myn God! troost, troost eene onschuldige, wier leven ik verpest hebbe. - Waarom bezwyke ik niet onder deeze foltering? - waarom verdelgt Gy de gedachtenisse der ongelukkige Themire niet van den aardbodem?.... Myne Moeder! - ô, Kondet gy vergeten dat uwe Themire ooit geleefd had!’....
Zy zwygt, gevoelloos door overmaat van smart. - Hevige en ongewoone pynen trekken haar uit haare wezenloosheid. Zy vindt, door dit nieuwe gevoel, voor 't eerst verligting voor haare folterende wroeging, die ondraaglyker dan de hevigste ligchaamspynen is - Hemel! hoe ontroerde de onnozele Themire, toen ze een schreiend wichtje aan haare voeten vond! - Welk een nieuw verschiet van rampen opende zich voor haar sidderend oog! - Zie daar de laatste moordpriem in 't hart van haare Moeder gedrukt, die nu naar niets meer behoeft te gissen!... Beurtling bestreden door liefde en schaamte, - wanhopende en ten prooi aan de verslin- | |
| |
dendste hartstochten, beurt ze haaren Zoon op, en drukt hem, geheel tederheid, aan haar bonzend hart - Haare krachten begeven haar; - uitgeput van levensgeesten valt ze bewegingloos op den grond neder, en verplet haar kind. - - Hoe gelukkig waar Themire geweest, zo zy haare oogen voor het licht niet weder ontsloten had! - Dan het scheen het lot dier rampzalige te zyn, om geduurig voor nieuwe onheilen te ontwaaken. - Na eene langduurige bezwyming ontsluit ze haar vermoeide oogleden, en het eerste, dat ze ziet, is eene geheele schaar van aanschouwers, die haar omringt. - Reeds gevoelt ze niets meer. - Belangloos staart ze op de menigte. - Zonder wederstand te bieden, neemt men haar op, en eene akelige gevangenis word ylings het treurig verblyf van Themire. - Vruchtloos ondervraagen haar de Rechters. - Themire hoort niet meer, en de smart heeft reeds voor eeuwig haaren mond gesloten. - Op een verachtlyk schavot voleindigt de laage hand eens beuls een leven, dat ééne seil zo vruchtbaar in ellende gemaakt had. - -
De natuur had zich over Elvire ontfermd. - Zy zag het eislyk einde haaren dochter niet: twee dagen, voor de uitvoering van het onrechtvaardigste vonnis, sloot deeze diepgewonde Moeder haare oogen voor al het zienlyke; zonder dat zy vóór haaren dood den troost genoten had, van omtrent iets van haare dochter verlicht te worden.
Zo stierven twee ellendelingen; waarvan de eerste door haaren geheelen levensloop een voorbeeld van deugd en zachtmoedigheid geweest was; en waar van de laatste, met minder onschuld en een gevoelloozer hart, voor haaren val bewaard ware gebleven. - Zo stierven ze, - terwyl Alcestes, aan eene ryke vrouw gehuuwd, zyne dagen in weelde en aanzien doorbragt; - nooit ontrust door de herinnering aan het offer zyner snoodheid.
Hevig geroerd door het lezen deezer geschiedenisse, beweende ik de boosheid myner natuurgenooten. - Eene akelige droefgeestigheid maakte zich meester van myne geheele ziel, en eindelyk geraakte ik, door vermoeidheid van geest, onder het gedachtloos naoogen der wentelende baaren, in slaap. - Nu verbeeldde ik my een' troon van wolken in de ongemeeten ruimte te zien. - Een onuitspreeklyk Wezen, van wiens gelaat Majesteit en Godheid stroomde, naderde denzelven - Tallooze Engeien verzelden hem, en de Spheeren dreven als stof voor zyne voeten. - Hy zet zich op den zetel. - Onder onoverzienbaare Schaaren, uit de vier winden voor hem verzamelt, herkent myn oog Themire. Nog zag ik de vorens op haar verbleekt gelaat staan die er de langduurige treurigheid eens ingedrukt had. - De Rechter spreekt tot haar: Themire! ik schonk u jeugd, schoonheid, en een hart
| |
| |
vatbaar voor de deugd: - welk gebruik hebt gy van myne gaven gemaakt? - - Met eene stem, gelyk aan 't geluid der kermende tortel, antwoordde Themire: Rechter der Waereld! uwe gaven zyn aan eene ondankbaare besteed: - veroordeel my ellendige! ik billyk uw vonnis. - - Maar, ô Gy! die barmhartiger zyt dan myne natuurgenooten, Alwetende! gy kent de verzoeking daar ik in bezweek; - myne eerste afwyking heeft wanhoop, moord en afgryzinge gebaard! - Rechter der Waereld! gy kent de oprechtheid myner belydenis. - Themire is gevallen; - maar Themire is door den schyn der deugd misleid: - haar verleider....... ach deeze verleider, voor wien myn hart nog vergeving bidt, - is Aleestes; - is deeze Jongeling, die thans naast my voor uwen troon staat!
Alcestes verbleekt; en, met een sidderend oog, ziet hy op de door ellende uitgeteerde Themire; - een onoverzienlyk verschiet van gruwelen opent zich voor hem. - Wat hy hier spel achtte, bemerkt hy, dat nu geen eeuwigheid herstellen kan. - Themire weent; - weent de eigen traanen van boetvaardigheid, die vóór haaren dood reeds begonden te stroomen. - De Engel der barmhartigheid wischt haare traanen af; - de vreedzaame lagch der onschuld vervangt ze voor de eeuwigheid. - Alcestes blyft sidderen! - zyn angst word wanhoop, - zyn zweet bloed. De grondlooze Afgrond ontsluit, met een kraakend dreunen, zynen metaalen mond: - reeds hoorde ik de donders van onder den troon des Rechters ratelen, - toen ik gillend ontwaakte! |
|