Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 489]
| |
Berigt, wegens de nieuwe planeet, ontdekt door den heer Herschel, van Bath.(Uit het Engelsch.)
De Heer herschel heeft, zints veele jaaren, tot zyn vermaak, zich toegelegd op het maaken van te rugkaatzende Telescoopen, en is zo verre gevorderd, dat hy het vergrootend vermogen tot eenen bykans ongelooflyken trap gebragt heeft: - hy vergroot, de voorwerpen tusschen de zes- en zevenduizend maalen! Het uitwerkzel deezer zeer vergrootende Telescoopen op het vertoon der vaste tarren, zo dat bleek, dat veele, die men voorheen enkele Starren hieldt, twee, drie, ja vier Starren waren, deedt in den Heer herschel het denkbeeld opkomen, om door behulp deezer werktuigen de Paralluxis der Vaste Starren, zo 't mogelyk ware, te ontdekken. Toen de Heer herschel, met dit oogmerk, de kleine Starren by den voet der Gemini bezag, op den 13 van Maart 1781, 's avonds tusschen tien en elf uuren, ontdekte hy ééne Star, duidelyk grooter dan alle de overige. Verwonderd over deeze ongemeene grootte, vergeleek hy dezelve met H Geminorum, en de kleine Star in den Vierhoek tusschen Auriga en Gemini, en dezelve zo veel grooter vindende dan deeze, schoon niet zo schitterend, begon hy te vermoeden dat het een Comeet was. - Om dit te bepaalen, beproefde hy dezelve met onderscheide vergrootende kragten van 227, waar mede hy de Star ontdekte, tot 2010: en vondt bestendig, dat de Diameter van de Comeet, (gelyk hy toen veronderstelde dat die Star was,) toenam naar maate hy sterker vergrootender kragten aanwendde: strydig met 't geen men weet, dat het geval is wanneer men die kragten beproest op de vaste Starren. Doch, om volstrekte verzekering in dit stuk te krygen, mat hy haaren afstand van eenige der naaste Vaste Starren, waar mede hy haar een avond of twee laater weder vergeleek, en toen bevondt hy, dat de stand, omtrent 2¼, in een uur veranderde. De Heer herschel, des verzekerd, schreef terstond aan de Koninglyke Societeit; deeze onderrigtende van zyne ontdekking; ten einde andere Starrekundigen, nevens hem, deeze Star mogten waarneemen; doch, in zynen eersten Brieve, niet vermeld hebbende, dat het noodig | |
[pagina 490]
| |
was, een zeer veel vergrootende Telescoop te gebruiken, om deeze Star van eene Vaste Star te onderscheiden, ontdekten zy dezelve niet terstond. Maar, des nader onderrigt, ontdekte de Koninglyke Starrekundige, zo wel als de Professor hornsby van Oxsort, dezelve ras. En de eerstgemelde verklaarde, bykans zo schielyk als hy ze zag, zyn vermoeden, (hoe zeldzaam het ook mogt weezen!) dat het geen was van die Hemellichten, welke wy gewoonlyk Comeeten noemen; maar een Planeet, behoorende tot ons Stelzel, van dezelfde natuur als de overige; schoon, uit hoofde van de kleinheid, en den verren afstand, deeze Star de Waarneemingen van de Starrekundigen, tot heden, ontsnapt was. Op den eersten April, schreef Dr. maskelyne een berigt van deeze ontdekking aan de Starrekundigen te Parys, en andere plaatzen buiten 's lands, zo dat, binnen korten tyd, bykans overal in Europa, Waarneemingen gedaan werden op dit buitengewoon verschynzel. In Frankryk is het vry bestendig waargenomen, door de Heeren le monier, de la lande, messier, mechain, d'argelet, lévesque, en darquier; in Zweeden, door de Heeren wargentin, en prosperin; te Berlyn, door bode; in Italie; door de Heeren reggio, caesaris, en slope; [in Utrecht door hennert;] en, ongetwyfeld, door veele anderen, wier Waarneemingen niet tot onze kennisse gekomen zyn. Omtrent het einde van May naderde deeze Star zo naby de Zon, dat geene verdere waarneemingen, op dien tyd, konden gedaan worden. Hier om zette zich de Heer lexel, ten dien tyde in Engeland zynde, om, zo verre de toen gedaane waarneemingen, hem medegedeeld, konden dienen, den Wandelkring deezer Star te bepaalen, op dezelfde wyze als men gewoon is de Wandelkringen der Comeeten te berekenen: naamlyk, door den Perihelischen Afstand van de Zon te veronderstellen, en dan een Parabool uit den afstand van dit Focus te beschryven, door drie getekende punten of waargenomen plaatzen aan den Hemel. Dit doende, veronderstelde de Heer lexel, naa elkander de verscheide Perihelische Afstanden op 6, 8, 10, 12, 4, 16 en 18 maalen den afstand der Zonne van de Aarde; doch hy bevondt, deeze onderscheide aangenomene beginzels met de waarneemingen vergelykende, dat, wanneer hy den Perihelischen Afstand stelde tusschen de 14 en 18 maalen den Afstand der Zonne van de Aarde, de rekeningen best met de waarneemingen overeen- | |
[pagina 491]
| |
stemden: het bleek hem, nogthans, dat het bykans onverschillig was, welk een Perihelischen Afstand hy nam tusschen deeze beide paalen: dewyl de overeenkomst der berekeningen, met de waarneemingen, omtrent in alle dezelfde was, schoon eenigzins gebreklyk in alle: en, naardemaal het onmogelyk was te bepaalen of deeze onovereenkomstigheid ontstondt, uit de kleine misslagen, aan welke de waarneemingen onderhevig waren; of uit het aanneemen eener valsche veronderstelling, staakte hy dit werk, tot dat hy waarneemingen, beter tot zyn oogmerk geschikt, kon bekomen. Eenigen, egter, bevonden, dat alle waarneemingen beter zouden strooken, met berekeningen, gegrond op de veronderstelling van een byna Cirkelrond, dan eenige andere; en dat de Radius van deezen Cirkel, omtrent 18 maalen, die van 's Aardryks wandelkring moest zyn. Deeze omstandigheid scheen zeer te pleiten voor het vermoeden van Dr. maskelyne, dat de nieuw ontdekte Star eene Planeet was, tot ons Stelzel behoorende; en zyn gevoelen zou rasser veld gewonnen hebben dan het deedt, indien des Heeren hfrschels waarneemingen van den Diameter, op welker naauwkeurigheid hy sterk stondt, niet gestrekt hadden, om te bewyzen, dat de beweeging toen bykans in eene rechte lyn na de Aarde was. Verscheide persoonen buiten 's lands poogden den Loopkring deezer Planeet te bepaalen: doch elk, veronderstellende dat dezelve een Comeet was, en geen Planeet, in een bykans Cirkelronden Wandelkring rondsom de Zon loopende, welks Diameter omtrent 18 maalen die van den Wandelkring der Aarde was, bleek het, schoon zy zommige der waarneemingen genoeg verklaarden, uit andere, binnen kort gemaakt, dat zy verre van de waarheid afdwaalden. De President de saron verklaarde, reeds den 8sten van May, dat de Afstand van de Zon niet minder kon zyn, dan 12 maalen die van de Aarde, uit de waarneemingen, welke tot hier toe gedaan waren, zamenstemmende met eene gemaatigde naauwkeurigheid in de berekeningen. - Met het begin van Juny gaf de Abbé boscovich een zeer geleerd Vertoog, over dit Onderwerp, in 't licht, waar in hy, door eene zeer eenvoudige en vernuftige berekening, toonde, dat 'er vier onderscheide Parabolas waren, in welke men mogt veronderstellen, dat de Planeet zich bewoog, en die even zeer beantwoordden aan de tot dus lang gedaane waarneemingen. | |
[pagina 492]
| |
- Weinig tyds daar naa gaf de Heer de la place ons de berekening van dien Wandelkring, in de Connoissance des Temps voor 1784, geheel afgeleid uit de waarneemingen van den Heer messier. Hy stelde den Perihelischen Afstand 9,4404; den tyd van het Perihelium 27 January 1790, ten 6 u. 19′, schynb. tyd, op den Meridiaan van Parys, en de Plaats ♍ 28o, 12′, 30″. Op den 16 July werd de Planeet weder waargenomen door den Hoogleeraar hornsby, te Oxfort, naa dat dezelve in Zamenstand met de Zon geweest was: en één of twee dagen laater, door de Koninglyke Starrekundigen, te Greenwich. De Heer messier nam dezelve waar op den 17den, te Parys; en deeze orie Heeren volhardden bestendig in dezelve waar te neemen, als de lugtsgesteldheid zulks toeliet, tot den tyd, van den Tegenoverstand met de Zon; welke, volgens de berekening van den Heer de la lande, uit de waarneemingen van den Heer mechain, voorviel op den 21 Dec. 18 u. 3′ middel tyd, te Parys: de plaats der Planeet was toen ♋ 0o, 20′, 15″; en de Geocentrische Noorder-Breedte 0o, 15′, 0″. Omtrent het einde des jaars, de Heer lexel den Heer de la lande onderrigt hebbende, dat de beweeging deezer Starre in Engeland vry goed beschreeven was in een Cirkel, zette hy zich om den Wandelkring te berekenen, volgens deeze veronderstelling. Hy verkoos drie waarneemingen, welke hem zeer wel genomen voorkwamen, zynde alle bevestigd door die ze onmiddelyk voorgingen en volgden. De eerste en laatste waren gedaan door den Heer mechain, en de tweede door den Heer messier. De eerste geschiedde op den 25 April, de tweede op den 31 van July, en de derde op den 12 December, 1781, alle voor den eersten Tegenoverstand der Planeet tegen de Zon. Uit deeze waarneemingen maakte de Heer de la lande de Geocentrische Langten en Breedten der Planeet op: en door een zekeren Afstand van de Zon aan te neemen, berekende hy de Parallaxis van den jaarlykschen Loopkring; en uit deeze de Heliocentrische Langten en Breedten, ten tyde der eerste en laatste waarneemingen: in deezer voege kreeg hy de beweeging der Planeet, als uit de Zon gezien, in 231 Dagen, of den tyd tusschen de waarneemingen verloopen. Steeds gebruik maakende van den zelfden Afstand, welken hy hadt aangenomen, om de Parallaxis van den Jaarlykschen | |
[pagina 493]
| |
Loopkring, te berekenen; berekende hy voorts, met behulp van keplers regel, den tyd van een omloop der Planeet door de vaste Starren; en daar uit de beweeging in 231 Dagen van de Middel-Equinox: welke beweeging dezelfde moest zyn, als die gezien wordt uit de Zon, en afgeleid uit de Waarneemingen; verondersteld dat de aangenomen Afstand van de Planeet van de Zon waar was. - Maar, dewyl dit anders uitkwam, veranderde hy den Afstand der Planeet van de Zon, en herhaalde zyne berekeningen, tot dat de Hel ocentrische Beweeging, op deeze wyze berekend, uit de waarneemingen, overeenkwam met die, welke ontstondt uit het verloop van tyd, en den duur van eene Omwenteling, op den zelfden Afstand gevonden. Op deeze wyze vond de Heer de la lande, dat het noodig was den Afstand van de Planeet te veronderstellen op 18, 931 Halve-diameters van den jaarlykschen Loopkring der Aarde, en den duur van eenen Omloop op 82, 37 Jaaren. - Vervolgens nam hy de waarneeming van den 31 July; tusschen deeze en de eerste van de drie was een tusschentyd van 97, 24 Dagen; en hy berekende, volgens de bovengemelde beginzelen, de Geocentrische Langte, en bevondt dezelve slegts 5″ meer, dan die hy uit de waarneeming afleide; eene grooter overeenkomst dan de waarneemingen vereischen; dewyl zy, hoe naauwkeurig genomen, wel tweemaal zo veel kunnen verschillen. Vindende, dat zyne veronderstelling dus verre wel overeenkwam, ging de Heer de la lande voort, met omtrent dertig andere waarneemingen te berekenen, gedaan door Dr. maskelyne, de Heeren le monier, messier, mechain, d'argelet, l'evesque en hemzelven: eenige vóór, zommige in, en andere na, het verloop der 231 Dagen, van welke wy hier boven spraken: en hy hadt de voldoening, dat zy alle redelyk wel overeenkwamen, met de berekeningen, uitgenomen twee, gedaan omtrent het begin van April 1781, en eenige weinige in den laatsten Zomer. In deeze berekeningen, veronderstelde de Heer de la la de, dat de Heliocentrische Langte van de Planeet, op den eersten January 1782, 's middags, op de Meridiaan van Parys was 3t. 0o, 59′ 22″, en de beweeging ten aanziene van de Fquinoxen 4o, 22′ 22″ jaarlyks. Hy gebruikte de Zonnestanden van den Heer de la caille. De Heer de la lande, ontdekkende dat de misslag van zyne veronderstelling in July 1782, 2 beliep, onderzogt welke veranderingen noodig zouden weezen om de | |
[pagina 494]
| |
berekeningen te doen zamenstemmen met de waarneemingen, omtrent dien tyd gedaan: zo wel als met die in 't begin van April 1781, en bevond, dat, ten dien einde, de Afstand der Planeet van de Zon moest zyn 18,893, de tyd eens Omloops 82,12 Jaaren, en de gemiddelde dagelyksche beweeging, van de Equinoxen 43″ 22; en de gemiddelde Heliocentrische Langte op den 1sten Jan. 1782, op den middag 3t, 1o, 1′, 0″. Maar hy ontdekte desgelyks, dat, indien hy deeze getallen aannam, de berekeningen van de waarneemingen, ten tyde van den Tegenoverstand in December 1781, bykans 1½′ zouden verschillen: hy besloot, daar uit, dat deeze Ongeregeldheden eene onevenmaatigheid in de daadlyke beweeging der Planeet inslooten, gelyksoortig met die, welke in de beweeging van de andere Planeeten, wordt waargenomen: maar dat deeze oneffenheid zo klein is, dat het tegenwoordig niet noodzaaklyk zy eenigen anderen Wandelkring dan een Cirkel te zoeken: en dat wy niet moeten verwagten de waare hoeveelheid van de Centraale Equatie te zullen ontdekken, dan naa de waarneemingen van veele Jaaren. Desgelyks deedt de Heer de la lande eenige proeven om de plaats te ontdekken van den Knoop, en de Helling van den Loopkring deezer Planeet, tot het vlak der Ecliptica; maar de kleine beweeging in de Breedte maakt het zeer bezwaarlyk deeze punten, tegenwoordig, met eenige zekerheid te bepaalen. De Geocentrische Breedten, op den 25 April en den 12 December 1781 waargenomen, waren 11′, 36″ en 14′, 54″ Noorder Breedte; dit, tot de Zon overgebragt, geeft de Heliocentrische Breedten op die twee tyden 11′, 59″ en 14′, 8″; en deeze, met de beweeging in de Langte, tusschen de twee waarneemingen 2o, 46′, 3″ stelt den Afstand der Planeer van den Knoop, den 25sten April 1781, op 15o, 4′, en, bygevolge, de plaats van den Knoop 2t. 12o, 55′. En de Helling komt op 0o, 46′. Anders: de waargenomene Geocentrische Breedten op den 16 April 1781, en op 26 Maart 1782, waren 11, 48′ en 15′, 5″; en de Heliocentrische Breedten, daar uit afgeleid, 12′, 7″ en 15′, 10″; het verschil der waargenomene Breedten was 4o, 7′, 44″, en deeze geeven de plaats van den Knoop 2t. 12o, 2′, en de Helling van den Loopkring 0o, 44′. - De Heer de la lande denkt op dit laatste beter dan op het eerste te mogen asgaan. Volgens deeze berekening is de Planeet, omtrent vier jaa- | |
[pagina 495]
| |
ren geleden, door den Knoop gegaan; en zal op haar grootste Noorder Breedte weezen omtrent het Jaar 1798. De Heer bode van Berlyn, die zeer vlytig geweest is in het waarneemen van deeze Planeet, gaf 'er eene Verhandeling over in de Duitsche Ephemerides, voor 't Jaar 1784, gedrukt in 't laatst van 1781. Hy nam desgelyks de veronderstelling van een Cirkel aan, en bevondt, dat, om de waarneemingen met de berekeningen te doen zamenstemmen, de Afstand moest zyn 18, 928. - Hy merkte vervolgens op, dat de Star No. 964 in mayers Lyst, waar de Starren geplaatst zyn zo als zy zich vertoonden in 't begin des Jaars 1756, zeer waarschynlyk deeze Planeet was: dewyl, volgens zyne berekeningen, de Planeet zeer naby aldaar moest geweest zyn in 't jaar 1755, of 1756: en hy daarenboven, ondanks zyn zeer nauwkeurig onderzoek na die Star aan den Hemel, dezelve niet hadt kunnen vinden. Was deeze veronderstelling welgegrond, en konden de oorspronglyke papieren van den Heer mayer, in welke hy zyne gedaane waarneemingen, met het vervaardigen van zyne Starrenlyst, optekende, gevonden worden, gelyk dit waarschynlyk isGa naar voetnoot(*), dan zouden die waarneemingen van het grootste gewigt zyn, zo om de gemiddelde Beweeging van deeze Planeet te bepaalen, als om den Loopkring te berekenen. In April 1782 vervaardigde de Heer bode eene andere Verhandeling over dit Onderwerp, waar in hy opmerkt, dat tycho eene Star, van de zesde grootte, plaatste een weinig boven μ in den Staart van Capricornus, welke hevelius, naa alle aangewende moeite, nooit kon vinden; | |
[pagina 496]
| |
hy besluit, daarom, dat die Star mede deeze Planeet was. te meer, dewyl zyne berekeningen dezelve zeer naby aldaar plaatzen, in den aanvang des jaars 1587. Deeze omstandigheden hebben den Heer de la lande doen wenschen, dat de kleine Starren, in de Starrenlyst van den Heer de la caille geplaatst, omtrent het Evennagtspunt Aries, op nieuw onderzogt mogten worden: dewyl hy de oorspronglyke waarneemingen van dien Starrekundigen bezit: want, wanneer het bleek, dat één van deeze Starren verdweenen was, welke hy plaatst digt aan dien stand, waar de nieuw ontdekte Planeet moest geweest zyn, omtrent het jaar 1761 of 1762, toen de la caille zyne waarneemingen deedt, zou 'er veel reden zyn om te veronderstellen dat dit deeze Planeet geweest was. - Om dezelfde reden zou het, misschien, aan te raaden weezen, onderzoek te doen na de plaats, waar deeze Planeet was, toen de Heer flamstead en Dr. bradley hunne waarneemingen deeden; en of niet eenige Star, door hun in dat gedeelte des hemels geplaatst, die plaats verlaaten hadt. Door dit middel zouden wy misschien waarneemingen genoeg krygen om de Theorie van de beweegingen deezer Planeet, bykans met dezelfde naauwkeurigheid, te bepaalen, als de beweegingen der andere Planeeten bepaald zyn. De vertooning van deeze Planeet, met het bloote oog, of een kleine Telescoop gezien, verschilt niet veel van die eener Vaste Star, van de vyfde of zesde grootte, zynde wat minder helder dan No. 132 van Taurus, op flamstead's Lyst; doch beschouwd met een goede Telescoop, die 200 of meermaalen vergroot, is het geheel anders daar mede gelegen: dan vertoont zich een merkbaare Diameter, en het licht is zwakker dan dat van de vaste Starren. Wat den Diameter betreft, men vermeldt ons, dat Dr. maskelyne denzelven stelt op 3 of 4 Seconden: de waarneemingen van den Heer herschel, gedrukt in de Philosophical Transactions van 1781, loopen van 3″ tot 5 1/3″. De Heer de la laend heeft gerekend, dat, indien de schynbaare Diameter 3″ is, de weezenlyke Diameter omtrent 28,000 Mylen zal weezen, of 3½ maal die der Aarde. Wy mogen, derhalven, uit de waarneemingen van Dr. maskelyne en den Heer herschel besluiten, dat de weezenlyke Diameter niet minder is dan 4½ maal die der Aarde, en den weezenlyken Afstand stellen op bykans 1800,000,000 Mylen. | |
[pagina 497]
| |
De Ontdekker deezer Planeet, den Heer herschel, heeft aan dezelve den naam gegeeven van georgium sidus, of de star va george. Buitenlandsche Starrekundigen schynen zich hier tegen aan te kanten; schoon zy, ten opzigte van den Naam, niet overeenkomen. De Heer de la lande wil ze de planeet van herschel noemen. De Heer bode, van Berlyn, heet haar uranus; terwyl de Heer sivry gaarne zou willen dat men ze cybele, en de Heer prosperin, van Upsal, dat men ze neptunus noemde. De Heer de la lande beweert, dat de drie laatstgemelde Heeren geen rede voor die benaamingen hebbenGa naar voetnoot(*); en misschien hadden zy hunne Naamen bedagt, eer zy wisten dat de Heer herschel 'er een aan gegeeven hadt. De Heer de la lande heeft deeze verschooning niet: doch hy brengt in 't midden, dat dankbaarheid aan den Waarneemer van zulk eene zeldzaame Ontdekking, en de zugt om diens Naam onsterflyk te maaken, door de Planeet naar denzelven te noemen, andere Geleerden behoort aan te zetten om zyne voetstappen te volgen; hebbende de zugt tot het voortzetten der Weetenschappen hem tot die Naamgeeving bewoogen. - Ik moet bekennen geen denkbeeld te hebben van die Dankbaarheid, welke ons aanzet, om rechtstreeks te werk te gaan tegen de begeerte van den | |
[pagina 498]
| |
Persoon, dien wy dezelve betoonen willen: en ik begryp, dat de Weetenschappen allersterkst worden aangemoedigd, indien wy andere Vorsten kunnen opwekken, om het voorbeeld van onzen allergenadigsten Koning te volgen, door het Leeven hier aangenaam en gemaklyk te maaken voor de zodanigen, wier arbeid en ontdekkingen genoegzaam zyn om hunne Naamen, in 't vervolg van tyd, der Sterflykheid te ontrukken, en hun, op de edelmoedigste wyze, in staat te stellen tot het voortzetten hunne Letteroeseningen, ter bevordering der Weetenschappen. De Heer herschel's Naam zal de behulpzels, door den Heer de la lande voorgesteld, niet noodig hebben, om denzelven te vereeuwigen. De Naamen van galileo en cassini zouden in geen grooter gevaar geweest zyn om verlooren te geraaken, dan zy nu zyn, indien de Satelliten van jupiter en saturnus, de Naamen behouden hadden van de Medieesche en Lodewyksche Starren, welke naamen zy dezelve wilden doen draagenGa naar voetnoot(*). |
|