Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 395]
| |
Natuurlyke historie der zwaluwen in 't algemeen.(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver vnn den Heer de buffon.)
De Zwaluw draagt in 't Hebreeuwsch den naam van Hagur; heet in 't Grieksch, Χελιδων, in 't Latyn, Hirundo; in 't Italiaansch, Rundino; in 't Spaansch, Golondrina; in 't Fransch, Hirondelle; in 't Engelsch, Swallow; in 't Hoogduitsch, Schawalbe; in 't Poolsch, Jaskotka. In de Natuurlyke Historie der Geitenmelkeren of OpslokkerenGa naar voetnoot(*) hebben wy waargenomen, dat zy, om zo te spreeken, niets anders zyn dan Nagt-Zwaluwen, en weezenlyk van de egte Zwaluwen niet verschilden, dan door de zeer groote aandoenlykheid hunner Oogen, die ze tot Nagtvogels maakte, en door den invloed, welken dit hoofdgebrek hadt op hun maakzel, geaardheid en leevenswyze. In de daad, de Zwaluwen hebben veel trekken van overeenkomst, gelyk ik reeds aanmerkte, met de Opslokkers; allen hebben zy een kleinen Bek en een wyde Keel; allen korte Pooten en lange Vleugelen; alleen leeven zy van Insecten, die zy vliegende vangen; doch de Zwaluwen hebben de baardjes om den Bek niet, noch den nagel van den middelvinger getand: hun Staart heeft twee pennen meer, en is, in de meeste soorten, gevorkt; ik zeg in de meeste soorten, dewyl 'er Zwaluwen zyn met een vierkanten Staart, by voorbeeld, die van Martinique; en ik kan naauwlyks begrypen, hoe een Vogelbeschryver van naam, den Gevorkten Staart gesteld hebbende tot het kenmerktekenend onderscheid, tusschen de Zwaluwen en de Opslokkers, in zyne Rangschikking, deezen Vogel met een vierkanten Staart van Martinique, die, volgens deezen regel, tot de Opslokkers behoorde, tot de Zwaluwen heeft kunnen brengen. Wat hier van zyn moge, my voornaamlyk houdende aan de in 't oogloopendste verschillendheden tusschen deeze twee Vogelgeslachten, merk ik, Voor eerst, in 't algemeen, aan, dat de Zwaluwen veel kleinder zyn dan de Opslokkers: de grootste onder de Zwa- | |
[pagina 396]
| |
luwen is niet grooter dan de kleinste onder de Opslokkers, en deeze is twee of driemaal kleinder dan de grootste. Ten tweeden. Schoon de kleuren der Zwaluwen bykans dezelfde zyn als die der Opslokkeren, en zich bepaalen tot Zwart, Bruin, Grys, Wit en Ros, is hunne Pluimadie geheel verschillende, niet alleen door dien deeze kleuren in veel grooter plekken verdeeld zyn, minder door een loopen, en zich veel naauwkeuriger van elkander onderscheiden; maar ook om dat ze verwisselen, en zich vermenigvuldigen door den verschillenden weerschyn, welke daar in beurtlings speelt of verdwynt, naar maate het oogpunt des aanschouwers of het voorwerp zelve verandert. Ten derden. Hoewel beide deeze soorten van Vogelen vliegende Insecten eeten, welke zy in de vlugt vangen, hebben zy ieder hunne wyze van ze te vangen, en eene wel zeer verschillende. De Opslokkers vliegen ze te gemoete met een opgesparden Bek, en de Infecten, daar in vallende, vinden zich beklemd in een lymerig vogt, binnen in den Bek: terwyl de Zwaluwen den Bek openen om de Insecten in te happen, en dien sluiten met zo veel gewelds, dat men het gekraak kan hooren. Ten vierden. De Zwaluwen hebben eene veel gezelliger geaartheid dan de Opslokkers; zy vervoegen zich dikwyls in groote benden zamen, en schynen zelfs, in zekere omstandigheden, de pligten der zamenwooning te vervullen, onderlinge hulp te betoonen, by voorbeeld, in het vervaardigen der nesten. Ten vyfden. De meeste Zwaluwen maaken de Nesten met veel voorzorgs; en, indien eenige soorten in de gaten van muuren, of in holen in den grond gegraaven, de Eijeren leggen, doen zy het in gevondene of gemaakte openingen, diep genoeg om de Jongen in veiligheid te stellen; zy brengen 'er alles in wat dienen kan om ze zagt warm en gemaklyk, te doen leggen. Ten zesden. De Vlugt der Zwaluwen verschilt in twee voornaame opzigten van de Vlugt der Opslokkeren: dezelve gaat niet gepaard met dat gesnor, van 't welk wy gesprooken hebben in de Natuurlyke Historie diens Vogels, en dit ontstaat daar uit, dat de Zwaluw niet met een opengesparden Bek vliegt. Ten anderen is de Vlugt der Zwaluwen, schoon zy niet veel langer of sterker Vleugels schynen te hebben, en by gevolge niet veel bekwaamer tot de vliegende beweeging zyn, veel stouter, vlugger en langer; zy bezitten een veel beter gezigt, en dit geeft hun een | |
[pagina 397]
| |
groot voordeel om al de kragt der vleugelen te gebruiken. Vliegen is de natuurlyke, ik had bykans geschreeven de noodzaaklyke, staat der Zwaluwen: zy eeten vliegende, zy drinken vliegende, zy baaden zich vliegende, en geeven zomtyds de Jongen vliegende eeten. Zyn voortgang is misschien min snel dan die van een Valk, doch het gaat veel gemaklyker, veel vryer toe: deeze schier met kragt voort, geene zweeft met gemak in de lugt. De Zwaluw weet dat de lugt haar element is, zy doorvliegt dezelve in alle afmeetingen, in allerlei rigtingen, en het genoegen 't welk zy daar in vindt, blykt uit het zagt vrolyk geluid onder het vliegen: nu eens maakt zy jagt op de in de lugt tuimelende Insecten, en volgt, met een buigzaame vaardigheid, derzelver schuinschen en kronkeligen weg; dan eens verlaat ze dien, om een ander na te zetten, en snapt intusschen een derde op: nu eens scheert zy zagtkens over de oppervlakte der aarde of des waters, om Insecten te bemagtigen, door den regen, of om de frisheid, derwaards gelokt; dan eens ontsnapt zy zelve aan de hevige vervolging eens Roofvogels, door de schielyke wending in haare beweegingen: altoos meester van haare vlugt in derzelver grootste snelheid, verandert zy alle oogenblikken van koers. Zy schynen in de lugt een doolhof te beschryven, welks paden elkander kruissen; zy vlugten, zy naderen, zy zwerven door een, zy ryzen, zy daalen, zy verdwynen, zy vertoonen zich weder, om, op duizenderlei wyzen, door elkander te zweeven; een plan van vliegen vormende, al te zamengesteld, om door tekening aan 't oog voorgesteld te worden, en 't geen door woordschildering nauwlyks kan verbeeld worden. Ten zevenden. De Zwaluwen schynen tot het eene Werelddeel zo wel als tot het andere te behooren; en de soorten zyn, bykans, in gelyk getal, in de Oude en de Nieuwe wereld verspreid. De onze worden gevonden in Noorwegen en Ja anGa naar voetnoot(*), op de Kusten van Egypten en Guineé, en aan de Kaap der Goede HoopeGa naar voetnoot(†). Welk Land zou ongenaakbaar weezen voor Vogelen, die zo meesterlyk en zoo gemaklyk vliegen; doch het is zeldzaam dat zy een geheel jaar in dezelfde Lugtstreek | |
[pagina 398]
| |
zich ophouden: de onze blyven ons alleen by in het schoonste jaargetyde: zy beginnen zich te vertoonen by den Voorjaars nagtevening, en vertrekken eenigen tyd naa de Herfst nagtevening. Aristoteles, die in Griekenland schreef, en plinius, die in Italie hem uitschreef, zeggen, dat de Zwaluwen den Winter gaan doorbrengen onder zagte Lugtstreeken, wanneer deeze niet te verre afgelegen zyn; maar dat zy, op een grooten afstand van gemaatigde Gewesten zich bevindende, den Winter in 't land haarer geboorte doorbrengen, en alleen de voorzorge gebruiken om zich te verschuilen in de gunstigst liggende spleeten van 't gebergte. Aristoteles voegt 'er by, dat men 'er veele gevonden heeft, die zich dus verborgen, en geen pluim meer op het lichaam haddenGa naar voetnoot(*). Dit gevoelen, rustende op het gezag van Mannen van naam, en gegrond op daadelyke waarneeming, was een Volksgevoelen geworden, in zo verre dat de Dichters 'er gelykenissen van ontleendenGa naar voetnoot(†); eenige hedendaagsche Waarneemingen schynen het te bevestigenGa naar voetnoot(§); en indien men zich daar aan gehouden hadt, was het alleen noodig geweest het te bepaalen om het tot het waare te brengen: doch een Bischop van Upsal, olaus magnus, en een Jesuit, kircherus, zich verlaatende op 't geen aristoteles reeds te algemeen gezegd hadt, hebben voorgewend, dat, in de Noordsche Gewesten, de Visschers dikwyls in hunne netten, met den Visch, eene menigte Zwaluwen ophaalen, die zich aan elkander gehegt hebben, bek aan bek, poot aan poot, vleugel aan vleugel; dat deeze Vogels, in kachelkamers gebragt, schielyk leevend worden, maar kort daar op stervenGa naar voetnoot(⁂); en dat zy alleen | |
[pagina 399]
| |
het leeven behouden, die, naa haare ontwaaking, ten rechten tyde, den invloed voelen van het schoone Jaargetyde, allengskens bekomen, trapswyze de diepte verlaaten, boven op 't water komen, en, eindelyk, door de Natuur zelve, in haar eigen element wedergebragt worden. Dit geval, of liever die vertelling, heeft men herhaald, opgecierd, en met min of meer zeldzaame omstandigheden bekleed: en, als ontbrak 'er nog genoeg van 't wonderbaare aan, heeft men 'er by gevoegd, dat de Zwaluwen, met het naderen van den Herfst, zich, by menigte, in de putten en regenwatersbakken werpenGa naar voetnoot(*). Ik wil niet onveinzen, dat een groot aantal Schryvers en andere Persoonen, die zich door hun character en rang aanpryzen, dit verschynzel geloofd hebben. De Ridder linneus zelve heeft kunnen goedvinden, het zegel zyner toestemminge 'er op te zetten; alleen bepaalt hy het tot de Schoorsteen Zwaluw en de Venster Zwaluw, terwyl het veel eigener van den Oever Zwaluw zou mogen gezegd worden. - Van den anderen kant is het getal der Natuurkundigen, die 'er niet in gelooven, geenzins verwerpelykGa naar voetnoot(†); en indien het 'er op aankwam, om by optelling af te gaan, zouden de Ontkenners de Bevestigers wel kunnen opweegen; dan de eerstgemelden zullen, wanneer men de bewyzen weegt en niet telt, het myns bedunkens verre winnen. - Ik erken, het is zomtyds onvoorzigtig te willen oordeelen, over een byzonder geval, volgens 't geen wy de Algemeene Wetten der Natuure noemen: daar | |
[pagina 400]
| |
die Wetten niets anders zynde dan regels, opgemaakt uit gebeurtenissen, deezen naam niet verdienen, dan wanneer zy met alle gebeurtenissen overeenstemmen: doch 'er hapert zeer veel aan, dat ik het verblyf der Zwaluwen onder het water voor een weezenlyk geval hou. Zie hier myne redenen daar tegen. Het meerendeel der geenen die dit vermeende gevalGa naar voetnoot(*) bevestigen, met naame hevelius en schoeffer, door de Koninglyke Societeit te Londen gelast, om de waarheid van 't zelve te onderzoeken, brengen niets by dan los hooren zeggenGa naar voetnoot(†); zy spreeken alleen volgens eene verdagte overlevering, waar toe het verhaal van olaus aanleiding kan gegeeven hebben, of zints den tyd diens Schryvers geloopen heeft, en de eenige grondslag was van zyn gevoelen. De zodanigen zelfs, die zeggen het gezien te hebben, als etmuller, valerius en eenige anderenGa naar voetnoot(§), herhaalen alleen de woorden van olaus, zonder hunne eigene waarneeming te vergezellen met eenige dier uitvoerige aanmerkingen, welke waarschynlykheid aan 't verhaal byzetten. | |
[pagina 401]
| |
Indien het waarheid was, dat alle de Zwaluwen, van eene bewoonde Landstreeke, zich jaarlyks geregeld, in de maand October, in 't water begaven, en 's jaarlyks in de maand April 'er weder uit kwamen, zou men veelvuldige gelegenheden gehad hebben om zulks waar te neemen, 't zy op den tyd haares ingangs in een ander element, 't zy op 't nog aangelegener tydstip haars uitgangs, 't zy geduurende het lang verblyf onder het water. Het zonden noodwendig zeer bekende gevallen zyn; gezien en herzien door een groot aantal persoonen van allerlei soort, Visschers, Jaagers, Landlieden, Reizigers, Matroozen, enz. en waar aan men niet kon twyfelen. Men twyfelt niet, of de Marmotten, Relmuizen en Egels 's winters in hunne holen stil leggen; men twyfelt niet of de Vledermuizen dat ongunstig jaarsaizoen, in dien zelfden staat van bezefloosheid, doorbrengen, gehegt aan het verwelfzel der onderaardsche holen, en met de vlerken als met een mantel omwonden; maar men twyfelt of de Zwaluwen, zes maanden, leeven, zonder adem haalen, of dat zy zes maanden lang onder het water ademen: men twyfelt hier aan niet alleen, om dat de zaak wonderbaar klinkt; maar om dat 'er geen één enkele waarneeming is, waare of valsche, wegens het hervoortkomen der Zwaluwen uit het waterGa naar voetnoot(*), schoon deeze uittocht, was dezelve weezenlyk, plaats moest hebben en zeer dikwyls in een jaargetyde, wanneer men 't meest met de poelen en het visschen in dezelve te doen heeftGa naar voetnoot(†): eindelyk men twyfelt des tot aan de oevers van de Baltische zee. Dr. halman, een Moskoviet, Mr. browne, een Noorweger, zich te Florence bevindende, hebben den Schryvers van de Ornithologie Italienne verzekerd, dat de Zwaluwen in de landen hunner Inwooninge aankwamen en vertrokken bykans op denzelfden tyd als in Italie, en dat derzelver voorgewende verblyf onder het water een vertelzeltje is, alleen gangbaar onder het gemeene volk. De Heer tesdorf van Lubek, een Man, die veel Wysbegeerte voegt by zyne zeer uitgebreide en veelvuldige kun- | |
[pagina 402]
| |
digheden, heeft den Graaf de buffon verhaald, dat hy, ondanks alle moeite, welke hy zich vier jaaren hadt gegeeven, nog geen één Zwaluw, uit het water getoogen, heeft kunnen te zien komen. De Heer klein, die zo veele poogingen heeft aangewend, om geloofwaardigheid by te zetten, aan het in 't water gaan en daar uit komen der Zwaluwen, erkent zelve, dat hy nog nooit gelukkig genoeg geweest is, om ze op de daad te betrappenGa naar voetnoot(*). De Heer herman, bekwaam Hoogleeraar in de Natuurlyke Historie te Straatsburg, en die tot het gevoelen van klein schynt over te hellen, doch de waarheid boven alles bemint, heeft my in zyne brieven dezelfde bekentenis gedaan, hy heeft het willen zien maar niet gezien. Twee andere Waarneemers, allen vertrouwen waardig, de Heeren hebert en de Burggraaf de quenhoënt, verzekeren my, dat zy van de voorgewende in 't water kruiping der Zwaluwen niets weeten, dan alleen van hooren zeggen, en dat zy nooit iets zagen, 't welk tot bevestiging daar van kan dienen. Dr. lottinger, die zich zeer heeft toegelegd op het nagaan van de Huishouding der Vogelen, en by lange na met my altoos niet overeenstemt, merkt deeze in 't water gang aan, als een onverdeedigbaare wonderspreuk. 't Is bekend, dat men in Duitschland, openbaar, aan allen die 's winters Zwaluwen, onder 't water gevonden, bragten, beloofd heeft, zo veel zilvers te zullen geeven, als de Zwaluwen woogen, dan men is vry geweest, van het gewigt van één eenig te betaalenGa naar voetnoot(†). Verscheide Persoonen, Mannen van Geleerdheid en AanzienGa naar voetnoot(§), die geloof sloegen aan dit vreemde verschynzel, en gaarne anderen in 't zelfde geloof bragten, hebben dikwyls beloofd, geheele risten van Zwaluwen, 's Winters opgevischt, te zullen zenden; maar zy hebben ze niet gezonden. De Heer klein voert getuigschriften aan; doch bykans alle getekend door een Persoon die van een enkel geval | |
[pagina 403]
| |
spreekt, langen tyd te vooren geschied, of toen hy nog een kind was; of een geval, 't welk hy alleen van hooren zeggen heeft; getuigschriften, uit welker bybrengen zelfs blykt, dat dit opvisschen van Zwaluwen zeer zeldzaam is, terwyl het, integendeel, zeer algemeen moest weezen; getuigschriften, ontbloot van die onderrigtende en kenmerktekenende omstandigheden, welke doorgaans een oorspronglyk verhaal vergezellen; getuigschriften, eindelyk, die alle geschoeid zyn op de leest van olaus magnus; hier ontstaat de onzekerheid uit de Bewyzen zelve, en wordt de wederlegging van de dwaaling, welke ik bestryde. Men mag hier zeggen, het geval is zeker, en, daarom, is het valschGa naar voetnoot(*). Maar het is niet genoeg de bewyzen, waarop men deeze wonderspreuk wil doen rusten, op derzelver juiste waarde gebragt te hebben: wy moeten nog doen zien, dat het veronderstelde geval strydt met de bekende wetten van het dierlyk werktuiglyk gestel. Inderdaad, wanneer eenmaal een Viervoetig Dier, of een Vogel, heeft beginnen adem te haalen, en dat het langwerpig gat, 't welk in de vrugt de gemeenschap der twee holligheden van het hart uitmaakt, geslooten is, zal dat viervoetig Dier, die Vogel, niet ophouden te ademen, zonder ook op te houden te leeven: en zeker kon dezelve onder het water niet ademen. Dat men de proef neeme of hem herhaale, want zy is reeds gedaanGa naar voetnoot(†); dat men eene Zwaluw veertien dagen onder 't water houdt, met alle aangeweeze voorzorge, als dat men den kop onder een der vleugelen, de vezelen van eenig kruid in den bek, steeke, enz., dat men het beproeve, alleen met deezen Vogel in een Yskelder op te sluiten, gelyk | |
[pagina 404]
| |
de Heer de buffon gedaan heeft, hy zal niet in slaap vallen, hy zal sterven in den Yskelder, zo als de Heer de buffon bevondt, en nog veel zekerder, als men hem onder water dompelt; hy zal 'er een gewissen dood sterven, die alle middelen, met een goeden uitslag, tegen den schynbaaren dood der verdronken Dieren aangewend, zal te leur stellen: hoe durft men dan zich verbeelden, dat die zelfde Vogels, zes maanden lang, zouden leeven zonder op nieuw adem te haalen? Ik weet, men zegt dit is mogelyk in zekere Dieren; doch zou men, gelyk klein gedaan heeft, de Zwaluwen willen vergelyken met InsectenGa naar voetnoot(*), met Kikvorschen, met Visschen, wier inwendig werktuiglyk gestel zo veel van dat der Zwaluwen verschilt? Zou men zich willen beroepen op de Marmotten, de Relmuizen, de Vledermuizen, waar van wy zo even gesprooken hebben, en daar uit, dat die Dieren den Winter in een bezesloozen staat doorbrengen, besluiten, dat de Zwaluwen ook dat jaargetyde, in eene bezefloosheid van den zelfden aart, kunnen doorbrengen? Maar, zonder te spreeken van den voorraad des voedzels, welken deeze Viervoetige Dieren in zichzelven vinden, door de overmaat van vetheid, welke zy op 't einde van den Herfst bekomen hebben, en aan den Zwaluw ontbreekt; zonder te spreeken van de weinige inwendige warmte, door den Heer de buffon waargenomen, waar in zy weder van de Zwaluwen verschillenGa naar voetnoot(†); zonder my te bedienen van de waarneeming, dat zy dikwyls in hunne holen omkomen, uit den Winterslaap in den Slaap des doods overgaan, wanneer de Winters wat lang vallen, of dat de Egels in Senegal, waar de Winter veel warmer is, dan onze heetste Zomer, desgelyks in een staat van gevoelloosheid vallen; en waar men weet dat dit onze Zwaluwen niet overkomtGa naar voetnoot(§), vergenoeg ik my met aan te merken, dat die Viervoetige Dieren in de Lugt zyn, en niet onder 't water, dat zy niet ophouden adem te haalen, schoon leevenloos schynende, dat de omloop van | |
[pagina 405]
| |
bloed en vogten, schoon zeer veel vertraagd, nimmer geheel ophoudt; deeze houdt ook, volgens de waarneemingen van valisnieriGa naar voetnoot(*), desgelyks aan, in de Kikvorschen, die den Winter op den grond der moerassen en poelen doorbrengen; doch de omloop gaat, in die Halfslachtige Dieren, op eene geheel andere wyze toe, dan in de Viervoetige Dieren of VogelenGa naar voetnoot(†). Het loopt aan tegen alle ondervinding, dat Vogels in eenig vogt, welk ook, gedompeld, daar in kunnen ademen, en dat hun bloed den omloop kan behouden; nu deeze twee beweegingen, de Ademhaaling en de Omloop des Bloeds, zyn volstrekt noodig tot het leeven, of maaken het leeven zelfs uit. 't Is derhalven niet mogelyk, dat de Zwaluwen of Oijevaars, want deeze heeft men ook onder de Waterkruipers willen plaatzenGa naar voetnoot(§), zes maanden onder het water leeven, zonder eenige gemeenschap met de buitenlugt: en dit blykt te duidelyker, dewyl deeze gemeenschap noodzaaklyk is, zelfs voor de Visschen en Kikvorschen, althans dit was de uitslag myner Proefneemingen op veele deezer DierenGa naar voetnoot(⁂). Indien, derhalven Kikvorschen en Visschen de Lugt niet kunnen derven, indien het uit de waarneemingen van alle Landen en van alle Tyden blykt, dat geen Tweeslachtig Dier, klein of groot, kan bestaan, zonder lugt te ademen, althans by tusschenpoozen, en elk op zyne wyzeGa naar voetnoot(‡), | |
[pagina 406]
| |
hoe zal dan iemand kunnen stellen, dat de Vogels een geheel gemis daar van kunnen verdraagen voor eenen geruimen tyd? - hoe kunnen wy veronderstellen, dat de Zwaluwen, die Dogters der Lugt, die gezintuigd schynen om altoos in die dunne en veerkragtige hoofdstoffe te zweeven, of ten minsten dezelve steeds in te ademen, zes maanden, buiten dezelve, het weeten te harden?
(Het Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|