gen, alleen te willen, en de Redeneerders maaken zich weg.
De R. Ik my met hun.
De M. Dat is juist 't geen ik verlang. - Geloof my, ondertusschen: gy zult alle uwe regten verliezen, indien gy de myne niet eerbiedigt.
De R. De myne zullen dierbaar blyven by Menschen, die u nooit raadpleegen. Milton, tasso, la fontaine, werden door u, door hunne Tydgenooten, niet regt gekend; door my leeven zy in alle volgende Eeuwen.
De M. Met myn behulp zouden zy vroegtydiger geleefd, en 'er zelve genot van gehad hebben.
De R. Erken schuld. - Men eerbiedt u nooit, dan wanneer men by misvatting u voor my neemt. Daarenboven ik bestondt vóór u.
De M. Ik geloof niets van dit alles.
De R. Ik geloof, dat men u althans niet raadpleegde, toen de Menschen in bosschen verspreid leefden, zich met eikels voedden, naakt liepen, en zelfs niet dagten ooit klederen noodig te zullen hebben.
De M. Hoe! gy hadt dan gemeenschap met die Elendigen! Helaas! zo veel te erger voor u.
De R. Van het oogenblik af, dat zy my kenden, werden ze van Wilden in Menschen hervormd.
De M. En, zo ras zy Menschen wierden, kenden zy my.
De R. Ik heb meer dan één Volk hervormd.
De M. Ik heb 'er ontelbaare gevormd.
De R. Ik heb het oude Sparta en het oude Rome geregeerd.
De M. Door my zyt ge uit beide gedreeven. Ik beheersch Parys, en hier zult gy my niet uit verjaagen.
De R. Men zou 'er my zeer noodig hebben.
De M. Die Hoofdstad was verlooren als ik ze verliet.
De R. Men zou een Verdrag kunnen maaken.
De M. Ik begryp u! Maar het Verdrag is een teder stuk. 't Is met my gedaan als ik door u bestaa. 't Is met u gedaan, als gy door my moet staande blyven.
De R. Wy zullen voegelyk handelen.
De M. Ik kryg argwaan. - By voorbeeld, gy ziet hoe ik de Vrouwen opgecierd heb! Wat zou 'er van haar, wat zou 'er van my, worden, indien gy ze weder styve halskraagen leerde draagen.
De R. Ik laat ze aan u over.
De M. Dat zegt iets....
De R. Ik laat ook aan u het kappen van alle jonge Heeren; laat my alleen de zorg voor hunne Hoofden.
De M. Gy zoudt te veel te doen hebben. Dit komt my toe; en 't is voor my slegts een beuzeling.
De R. Wat laat gy dan voor my over?
De M. Gy voert wel een groot bewind; gy beheerscht den