| |
Brief van een Russischen edelman Iwan Al - z, bevattende eene beschryving van zyn bezoek, afgelegd by den heer John Bertram, beroemd kruidkundige in pensylvanie, waar in een keurig verslag gegeeven wordt van de huishouding, denk- en leevenswyze diens Americaanschen wysgeers.
(Vervolg en Slot van bladz. 268.)
‘Vriend iwan,’ vervolgde myn Gastheer, ‘ik twyffel niet of gy verstaat Latyn, lees deezen vriendelyken Brief, my eenige jaaren geleeden door ulrica, Koningin van Zweeden, gezonden. Goede Vrouw! dat zy in haar Paleis te Stokholm denkt om den geringen john bertram, aan den boord des Schuylkills; in de daad dit dunkt my vreemd.’ - Dit is niet vreemd in 't minste, myn Heer, gy zyt de eerste Man, wiens naam, als Kruidkundige, America eere heeft aangedaan; 't is zeer natuurlyk te wagten, dat een Land, van zo groot eene uitgestrektheid, veele keurlyke Planten en Boomen moet bevatten; is het dan zo zeer te verwonderen, dat eene Vorstin, zo zeer op nutte weetenschappen gesteld, die zomtyds den Throon verliet om in de Hoven van linnaeus te wandelen? - Op 't hooren van den naam van linnaeus viel de Heer bertram my in de rede, zeggende: ‘Aan de onderrigtingen van dien geleerden Man, ben ik de handleiding verschuldigd, welke my tot de kundigheden bragt, die ik thans bezit. De Weetenschap der Plantkunde is zo uitgestrekt, dat een Beginner volstrekt een geleider noodig heeft.’ - Ik bid u, Mr. bertram, hoe zyt gy eerst gekomen tot het beoefenen van de Kruidkunde, zyt gy te Philadelphia daar toe opgekweekt? - ‘Ik heb nooit eenige verdere Opvoeding ontvangen, dan enkel dat ik leezen en schryven leerde: dit kleine Landgoed was alles wat myn Vader my naliet; zekere schulden en gebrek aan weidland
| |
| |
hielden my in myn vroegste jaaren ... een vry laagen staat: myne Vrouw bragt my geen geld ten Huwelyk mede; al haare rykdom bestondt in haare goedhartigheid en uitsteekende Huishoudkunde. Ik weet nauwlyks te zeggen, hoe ik eerst op den weg kwam tot de Kruidkunde, de eerste stappen schynen my thans een droom; doch gy moogt vry vertrouwen op de waarheid van 't geen ik u zal verhaalen, schoon ik weet, dat zommige onzer Vrienden 'er om gelachen hebben.’ - Ik behoor niet Mr. bertram, tot derzulken aantal, die iet belachlyks zoeken in 't geen opregt en eenvoudig verhaald wordt.
‘Wel dan zal ik het u verhaalen. Op zekeren dag was ik ieverig bezig met ploegen, (want gy ziet ik ben slegts een Landman,) vermoeid zette ik my onder de schaduw van een boom neder om wat uit te rusten. Myn oog viel op een Madeliefje, ik plukte het zonder byzonder inzigt af, doch beschouwde het met meer oplettenheid dan de Landlieden gewoonlyk doen: ik ontdekte 'er veele zeer onderscheide deelen in, eenige rechtstandig, andere horizontaal. Welk een schande, zeide myn hart, of iets dat myne Ziel aanblies, dat gy zo veele jaaren bezig geweest zyt in de aarde te bearbeiden, in het vernielen van zo veele Bloemen en Planten, zonder iets te weeten van derzelver maakzel en gebruik! Deeze schynbaare aanblaazing maakte schielyk myne nieuwsgierigheid gaande: ik was aan zulke gedagten geheel ongewoon. Ik keerde weder tot myn ploeg-gespan: maar deeze nieuwe begeerte bleef by my. Ik sprak 'er van met myne Vrouw, die my sterk afraadde myn nieuw plan, gelyk zy het noemde, te volgen. Ik was, sprak zy, niet ryk genoeg om veel van myn tyd en arbeid te koste te leggen aan studiën en verrigtingen, welke my zouden ontzetten van dat bescheiden deel, 't geen de eenige rykdom eens Americaanschen Landmans uitmaakt. Haare voorzigtige raadgeeving schrikte my, nogthans, niet af. Ik dagt 'er geduurig om; de Plantkunde maalde my in 't hoofd als ik 's avonds aan tafel zat, als ik te bedde lag, en waar ik ging. Eindelyk kon ik de drift niet langer wederstaan: want op den vierden dag der volgende week huurde ik een Man om voor my te ploegen, en ging na Philadelphia. Schoon ik niet wist welke Boeken ik moest hebben, ontdekte ik aan den Boekverkoper myn toeleg, die my zulke gaf als hy best oordeelde, en daarby een Latynsche Spraakkunst. Vervolgens ging ik by den naastbywoonenden Schoolmeester, die, in drie maanden tyds, my
zo veel Latyn leerde, dat ik linnaeus, wiens werken ik vervolgens kogt, kon verstaan. Hier op begon ik op myn geheele Landgoed de Planten na te gaan: binnen kort kreeg ik kennis aan alle Gewassen in de nabuurschap. Voorts trok ik na Maryland,
| |
| |
onder de Vrienden leevende: naar gelange ik my zelven geleerder aanmerkte, ging ik verder, en, door eene onvermoeide beoefening van verscheide jaaren, heb ik eene vry algemeene kundigheid opgedaan van elken Boom en Plant, die in ons Vasteland voorkomt. In laater tyd kreeg ik aanzoek uit Europa, werwaards ik 's jaarlyks veele verzamelingen zondt. My thans in vry ruime omstandigheden bevindende, heb ik met eigenlyk gesprooken werken opgehouden, en ik ben nooit gelukkiger dan wanneer ik myne Vrienden zie, en met hun verkeer. Indien, onder de veelvuldige Planten en Gewassen, die ik ken, 'er eenige zyn, die gy wenscht na uw Vaderland te zenden, zal ik ze u bezorgen, en de noodige berigten daar by geeven.’
In deezer voege bragt ik verscheide dagen, vol genoegen, leerzaam en vermaaklyk door. Ik ontdekte, in alle de bezigheden op het Landgoed, als mede in den ommegang, tusschen den Meester en de mindere Leden van zyn Gezin, eene geschiktheid en gemaklykheid; geen woord van bevel scheen sterker toon te hebben, dan dien van een wensch. De Negers zelve hadden zulk een voegzaam voorkomen, zulk een zedigheid in hun gedrag, als ik nergens ooit zag. - Op welk eene wyze Mr. bertram, vroeg ik, regeert gy uwe Slaaven zo wel, dat zy hun werk schynen te doen met al de toegenegenheid van Blanken? ‘Schoon onze dwaalende vooroordeelen en begrippen ten eenigen tyde ons hun deeden aanzien, als alleen tot de Slaverny geschikt; schoon het oud gebruik ons zeer ongelukkig geleerd hadt hun in Slaverny te houden, hebben wy, nogthans, onlangs, ingevolge der vertoogen van verscheide Vrienden, en goede Werken over dat onderwerp geschreven, onder ons beslooten, hun, op eenen geheel anderen voet, te behandelen. By ons zyn ze thans vry. Ik geef, dien gy aan myn tafel gezien hebt, achttien Ponden Sterlings, behalven eeten en kleeren, en alle de voordeelen der Blanken. Onze Broederschap bejegent ze tegenwoordig als Medgezellen van onzen arbeid; en door deeze behandeling, zo wel als door de opvoeding, zyn ze over 't algemeen eene nieuwe soort van weezens geworden. Die ik aan myn tafel toelaat, heb ik op de proeve bevonden, dat braave, getrouwe en zedige Menschen zyn: wanneer zy niet doen, 't geen wy oordeelen dat zy moeten doen, zenden wy ze weg, en dit is al de straffe, welke wy hun opleggen. Andere Christen-Gemeenschappen houden ze nog als Slaaven, zonder hun eenige Godsdienstige beginzels in te boezemen: welk een drangreden, behalven vrees, kunnen zy hebben, om wel te doen? In de eerste aanleg van dit Landschap, bedienden wy ons van hun als Slaaven, dit beken ik: doch, wanneer wy bevonden, dat goede voorbeelden, vriendlyke aanmaaning,
en godsdienstige beginzels,
| |
| |
hun konden opleiden tot onderwerpelykheid en matigheid, lieten wy af van eene handelwyze zo lynrecht strydig met de belydenis des Christendoms. Wy gaven hun Vryheid, en nogthans hebben eenige weinige hunne oude Meesters verlaaten. De Vrouwen brengen haare Kinderen voort in onze Familiën: en wy worden, hoe langs hoe meer, aan elkander verknogt. Ik leer de myne leezen en schryven, zy beminnen god, en vreezen voor zyne Oordeelen. De Oudste hunner neemt thans myne zaaken te Philadelphia waar, met eene stiptheid, van welke hy nooit afwykt. Zy woonen steeds onze Vergaderingen by; zy deelen in gezondheid en in ziekte, in kindsheid en ouderdom, en alle de voordeelen, welke onze Maatschappy oplevert. Dit zyn de middelen door ons aangewend om hun te ontheffen van die slaverny en onkunde, waar in zy voorheen hunne dagen doorbragten. Gy hebt u misschien verwonderd ze aan myn tafel te ontmoeten; doch door hun te verheffen tot den rang van Vryman, verkrygen zy noodwendig dien nayver, zonder welken wy zelven tot laagheid en ondeugd zouden vervallen.’
Mr. bertram, dit is de Wysgeerigste behandeling der Negeren, van welke ik ooit gehoord heb. Gelukkig zou het voor America weezen, indien de Christenen van andere Gezindheden dezelsde beginzels aannamen, en dezelfde wonderschoone regels volgden. Een groot aantal Menschen zou ontslagen worden van die zwaare ketens, onder welke zy thans zugten: en met die gedagten vervuld kan ik myn tyd niet meer draaglyk slyten in de zuidlyke Landschappen. De wyze, op welke men daar met de Slaaven te werk gaat, de slegtheid van het voedzel, hun toegediend, de zwaarte der taaken hun opgelegd, zyn tooneelen, welke ik met geen geduld kan beschouwen.
‘'t Is my lief, Vriend iwan, dat gy een zo teder en gevoelig hart hebt. Zyn 'er ook Slaaven in uw Land?’ - Ja, ongelukkig, doch zy zyn eigenlyk eer Burgerlyke dan Huislyke Slaaven: verbonden aan den grond op welken zy leeven: 't is een overblyfzel van barbaarsche gebruiken, vastgesteld in de dagen der diepste onkunde en grootste woestheid van zeden! nog standhoudende, ondanks de by herhaaling gestorte traanen der Menschlievenheid, de duidelyke eischen der Staatkunde, en de bevelen van den Godsdienst. De trots der Grooten, de gierigheid der Landeigenaaren, doet hun deezen rang van Menschen aanzien als noodige werktuigen des Landbouws, even of Vrye Lieden den grond niet zouden kunnen bearheiden. - ‘Is dit waarlyk zo gesteld, Vriend iwan? Arm te zyn, elendig te zyn, slaaf te zyn, is alles hard; het leeven is op zulk een voet, geen genietens waardig. Ik vrees dat uw Land nooit zal kunnen bloeijen onder zulk een onstaatkundig Staatsbestuur.’ - Ik denk 'er over gelyk gy, Mr. bertram, schoon ik hoop dat de tegenwoordige Regee- | |
| |
ring, roemryk door zo veele bedryven van de gezondste Staatkunde, niet ten einde val loopen, zonder deeze heilzaame en noodzaaklyke Vryverklaaring van Slaverny, die geheel Rusland traanen van blydschap zou doen storten. - ‘Hoe lang, Vriend iwan, zyt gy hier te lande geweest?’ - Vier jaaren, Myn Heer! - ‘Wel gy spreekt het Engelsch bykans als een Engelschman; welk een moeite moet een Reiziger niet neemen om verscheide taalen te leeren, om zich te ontdoen van de vooroordeelen zyns Geboortelands, om zich te schikken naar de gewoonten en zeden van allen onder welken hy verkiest te verkeeren.’
In deezer voege sleet ik myn tyd, met deezen verlichten Plantkundigen, - deezen waardigen Burger, die al de eenvoudigheid der boersche Zeden paart met de nuttigste Geleerdheid. Veelvuldig en uitgestrekt waren de Gesprekken, met hem gehouden. Ik vergezelde myn Vriend op den akker, in de schuur, op den dyk, in den tuin, op de Studeerkamer, en eindelyk op Zondag na de Vergadering der Broederschap. - Deeze werd te Chester gehouden; de geheele Familie ging derwaards op twee wagens. Mr. bertram en ik reeden te paard. Wanneer ik in het Huis tradt waar zy vergaderden, en omtrent twee honderd Mannen en Vrouwen zamen gekomen waren, nam ik, myne oude gewoonte volgende, den hoed af; doch my ras bedenkende zette ik dien op, en nam myn plaats op 't einde van een bank. De Vergaderplaats was een vierkant Gebouw, zonder eenig eieraad hoe genaamd; de witheid der wanden, de gemaklykheid der zitplaatzen, en een groote kachel, geschikt om by koud weer het vertrek warm te stooken, was alles wat ik zag. Geen Predikstoel, geen Doopvonte, geen Altaar, geen Orgel, was 'er. In dit enkel ruim en lugtig vertrek vergaderen deeze braave Lieden alle Zondagen. - Een diep stilzwygen, 't welk omtrent een half uur duurde, volgde op onze intreede: elk zat met het hoofd voorover geboogen: en scheen in diep gepeins verzonken, wanneer eene Vrouwe oprees, en met de inneemendste zedigheid verklaarde, dat de Geest haar opwekte, om de Vergadering te onderhouden over een onderwerp door haar uitgekoozen. Zy behandelde 't zelve zeer gevoeglyk, 't was eene nuttige Zedeleer, voorgesteld zonder eenigen Godgeleerden optooi of vertoon van geleerdheid. Zy moet of zeer groote vorderingen in 't openbaar spreeken gemaakt, of zich tot het doen deezer Redenvoeringe voorbereid hebben: dit laatste is niet wel te veronderstellen; dewyl het een stuk hunner Belydenisse uitmaakt, niets voor te draagen, dan 't geen van zelve door 's Geestes aandrift in hun opkomt; of anderzins heeft de
groote Geest der waereld, wiens bescherming en invloed zy allen aanriepen, haar de gezondste Zedeleer in den mond gelegd. Haare Aanspraak duurde drie Kwartier. Ik
| |
| |
bemerkte niet dat iemand na haar zag; nooit heb ik eene Vergadering bygewoond waar men met ze veel aandagts luisterde na eene openbaare Redenvoering. Ik bespeurde geen lichaamstrekkingen, geen gemaaktheid in haar gelaad, styl, of uitspraak, alles was natuurlyk, en daarom bevallig; en, ik zal u meer zeggen, zy zag 'er zeer wel uit, schoon reeds meer dan veertig jaaren oud. Zo ras zy haare Reden geëindigd hadt, scheen ieder weder in zyn voorgaande overdenkingen te verzinken; dit duurde een kwartier: wanneer zy, met onderling goedvinden, opreezen, en, na eenig gesprek, over onverschillige zaaken, van een scheidden.
Hoe eenvoudig zyn hunne Voorschriften, hoe onopgecierd is hun Godsdienststelzel: hoe weinig Plegtigheden hebben zy hun geheele leeven lang! Gestorven zynde, worden ze by de Broederschap bygezet, zonder pragt, zonder gebeden, denkende dat het dan te laat is den loop van gods Eeuwige besluiten te veranderen: en gy weet, dat zy geen gedenkteekens oprichten, en geen grafsteenen gebruiken. In deezer voege sterven zy, naa onder het zagtste Staatsbestuur geleefd en de vreedzaamste Leer omhelsd te hebben, zo vreedzaam als zy, die opgevoed zyn in prachtiger Godsdiensten, eene menigte van Sacramenten gebruikt, ingewikkelde Geloofsbelydenissen onderschreeven, en de voordeelen eener vastgestelde Kerke genooten hebben. Deeze goede lieden staan vast in het denkbeeld, dat zy de Leerstellingen van jesus christus volgen in die eenvoudigheid, waarin ze zyn overgeleverd; een gelukkiger zamenstel kon 'er voor het Menschdom niet bedagt worden. 't Is geheel ontheeven van de bycieraaden en staatkundige byvoegzels, welke ieder Land en ieder Staatsbestuur, naar zyn eigen zeden, gevormd heeft.
Aan de deur van dit Vergaderhuis werd ik verzogt eenige dagen my op te houden, by eenige der aanzienlyke Landlieden in de nabuurschap. Het vriendlyk onthaal, 't welk ik allerwegen ontmoette, bewoog my, ongevoelig, twee maanden onder deeze braave Lieden door te brengen: en ik moet bekennen, dat het de Gulden Dagen waren van myn ryper Jaaren. Ik zal nooit vergeeten de dankbaarheid hun verschuldigd voor de onverdiende en groote vriendschapsblyken aan my beweezen. - Ik blyf. - |
|