Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van een Russischen edelman Iwan Al-z, bevattende eene beschryving van zyn bezoek, afgelegd by den heer John Bertram, beroemd kruidkundige in Pensylvanie, waar in een keurig verslag gegeeven wordt van de huishouding, denk- en leevenswyze diens Americaanschen wysgeers.myn heer!
Aan een zo eenvoudig Man, als de Heer john bertram, is America verscheide nutte ontdekkingen, en de kennis veeler nieuwe Planten verschuldigd. Hy houdt eene uitgestrekte Briefwisseling met de uitmuntendste Schotsche en Fransche Kruidkundigen. Ulrica, Koningin van Zweeden, heest hem met eenen Brief vereerd. Ik vond my opgewekt om hem te bezoeken, en zal een verslag geeven van myne ontmoetingen, geschikt om dien Man, in veele opzigten, nader te leeren kennen. Het Huis van den Heer bertram is klein, doch zeer geschikt. In het eerste voorkomen deedt zich iet byzonders op, 't welk het scheen te onderscheiden van de Huizen zyner Buuren: eene kleine Tooren op 't midden diende niet alleen om het te versterken, maar ook om eene voegelyke plaats tot een trap uit te leveren. De schikking der velden, schuttingen en boomen, droeg de kenmerken van volmaakte orde en gere- | |
[pagina 263]
| |
geldheid, 't geen, in zaaken des Landbouws, altoos ten teken strekt van welslaagenden vlyt. By de deur werd ik ontvangen door eene Vrouwe, zeer net en eenvoudig gehleed; zonder eenigen omslag of pligtspleeging vroeg ze my, op een inneemenden toon, ‘wien ik begeerde te spreeken?’ - Ik zeide den Heer bertram. - ‘Tree binnen indien het u behaagt, en gaa zitten, ik zal hem laaten haalen.’ - Neen, ik wil liever hier rondwandelen, en zal hem wel aantreffen. - Een weinig voortgewandeld zynde, ontdekte ik de Schuylkill, met bogten loopende door de aangenaame velden, en sloeg myn oog op een nieuwgemaakten dyk, die den stroom zeer scheen te bepaalen. Naa een goed stuk wegs daar op gevorderd te zyn, kwam ik eindelyk ter plaatze waar de lieden bezig waren met werken. Ik vroeg, of iemand hunner my kon zeggen, waar de Heer bertram was? Een Man, bejaard van weezen, met een wyden langen broek aan, en een lederen schootsvel voor, zag my vriendlyk aan, zeggende: ‘Myn naam is bertram, verlangt gy my te spreeken?’ - Myn Heer ik kwam hier met oogmerk om u te bezoeken, on eenigen tyd te praaten, indien gy het met uw werk kunt schikken. - ‘Zeer gemaklyk; ik onderrigt en bestuur veel eer dan dat ik werk.’ Wy wandelden na het huis; hy liet my een stoel geeven, terwyl hy in een ander vertrek ging om zich te verkleeden; wederkeerende, zat hy by my neder. Ik begon het gesprek in deezer voege. - Uwe wydvermaarde kunde in de Americaansche Planten, en uwe welbekende gastvryheid, heeft my aangezet een bezoek by u af te leggen, 't geen ik hoop dat u geen overlast zal aandoen, gaarne zou ik met u eenigen tyd in uw tuin wandelen. - ‘Het grootste voordeel,’ antwoordde hy, ‘'t geen ik trek van 't geen gy myne vermaardheid in de Kruidkunde noemt, is het genoegen dat ik daar door dikwyls het bezoek van Vrienden en Vreemdelingen ontvang; doch onze wandeling in de tuin moeten wy voor als nog uitstellen; de eetensklok luidt.’ - Wy traden in een groote Zaal; waar een lange tafel stondt, vol spyzen: aan 't laager einde zaten zyne Negers, op deezen volgden zyne Daglooners, voorts zyn Gezin en Ik; aan 't oppereinde voegde zich de eerwaardige Huisvader met zyne Vrouw. Elk boog-zich, en deedt zyn gebed op de eenvoudigste wyze. - ‘Naa de weelde onzer Steden gezien te hebben,’ merkte de Heer bertram op, ‘moet deeze eenvoudige Maaltyd u een Vastendag schynen.’ - Geenzins Mr. bertram; deeze destige Landsmaaltyd overtuigt my, dat gy my ontvangt als een Vriend en ouden Bekenden. - ‘Dit verheugt my: want gy zyt van harten welkom; ik ben onkundig | |
[pagina 264]
| |
in pligtpleegingen: ze zyn geenzins voldoende proeven van opregtheid; onze Broederschap, (Kwaakers) daarenboven, is geheel vreemd van 't geen de Wereld beleefdheden noemt. Wy behandelen anderen even als onszelven. Gisteren ontving ik een Brief van Philadelphia, uit welken ik verstond dat gy uit Rusland komt; wat tog kan u hebben aangezet uw Geboorteland te verlaaten, en eene zo verre reize te doen om kundigheden te verzamelen, of vermaak te vinden? Waarlyk, gy doet dit ons eerst opkomend Landschap groote eere aan, met te dersken dat het iets uwer aandagt waardig oplevert.’ - Ik ben reeds ten overvloede voldaan voor de moeite des overtochts. Ik zie de tegenwoordige Americaanen aan, als het beginzel van toekomende Volken, die dit ongemeeten Vasteland zullen vervullen. De Russen mogen, in zeker opzigt, met de Americaanen vergeleeken worden. Wy maaken mede een nieuw Volk uit, nieuw meen ik in de kennis der beschaavende Kunsten en Weetenschappen. Wie weet, welke omwentelingen, Rusland en America, ten eenigen dage, hervoortbrengen. Wy zyn misschien nader Buuren dan wy denken. Ik beschouw, met een byzondere opmerking, alle uwe Steden, derzelver Aanleg en Bestuur, 't welk ze reeds zo beroemd gemaakt heeft. Schoon ze nog zo nieuw zyn, en in zo versche geheugenis liggen, zal nogthans derzelver Oorsprong de Naakomelingschap misschien zo zeer verlegen doen staan, als wy ons nu verlegen vinden om het begin vast te stellen van eenigen, door den tyd meest verwoest. Uwe nieuwe Gebouwen, uwe Straaten, herinnerden my die der Stad Pompeja, waar ik my, weinig jaaren geleden, bevond. Ik bezag 'er alles met aandagt, en inzonderheid de voetpaden langs de huizen. Zy scheenen zeer hol uitgesleeten, door het groot aantal Inwoonderen, 't welk ze voorheen betradt. Maar hoe lang geleden, geen Bouwers, geen Eigenaars zyn 'er overgebleeven; niets weet men 'er van! - ‘Wel,’ viel Heer bertram my in de reden, ‘gy schynt een zeer bereisd Man voor iemand van uwe jaaren.’ - Weinig jaaren, myn Heer, zyn genoeg om iemand een groot gedeelte der aarde te doen doortrekken; doch 'er wordt een kloek verstand verelscht, om overal, waar wy komen, nutte kundigheden op te zamelen. Ik bid u, Mr. bertram, welke Dyken zyn het, die gy daar aanlegt, waar toe zo veel arbeids en kosten? - ‘Vriend iwan, geene zoort van arbeid was ooit een Land voordeeliger, en teffens voor de Eigenaars. De Schuylkill bedekte voorheen, met deszelfs veelvuldige bogten, eene groote uitgestrektheid gronds, schoon het water, zelfs by de hoogste getyen, zeer ondiep was; en schoon zommige gedeelten altoos droog bleeven, leverde deeze groote vlakte niets op dan een vuilen moeras- | |
[pagina 265]
| |
sigen grond, op welken noch geploegd, noch gemaaid kon worden. De eigenaars van deezen grond maaken nu één lichaam uit: wy betaalen 's jaarlyks aan den Kassier der Maatschappye eene zekere somme, die meer bedraagt, dan de onkosten, doorgaans noodig om de toevallen, die door overstrooming of dykverzinking ontstaan, goed te maaken. Aan deeze gelukkige schikking hebben wy dank te weeten dat zo veele duizenden morgen lands den Schuylkill ontwoekerd zyn, die thans de nabuurschap onzer Stad zo zeer vereieren en bevoordeelen. Onze Broeders van Salem in Nieuw Jersey hebben de kunst van bedyken nog tot een veel hooger trap van volkomenheid gebragt.’ - 't Is zeker een wonderwelbedagte vond, die zeer tot eere strekt der deelhebberen; het strekt ten blyke van schrander overleg, en van eene hoogstpryzenswaardige volstandigheid. Indien de Inwoonders van Virginie uw voorbeeld wilden volgen, de staat hunner inkomsten zou zeer veel verbeteren. Ik heb van zulke maatschappyen op geene andere plaatzen in 't Vasteland gehoord. Pensylvanie schynt tot hier toe onder alle deeze schoone Landstreeken als eene Vorstin, die geens gelyken heeft, uit te munten. Ik bid u, myn Heer, welke kosten loopen 'er op, eer deeze gronden geschikt zyn om gewassen voort te brengen? - ‘Die kosten zyn groot, inzonderheid als wy meiren, boomen, rietgewassen ontmoeten, en te zuiveren hebben. Maar zo groot is de rykheid des gronds en de voedzaamheid van 't gras voor het Vee, dat het voortbrengzel van drie jaaren al het uitgeschooten geld weder in kas brengt.’ - Gelukkig Land, riep ik uit, waar de Natuur zulke ryke schatten geschonken heeft; - schatten, veel hooger dan Goud- of Zilvermynen te waardeeren. Indien dit geheele schoone Landschap deezerwyze bearbeid wordt, is het geen wonder, dat het, van wegen den voorspoed en vlyt der Inwoonderen, zo beroemd is. Onder dit spreeken hadt het arbeidend gedeelte des Gezins het middagmaal geëindigd, en was met eene voeglykheid en stilte, die my zeer behaagde, heen gegaan. Kort daar op hoorde ik, zo my dagt, op eenen afstand, een concert van Speeltuigen. Hoe eenvoudig en herderlyk uw Maaltyd was Mr. bertram, - dit is het Desert van een Vorst! wat hoor ik? - ‘Vriend iwan ontzet u niet, 't geen gy hoort is even eenvoudig als al de rest.’ Ik ging nieuwsgierig op 't geluid af, en den trap opklimmende, ontdekte ik dat het de wind was, die de snaaren van eene Eolische Harp bewoog; een Speeltuig, 't welk ik nooit voorheen gezien had. Naa den maaltyd dronken wy een vles Madera wyn, zonder de lastige plegtigheden van toe drinken, gezondheid wenschen, enz. en begaven ons na zyne Studeerkamer. Nauwlyks daar op getreeden, zag ik een Wapen hangen | |
[pagina 266]
| |
in een vergulde lyst, met den naam van john bertram. De nieuwigheid van zulk een pronk, te deezer plaatze, trof my. Ik kon my niet wederhouden van te vraagen: Hebben de Vrienden eenige grootsheid in deeze Wapens, die zomtyds dienen tot kenmerken om de Familiën te onderscheiden; doch meesten tyds uit trotsheid worden opgehangen? - ‘Gy moet weeten,’ antwoordde myn Gastheer, ‘dat myn Vader een Franschman was, hy bragt dit geschilderd Wapen met zich herwaards over. Ik bewaar het als een stuk oud Huisraad, en tot een gedagtenis van zyne komst hier te lande.’ Van zyn Studeerkamer begaven wy ons in de tuin, met eene verbaazende menigte keurlyke Gewassen en Planten vervuld: eenige stonden in een Oranjehuis; boven de Deur las men deeze regels:
Slave to no Sect, who takes no private road
But looks through nature, up to nature's godGa naar voetnoot(*).
Hy berigtte my dikwyls den Generaal bouquet na Pittsburgh vergezeld te hebben, om te lieshebberen in de kruiden; dat hy een grooten voorraad in Virginie verzameld, en, op last des Konings van Engeland, de beide Floridas bezogt hadt. Onze wandelingen en kruidkundige Waarneemingen hadden zo veel tyds weggenomen, dat de Zon bykans onder was, eer ik dagt om na Philadelphia weder te keeren. De kortheid van den dag, op zo verstandig eene wyze doorgebragt, als ik 'er in lang geen besteed hadt, speet my. Ik wilde gaarne blyven, dit dagt my nogthans onvoegelyk: dewyl ik volkomen een Vreemdeling was. Egter bedenkende, dat ik my by het minst pligtpleegend gedeelte des Menschdoms bevond, gaf ik den Heer bertram voluit te verstaan, welk een genoegen ik gesmaakt hadt, en dat ik gaarne eenige dagen by hem zou blyven. - ‘Gy zyt zo welkom als of gy by uwen Vader waart: gy zyt geen Vreemdeling; uwe begeerte tot kennis, uwe hoedanigheid daarenboven als Buitenlander, geeft u regt om myn Huis als het uwe aan te merken, zo lang het u behaagt; besteed uw tyd met alle vryheid, en ik zal myne vryheid ook behouden.’ Dankbaar aanvaardde ik de vriendlyke uitnoodiging. Hier op gingen wy na zyn geliesden Dyk: hy toonde my de beginzels op en wyze hoe dezelve was aangelegd: en wy betraden een reeds drooggemaakten grond. De geheele voorraad van weelderige Natuur schynt zich in deeze schoone | |
[pagina 267]
| |
velden te vertoonen: de Heer bertram verhaalde my welk een aantal Vee en Paarden nu de kost vondt op vast Land, 't welk weinig jaaren geleden, water was. Wy wandelden door zyne Velden, waar de rechthoekige afscheidingen, de hoopen welgelegde steenen, de bloeijende klaver, de ervaarenste Landbouwkunde, en het nauwlettendst oog des Meesters, te kennen gaven. Zyne Koeijen keerden huiswaards, diepgezonken van buik, kort van pooten, met styfgespanne uijers, verlangende om verlost te worden van de vragt. - Voorts wees hy my zyn Boomgaard, eerst aangelegd op een dorren zandigen grond; doch, zints lang, een der rykste gronden in de nabuurschap. ‘Dit,’ sprak hy, ‘is alles de vrugt myner eigene vinding. Ik kogt, eenige jaaren geleden, het regt op een waterwelle, omtrent een en een halve myl van hier, welke ik met groote kosten in deeze verlaatbak gebragt heb; in dezelve werp ik vulnis, asch, paardenmest, enz.; tweemaal ter week laat ik het daar mede doortrokke water loopen. In den Herfst strooi ik, op deezen grond, oud hooi, stroo, en beschadigd voeder van myn dorschvloer. Door deeze eenvoudige middelen, win ik een overvloed van hooi, van een grond, waar voorheen nauwlyks eenig kruid groeide. - Dit is, myn Heer, een wonderwerk in den Landbouw.’ Gelukkig Land, 't welk bearbeid wordt door eene maatschappy van Menschen, wier smaak en vlyt deeze nutte werken aanvangen en voortzetten. ‘Ik ben de eenige niet, die deeze dingen doet: overal, waar men water kan bekomen, kan men 'er dit gewigtig gebruik van maaken: overal, waar een Landman zyne Velden kan besproeijen, zyn de rykste oogsten van hooi, en de beste etgroenen, de zekere belooningen van zynen arbeid. Met den grond der slooten myner weiden, heb ik myne hooger landen zeer verrykt: die ik voor heb, eenige weinige jaaren te laaten rusten, bezaai ik altoos met klaver, deeze is de beste verbeterster onzer landen. Drie jaaren agter een zyn het de beste weiden; als ik ze weder wil aanleggen, bemest ik ze sterk met modder, die drie of vier winters gelegen heeft. Hier op kryg ik groote oogsten van Graan, Vlas, Erten, enz. Volgen de Inwoonders van uw Land ook deeze wyze van Landbouw?’ - Neen, myn Heer, niet verre van onze Steden vindt men, in de daad, eenige kundige Landbouwers, die zeer wel in hunnen arbeid slaagen; doch wy zouden een te talryk, een te gelukkig, een te magtig Volk uitmaaken, indien het mogelyk ware dat geheel Rusland bebouwd wierd als pensylvanie. Onze Landen zyn zo ongelyk verdeeld, zo weinigen onzer Landlieden zyn eigenaars van den grond, die zy bearbeiden, dat zy geen ontwerpen van Landbouw met denzelfden ernst kunnen doorzetten, als gy doet, die uwe Landen van den Heer | |
[pagina 268]
| |
der Natuure hebt, onbezwaard en vry. Ach! America, borst ik uit, gy kent als nog de uitgestrektheid niet van uw geluk: de grondslag uwer Burgerlyke Staatkunde moet u, binnen weinig jaaren, tot eene maate van volkrykheid en magt opvoeren, waar aan Europa nog weinig denkt! ‘Lang eer dit gebeure,’ verklaarde de braave bertram, ‘zullen wy onder deezen grond rusten: 't is ydel voor Stervelingen vermetel te zyn in hunne gissingen. Ons land is, buiten twyfel, de wieg van een aanstaand talryk Volk. De Oude Wereld wordt haarer inwoonderen moede. Zy moeten herwaards komen om de dwinglandy der Grooten te ontvlieden. Maar denkt gy niet, dat de Grooten, met het verloop van jaaren, hier ook zullen komen. 't Is het ongeluk van alle Maatschappyen over de geheele Aarde, dat zy hooren van Groote Mannen, Groote Heerschers, en van Groote Dwingelanden.’ - Myn Heer, antwoordde ik, Dwinglandy kan hier nooit haaren zetel vestigen, het Land is te wyslyk verdeeld: 't is armoede, die in Europa slaaven maakt.
(Het Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|