Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |
zyne gedagten het Gemeen mededeelen. Niemand zal Dr. young, wat en hoe veel 'er in zyne Schriften berispenswaardig is, den lof van een Oorspronglyk Schryver betwisten. In den hoogen ouderdom van tachtig jaaren, vervaardigde hy, Briefswyze aan richardson, zyne gissingen over 't oorspronglyk schryven: waar uit wy 't volgende ontleenden. Neemen wy dit in opmerking, dan zullen wy ons min verwonderen over de Gebreken, dan versteld staan over de Schoonheden. In dat tydperk des leevens, wanneer de Geest doorgaans zo wel als 't Lichaam verzwakt, kon de zyne het prangen der Kunstregelen niet verdraagen. In de daad, men zal, de volgende Bedenkingen leezende, zich verbeelden voor zich te hebben, de Aanmerkingen van een Jongeling, die, vol moeds, vertrouwende op zyne kragten, te kennen geeft, dat hy plat betreedene wegen versmaadt, en zich bekwaam oordeelt om nieuwe te openen. Stoute Denkbeelden, diepe Inzigten, kragt van Styl, alles vol gelykenissen, en zinspeelingen, houden allerwegen den Leezer gevangen. Deeze kleine Verhandeling behelst volkomen de begrippen van young, als een Kunstregter beschouwd. Een oorspronglyk Schryver zynde, kon hy geen Naavolgers dulden. Hy verweet pope, dat deeze zich hadt kunnen vergenoegen met de eer van de Overzetter van homerus te weezen, in plaats van na de eer te dingen, om een tweeden homerus aan Engeland te geeven. - Doch laat geen langer Inleiding ons van deeze alzins Leezenswaardige Gedagten te rug houden.’
Wy worden allen Oorsprongelyken gebooren, van waar komt het dan, dat wy allen Copyen sterven? Is dit de schuld der Natuure? Neen, de Natuur brengt geen twee Zielen voort, elkander in alles gelyk, zo min als zy twee Aangezigten schept, die volmaakt met den anderen overeenkomen. - 't Is, derhalven, de schuld van den Mensch. - De drift tot Naavolging wischt de onderscheidende charactertrekken uit, waarmede ieder Ziel gemerktekend is. De Geleerde Wereld bestaat niet meer uit Lieden, die een eigen gelaat en een persoonlyk aanweezen hebben. Dezelve is niets anders dan een ongeschikte klomp, van dooreen gemengde Geesten, verward door elkander, en honderd onderscheide Werken, zyn in | |
[pagina 253]
| |
den grond der zaaken, een en 't zelfde. Indien, onder ons, een omar opstondt, die, om den voortgang van zynen Choran in de wereld te bevorderen, alle onze Boeken wegnam, om de Badstooven te stooken, en niets spaarde dan waarlyk Oorspronglyke Werken, dan zou het Gemeenebest der Letteren, zeer gelyken na eene groote Stad, die in lichter laaije vlammen stondt, en van welke niets staande bleef dan eenige onverbrandbaare Gebouwen, eene Sterkte, een Tempel, een Tooren, op afstanden van elkander zich opdoende, een droevig uitzigt hebbende, op de ruïnen van een verwoesten omtrek. Ken u zelven - Acht u zelven - zyn twee Hoofdregels, zo noodzaaklyk in de Schoone Kunsten, als in de Zedekunde. Ken u zelven - Wy mogen op ons toepassen, 't geen martialis eenen slegten te gemoet voerde. Niets is zo naby, niets is zo verre van ons, dan onze eige Ziel. - Schryvers, duikt in dien afgrond, peilt de diepte van den Geest, meet zyne uitgestrektheid, spant al de kragt van deszelfs vermogen in, laaten ze vrylyk werken naar dien kant tot welken zy van zelve overhellen. Ontsteekt, blaast op de verspreide vonken van licht en vuur, welke uwe agtloosheid laat uitgaan, of welke gy verdooft onder een slegten hoop van ontleende en gemeene denkbeelden. Haast u om ze in één brandpunt te verzamelen, en 'er een lichtend lichaam van te maaken. Dat als dan uw Vernuft, indien gy 't zelve bezit, uit uwen boezem voortkomt, gelyk de Zon voortschoot uit den schoot van den Baijert: durft de eerste zyn om deeze nieuwe Star te bewonderen, schoon ze uw eigen werk zy. Acht u zelven - Voedt geen te groot wantrouwen omtrent uwe bekwaamheden. Laat u niet te zeer inneemen, door 't gezag van beroemde Schryveren van groote Voorbeelden. Wanneer gy moeds genoeg bezit, om u zelven te agten, zult gy mogelyk zien, dat de algemeene agting zich by de uwe voegt. Geeft altoos de voorkeuze aan de natuurlyke Voortbrengzels van uw eigen geest, boven de rykste schatten van dien eens anderen. 't Betekent wat met horatius te kunnen zeggen:
Meo sum pauper in aere.
In 't Gemeenebest der Letteren, moeten wy de Eerzugt hebben van caesar, die liever de eerste in een arm Dorp, dan de tweede in het magtig Rome wilde weezen. Dit is | |
[pagina 254]
| |
het eenigst middel om aan uwe Werken een character te geeven, dezelve alleen eigen, dat alleen aan u toekomt, en u den grootschen tytel van Schryver schenkt. - Om deeze wel te bepaalen: - Een Schryver is een Man die denkt, en opstelt: en alle die overweldigers der drukpersse, hoe veele dikke Werken zy zamenraapen, hoe Geleerd zy mogen geagt worden, zyn alleen lieden die leezen en uitschryven. Een Schryver, die deeze twee Regels verwaarloost, zal nooit een Schryver op zichzelven weezen. Hy zal, ten meesten genomen, den hoop vermeerderen der duistere Schryveren, alle zyne gedagten zullen eene ongelukkige gelykvormigheid hebben, met de gedagten der menigte. Zyn Geest, ingenomen met zyne Weetenschap, gedrukt onder de denkbeelden van anderen, zal de kragt derven om het zaadbeginzel van een nieuw denkbeeld te bevatten, ik laat staan te ontwikkelen. Hy is de Man niet, die u een nieuw verschiet zal openen, en een gezigtpunt aanwyzen, onbekend in schitterende vlakten der Verbeelding. - Als een slaafsch navolger volgt hy de bende van gemeene Schryvers, en kruipt sleepende voort op het spoor der oudheid. Even als een bygeloovig Godsdienstige, die, beevende aan den voet zyns magtloozen Afgods, hem een hulpe afbidt, welke deeze hem niet kan geeven, werpt hy zich, met een blinden eerbied neder voor het Standbeeld van een Groot Man, omhelst met nedergeslaagene oogen, het voetstuk, en gelooft dat het genoeg is het zelve aan te raaken, om vergiffenis te verwerven voor zyne misslagen en middelmaatigheid. - Het waar Vernuft doortrekt alle openbaare wegen in derzelver uitgestrektheid, vindt, eindelyk, een nieuwen grond; hy ontgint denzelven met wakkerheid, en recht 'er een gedenkteken op, 't welk verwondering baart door de stoutheid of de vreemdheid van den aanleg. En, waarom zou het onmogelyk weezen, dat 'er meer groote Mannen opstonden, dan 'er reeds zyn te voorschyn getreeden? Waar is hy, die zich vermeeten durft, de diepte van 's Menschen Geest gepeild te hebben? De grenzen van denzelven zyn niet min onbekend dan die des Heelals. - Zints de wording der Wereld is 'er mogelyk geen één enkel Mensch gevonden, die niet staan bleef binnen den eindpaal, dien hy zou hebben kunnen bereiken, en veel minder deedt dan hy zou kunnen doen. Altoos de voorbeelden van 't voorledene ten regelmaat neemende van het mogelyke, behoest men zich niet te ver- | |
[pagina 255]
| |
wonderen, dat dit Vooroordeel, 't welk op geen beweezen beginzel steunt, noch zelfs op eenige naspeuringen, het denkbeeld van onze eigene bekwaamheden en vermogens in onze oogen doet inkrimpen. Waarom zou virgilius zyn verwonderlyk Meesterstuk de Eneis ten vuure gedoemd hebben? Om dat hy, zyn werk voltooid hebbende, ontdekte dat men verder kon komen dan de eindpaal door hem bereikt. Waarom zouden wy de plaats, door hem van verre gezien, niet kunnen naderen? - Indien, eer homerus schreef, een Weezen van hoogen rang, het plan van de Godlyke Iliade op aarde gebragt hadt, of 't zelve door 't Menschlyk Geslacht, by toeval, gevonden was, is het waarschynlyk dat de uitvoering het vermogen van den Mensch zou overtroffen hebben. Desgelyks houden wy het tegenwoordig voor onmogelyk, homerus te overtreffen. Ondertusschen is het blykbaar, dat de eerste oordeelvelling eene dwaaling zou geweest zyn. Wie heest ons gezegd dat de tweede geene andere is? - Deeze twee vooroordeelen vloeijen voort uit dezelfde bron. Onze Onkunde van de waare afmeetingen der vermogens van 's Menschen Geest. Zou het onmogelyk weezen, dat de laatste afdrukzels, die de Schepper van de Menschlyke zielen trekt, de volmaaktste en schoonste zouden zyn? - Dat 'er een tyd zal komen, waar op de hedendaagschen een oog van genoegen en vol rechtmaatige grootschheid kunnen slaan op de voorige Eeuwen, de dagen van homerus en demosthenes aanmerken als de Dageraad van het ontluikend Vernust, en Athene, als de wieg der nog kindsche vermaardheid? - Slaat het oog op de Natuurkunde, de Wiskunde, en de Zedekunde, welke schielyke vorderingen hebben zy niet gemaakt in een klein bestek van Eeuwen? De Kunsten en Weetenschappen zyn hand aan hand voortgegaan, en met deeze de gemakken en aangenaamheden des levens, de vermaaken en de roem des Menschdoms. - Deeze menigte van ontdekkingen verschaft aan het Vernuft nieuw voedzel. De Kunsten en Weetenschappen zyn de Wortels. De kunst van Schryven is een Bloem: moet dan, wanneer de Wortels zich uitbreiden, doorschieten, en allerwegen voedzel zuigen, de Bloem verwelken of verbasteren? Ongetwyfeld is het raadzaam de Ouden te leezen; en 'er is niemand, dan de Man van Vernuft, die 'er volkomen smaak in kan vinden. De roem noodigt ons hun te | |
[pagina 256]
| |
overtreffen; de Rede wil dat wy onze kragten beproeven in een bestaan, waar in de schande, van te kort te schieten, geene gevolgen van aanbelang heeft. Wat my betreft, ik ben volkomen overtuigd, dat de minderheid der tegenwoordige of toekomende Geslachten, by de voorgaande vergeleeken, niet in de natuur der zaake gegrond is; en dat, in alle Eeuwen, de Zielen der Menschen gelyk en evenveel vermogend zyn. Het hangt, derhalven, alleen van de Menschen af, en boven al van de uitwendige omstandigheden, die meer of min de ontwikkeling onzer bekwaamheden begunstigen. Hoe! zouden wy het ons vermeeten uitspraak te doen over de Vermogens van 's Menschen Geest in 't algemeen, daar elk Mensch, hoofd voor hoofd, de kragten van zyn eigen Geest niet kent! Kan men lochenen, dat onze onbekende Bekwaamheden niet in onzen boezem kunnen schuilen, gelyk de Parel in de schulp van den loggen Oester, en de Diamant in de ingewanden van een ongevoelige Rots; wagtende, dat eene gelukkige omstandigheid dezelve opwekke, of dat verdubbelde poogingen ze uit den staat der werkloosheid rukken, naa dat wy zo veele verschynzels van dien aart, door alle tyden heen, gezien hebben? Menschen, lange in eene stikdonkere duisternis verhoolen, komen 'er eensslags uit voort, aangedreeven door de kragt eener onvoorziene oorzaak, en schitteren in onze oogen met hellen luister. Dikmaals staan zy zoo zeer verbaasd over hun gelukkig slaagen, als het Gemeen, 't welk hun bewonderd. Onder de Schryvers, die eene meer dan gemeene maate van verdiensten bekomen hebben, zyn 'er weinigen, of zy ondervonden, meer of min, die soort van verrukking. Op 't gezigt der eerste straalen, die een zich ontwikkelend Vernuft verspreidt over eenig opstel, springt de Schryver op als iemand, die in den nagt een helderlichtend verschynzel aan het Uitspanzel ontdekt. Hy kan van zyne verwondering niet bekomen. Hy kan zichzelven naauwlyks gelooven. Terwyl die edele schaamte zyne kaaken verft, mag men hem de taal te gemoet voeren, die milton gebruikte ten opzigte van eva, als zy, voor de eerste keer, op de stille oppervlakte des waters in den Hof van Eden, haar aangezigt beschouwde. Het schoone Schepzel, 't welk gy ziet en u bekoort, zyt gyzelve. Het Vernuft gelykt dan na een teder Vriend, die vermomd ons vergezelt. Wy betreuren zyn afweezen... Hy ontdekt zich, ons omhelzende, en onze verrukking evenaart onze blydschap. |
|