Celamon.
(Naar het Fransch.)
Febus had zyne straalen dit halfrond onttrokken, en andere Volken waren met zyn koesterend licht begunstigd. - Lucina, zyne Zuster, omringd door schitterende Hemellichten, verving zyne plaats, en sloeg, met haar helder gelaat, de stervelingen, die in een diepen slaap bedolven waren, gade. Alleenlyk Celamon, gedwongen om by zyne kudde te waaken, welke hy op den dag, wegens de brandende hitte der zonne, niet had laaten weiden, was neergehukt op het malsche gras, leunende op den stam van een ouden boom, vestigde hy het oog op den stillen loop der Hemellichten; maar werd 'er niet byzonder door aangedaan. De natuur heeft op ons gemoed niet altyd dezelfde kracht; onze Geest is zomtyds omringd door hinderpaalen, die denzelven niet toelaaten altyd door te dringen, in die schoonheden, welke zo bewonderenswaardig zyn.
In zulk een droevig oogenblik bevond zich Celamon, hy was ongevoelig voor alle de schoonheden der natuure. Hem komt de noodlottige gedachte in den zin, om zyne kudde en zyn klein landgoed te verkoopen; ten einde zich in de Stad ter woonplaatze neer te zetten. Daar, (zegt hy,) zal ik niet gedwongen zyn om den ganschen nacht te waaken, blootgesteld aan duizende gevaaren; durvende myn oog niet luiken, als moetende zonder ophouden toezien, dat geen wreede wolf één myner dierbaare Schaapen roove. Zal ik daar niet beter op het zachte dons liggen, en my, naar mynen zin, even als alle de andere menschen, door den slaap verkwikken? - Ja! het besluit is genomen, ik gaa, en wil eindelyk eens gelukkig leeven.
Dus sprak hy, en zette zich in de naby gelegen Stad ter wooning neer! Geduurende eenigen tyd, vond hy genoegen in deeze nieuwe leevenswyze, de nieuwheid der Voorwerpen, en gebrek aan ondervinding, begunstigde de schyn-genoeglykheden die hem omringden. - Arme Celamon! hy was nog heden niet gelukkig geweest, maar hoopte het morgen te zyn. Die dag van morgen was altyd, als de anderen, een dag! doorgebragt in verlangen, hoopen, en zich somtyds eens te verblyden. Doch waar over? De vermaaken zyn niets wanneer men dezelve al te naby beschouwt; en rasch zal hy ondervinden, dat zorg en kommer meer heerschen in het gewoel der Waereld, dan in de eenzaamheid. Altyd moetende leeven met vyanden, zo wel van waarheid als van deugd en zedigheid. Altyd bedroogen, en te leur gesteld wordende zelfs door hun, die men meent zyne allerbeste vrien-