Iets, uit de levensbeschryving van myn' neef Willem.
De overledene was omtrent agttien Jaaren, toen hy verliefde op eene Jonge Schoone. - In weêrwil van al zyne Wysbegeerte, gevoelde hy zyne menschheid. Zyn medeminnaar was een minnaar naar den tegenwoordigen smaak; doch de ziel van het meisje was te edel, om den hedendaagschen minnaar den voorrang te geven. Myn neef Willem zegepraalde. - Ik zal, zeide hy, een zegeteken voor deze overwinninge oprigten! - Toen schreef hy, - (ik heb het handschrift nog) -
Historia Amoris, sine complimentibus,
in usum Batavorum conscripta.
Wanneer de geduurige ongestadigheid ophoudt, is de waereld geen waereld meer. Ondanks de tederste liefde, - in weerwil van het toegevendste vertrouwen, - ten spyt van het lagchendste vooruitzigt, - verliet Emilia, - zoo was de naam van het meisje, - myn' Willem, en ging met haaren anderen minnaar voort. - ‘Hemel! is het mogelyk! en schoot hy zich niet dood? - of ging hy niet dagelyks, in het bosch, zyne ongelukkige liefde beweenen, tot de droefheid hem in het graf stortte?’....
Verschoon my, Mevrouw! niets van dat alles! Myn neef was een Minnaar, doch ook een Wysgeer! 't Is waar: hy hadt Werther gelezen! maar hy heeft my dikwyls verzekerd, dat die lezing slegts een' oogenbliklyken indruk op hem gemaakt hadt. Werther is een gek! zeide hy; en zy, die hem, in goeden ernst, beklaagen, zyn ook gek! Ik heb het onderscheid leeren kennen, tusschen waare - en ingebeelde rampen: het ongeluk van Werther was slegts een ingebeelde ramp. Dat ons hart spreeke: maar! dat de rede nimmer slaape! - ‘Vry styf!’ ... Zo styf niet: myn lieve Juffer! waarlyk! zulk soort van minnaars verdient de voorkeur niet! Hunne liefde is een zedelyke ziekte, die de ziel ontzenuwt, - en dus voor de oogmerken der Natuur hinderlyk is. Wat is toch dat enkel beminnen van de ziel? Een harssenschim! - en alle de vertellingen van die liefdegevalletjes zyn romans, voor een soort van wezens, - zo al geen Engelen, - ten minsten tusschen ons en de Engelen geplaatst! - Dat de sterveling - de mensch, deugdzaam zy! - maar! dat hy mensch blyve! 't zou, voor een Haas, eene vergeefsche pooging zyn een Leeuw te willen worden!
Myn meisje heeft my verlaaten! het smert my! zeide de