Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 215]
| |
ke men de gave van schoonheid en nuttigheid niet ontzeggen kan; maar die volkomenheid is nog niet zo verre bereikt, dat wy gevaar lopen, als een werk der Natuur, te bewonderen iets, waarvan zy nimmer de onmiddelyke oorzaak geweest is. - Zien wy, derhalven, de wydste afstanden ongemerkt te zamen vloeien; - hooren wy de harmonische ineen smelting van con- endissonanten; dat wy dan vryelyk nederknielen; dat wy eerbiedvol uitroepen: ‘hier is Natuur!’ - want wy beschouwen een gedeelte der grote werken van die verhevene Meestres. Zeker is het, dat, algemeen gesproken, alle menschelyke ligchamen gevormd zyn naar eenen bepaalden leest; zodanig dat men alle de verschillen, die zich in derzelver hoegrootheid opdoen, kan aanmerken als schaaringen en classificatien van eene en dezelve algemeene lengte, welk zich in het eene ligchaam meer, en in het andere minder, ontwikkelt. - Daar is ongetwyfeld eene zekere maat, een vaste omtrek, binnen welken zich alle lengten der ligchamen laten opsluiten en bepalen; en welke niet kan worden te buiten gegaan, zonder dat 'er een wangedrocht uit ontsta; aan de eene zyde in het dwergje, van den anderen kant in den reus, genoeg kenbaar. En ik ben geneigd om te denken, dat mooglyk het verschil der hoegrootheid, in de menschelyke ligchamen, meer zy toe te schryven aan toevallige oorzaken, die altyd bepaald blyven by het climaat, - het voedzel, - de voortteling, - de dracht, - de hemelligchamen en verhevelingen, enz. - dan wel aan de natuur en het Stamen van ieder byzonder ligchaam zelveGa naar voetnoot(*). Met dit alles verdient het onze opmerking, en het is, misschien, niet bedaard genoeg van velen overwogen; dat de kring der ligchaamslengten, zonder in de uitersten te vervallen, vry ruim is, en wel zo ruim, als misschien, naar evenredigheid, in geen ander groeiend deel der aardsche wezens kan getoond worden. - Want, daar men Menschen aantreft van vier tot zeven voeten lang, levert ons de Natuur een verschil van meer dan 30 zichtbare verscheidenheden; zonder dat men zeggen kan, dat de Vrouw, van vier voeten, onder het gedrang der dwergen, of der Liliputters van Swift vervalt; zo min als de Man van zeven voeten gevaar loopt, van zich aan den hoed der reuzen het oog te kwetzen. - Ja, het zyn alle deze zachte overgangen, welke ons, ten aanzien der afgelegenste grenzen, een zoort van Contrast uitleveren, dat te merkwaardiger is, daar wy zelven 'er de hoofdstof toe aanbrengen; en hetzelve in de daad medewerkt, | |
[pagina 216]
| |
tot de zinnelyke schoonheid en betreklyke volmaaktheid des Menschlyken Geslachts. In eene volkryke Stad, welke slechts tien volstrekte afwykingen van ligehamen opgeeft, zal men naauwlyks twintig Menschen vinden, die, naauwkeurig gemeten, zullen kunnen gezegd worden, juist even lang te zyn. - Daar zyn Steden en Streeken in ons kleine Vaderland, die, gelyk de Heer van Berkhey, en anderen, aangemerkt hebben, langer, en anderen die korter staturen vormen. - 'Er is een zeker iets, 't geen ik Volks-grootte noem, en volgends het welke, algemeen gerekend, de eene Natie kloeker van ligchaam valt dan de andere. - En het is mooglyk een algemeene regel der Natuur in de voortbrenging van het Menschdom, dat de Vrouwen kleiner zyn dan de Mans. Byaldien men ook toestaat, dat hierin iets heerscht, het welk zo algemeen is in alle de mindere soorten van Schepzelen op de aarde, en het geen zelfs Psychologioé van het ryk der Geesten niet kan ontkend worden, - blyft het echter zeker, dat de wet der éénheid en verscheidenheid, op eene byzonder in het ooglopende wyze, is in acht genomen omtrent de menschelyke ligchamen, en dat deze schikking, beschouwd als het uitwerkzel eener Scheppende Wysheid, gegrond moet zyn op redenen, die dezelve zeer belangryk maken in den keten der Natuure; en welker nasporing van geene ydelheid of lichtvaardigheid kan worden verklaagd. - Het is wel niet waarschynlyk, dat het menschlyk vernuft zich dermate zal kunnen verfynen, dat het zoude kunnen instaan, en verantwoorden, voor alle de byzondere nuttigheden der verscheidene bestemming van ieder individueel ligchaam, of ligchaamslengte. Doch het zoude kunnen gebeuren, dat men eenige aanmerkingen in het midden bragt, welker beschouwing diende, om ons eenige flauwe schemeringen te doen ontwaren van dat licht der wysheid, het geen zich ten toon spreidt, in de zo menigvuldig verschillende afmeting der menschelyke ligchamen; vooral, wanneer men de wydste afstanden met elkander geliefde te vergelyken. - Ik zal nog het eene en andere zeggen, dat aanleiding geven kan tot een gezetter onderzoek van dit wetenswaardig stuk. Men heeft het met recht als een spoor der Godlyke wysheid en goedheid aangekondigd, dat het menschlyk aangezicht, - de spraaktoon, - de handtekening, en meer andere byzonderheden, welker onderscheiding zo nodig is voor de welvaart van de Burgerlyke en Godsdienstige Maatschappy, zo veele verschillen oplevert als 'er menschen, belangens en neigingen zyn. - We zyn daarvan, natuurlyker wyze, zo zeer overreed, dat wy, tot de nasporing van deze byzonderheden, onze eerste toevlucht nemen, zo dra het op de onderkenning van personen aankomt. - En het is de hoegrootheid der | |
[pagina 217]
| |
ligchamen zelve, die ons daarin meermalen behulpzaam is; of die zelfs, geheel en al, het gebrek van opmerking der andere verschillen vergoedt. Het aangezicht, de spraak, de gang en houding, tonen ons gewislyk, in de meeste gevallen, wien wy voor hebben; - doch ook dan zelfs komt de ligchaamslengte, als een hulpmiddel, als een ophelderend glas, daarby. - En, wanneer wy, voor eene poos, - of voor altyd, - onze toevlucht tot de eersten niet nemen kunnen, blyft 'er niets anders over, dan zich te bedienen van deze laatste; welke, hoewel zwakker op zich zelve, echter den grond kan leggen tot ontdekkingen, die men, zonder dezelve, waarschynlyk niet zoude gedaan hebben. Stel u iemand voor, dien gy van achter ziet, - die zich niet beweegt, - wiens postuur niet spreekende is, - wiens Physiognomie door de langdurigheid des tyds, of door de verwoestingen der rampspoeden, u vreemd geworden is: - maar let op zyne ligchaamslengte! - Herinner u, dat deze of die van uwe bekenden eertyds daardoor gecaracterizeerd werdt: - en gy zult de eerste stralen van herkenning zien aanblikken; die, door verdere oplettenheid, ras tot volkomene zekerheid zal gebracht zyn. - Hy is het zeker! zult gy tegen u zelven zeggen, en de uitkomst zal uw oordeel wettigen. Hoe menigmaal heeft men iemand, aan wiens tegenwoordigheid zeer veel gelegen was, enkel aan zyne lengte of kortheid gekend; wanneer de duisternis alle andere hulpmiddelen onbruikbaar maakte; zo dat, al hadden zich alle de Lavaterianen, en alle de Postuurmeesters der agttiende Eeuw, op weg begeven, om hem uit te zoeken; de uitkomst nul en van gene waarde zou geweest zyn! - Hoe menige Secherprechter heeft daar door werk gekregen! - en hoe vele eerlyke en brave lieden zyn door dit middel voor openbare schande bewaard gebleven! Zou immer de masquerade voor Myn Heer Dops zo ryk eene bron van fortuin geweest zyn, hadt niet zyne ryzige ligchaamsleest hem kenbaar gemaakt aan het verlievend oog van Madame Loddy; en hy daardoor gelegenheid gevonden tot eene gemeenzaamheid, die het ongemasqueerd bal in geene Republiek veroorloven zou? - En wat boezemde aan Mevrouw Luet de heilzaamste Soupçons omtrent haren man in, dan dat lange magere postuur, het geen zy voor eenige dagen zag uitsteken boven een troup van Marionettes, zonder dat Myn Heer Geil daar iets te schaffen hadt? Neem nu alle verschil van de lengte der ligchamen weg! - Verbeeld u die allen even hoog opgerezen! - dan is al dit voordeel ook weg; dan wordt een der bestonderscheidende kenmerken vernietigd, en met het zelve het zinnelyk onder- | |
[pagina 218]
| |
scheid tusschen deugd en ondeugd; wysheid en gekheid - veel vermindert, tot merklyk nadeel voor de waereld. En wat zou verder het gevolg zyn' - niets minder dan schoonheid! - De gantsche waereld, - en onze aarde met allen haren inhoud, in 't byzonder, is niet anders dan één geheel in den volsten zin; - een geheel, het geen gevormd wordt door de ineensmelting van ontelbare classen van schepzelen, en in ieder classe wederom van verschillende individues. - Van hier in dit geheel wyziging tot hoge of lager rang: - van hier verband tusschen den zandkorrel en den verhevensten der Engelen! - Was 'er geene verscheidenheid van wezens, daar zou geen opklimming, geene daling, maar de walglykste éénvormigheid in den keten des geschapendoms heerschen; - en waren 'er wederom geene onderscheidene wyzigingen der individues in iedere classe, de schakel, die zy uitmaakten, zoude lomp, kunstloos, en onbevallig zyn. - Even zo daalt de schepping van het verhevenst gewrocht tot haar geringste voortbrengzel weder, gelyk een beekje, dat tusschen kreukelende boorden van den zakkenden berg afrolt; niet alleen geduurig eene nieuwe lage van bedding vormt; maar met hare golfjes ook de geëffende bedding ongemerkt doet afglyen, en, nergens, eenig kenlyk voetspoor van hare helling naar het middenpunt indrukt. Kunsteloos vallen zelfs de waterdroppen in allerleie grootte, daar henen. - De verachtste keizels liggen in den boezem des bergs gevormd; groten, kleinen, en zodanigen, die de veroorzaakte gaping aanvullen. - Het statige dennenbosch vertoont, met deszelfs kruinen, eene onregelmatige vlakte, die, gelyk de beheide vlakten en rustelooze zeegolven, diepten en hoogten afwisselt. In zulk een zamenstel van verscheidenheden, zich het menschdom, het edelste deel der aardsche schepping, voor te stellen, als éénvormig naar het ligchaam, zonder eenige de minste schakeering, of opklimming; welk eene walglyke, en voor den Heer der Natuur vernederende, gedachte levert dit uit. - Hoe vervelend zal ons zulk een toneel worden! - Hoe veel beter voldoet de duizendvouwige verscheidenheid der ligchaamsvorming, zo in lengte, als in dikte, in gestalte, enz. aan ons beschouwend oog, aan onze zinnelyke vergenoeging; dan, wanneer alle de ligchamen der menschen angstig als naar één modél waren afgemeten; of dat de Godheid, - met eerbied gezegd, gelyk een leerjongen, die origineelen copiëert, - en die niet durft, de minste afwyking, ten voordele van de tekening, te onderstaan, - van Adam af tot heden toe, - ééne lengte gegeven hadt aan de ontwikkelde vrucht, die hy zo kunstig in hare eerste kiemptje vormde! Wanneer wy het oog vestigen op de ontelbare menigte van bestemmingen der menschen op deze aarde, waarvan elk moet medewerken tot bereiking van het beste einde voor hun ge- | |
[pagina 219]
| |
slacht; - wanneer wy beschouwen alle die oefeningen, handwerken, en bemoeijingen, welke ieder in zynen kring opzettelyk bezig houden; - en wanneer daarmede vergeleken wordt de tegenwoordige inrichting der onderscheidene ligchaamslengten, - dan zullen wy nieuwe redenen vinden, om dezelve goed te keuren, niet alleen; maar ook te bewonderen als een gewrocht van die wysheid en goedheid, die zelfs in de geringste byzonderheden stof tot werken vondt; en welke na te sporen zo nuttig is voor denkende wezens. - Waren alle ligchamen even lang; 't zy in hoger of in lager gestalte; - tot hoe vele dingen zou de mensch ongeschikter worden! - Hoe menigmaal zou hy zich buiten staat vinden aan zyne behoeften of neigingen te voldoen! - En hoe eenzelvig zouden veelal de bezigheden van het algemeen menschdom zyn! Wat aanbelangt de verschillende volkslengten, en de betreklyke kortheid des vrouwelyken geslachts; - het is zeer waarschynlyk, dat wy niet alle de gronden kennen, waarop dezelve rusten, noch alle de einden, waartoe zy nuttig en nodig waren; - dan, laten wy alleen dit aanmerken, dat de Natuur eene wyze moeder, eene zuinige en weldadige huishoudster is; - dat zy alles bestuurt naar zynen aart, en naar hare uitkomsten. - Indien b.v. de Oosterlingen, over het algemeen genomen, niet zo ryzig vallen dan de Noordlyker volken, zou dit geene voorzorg der Natuure konnen zyn, die sterker voorttelen; - minderen voorraad van groeizame en voedende aardvruchten inzamelen; en ongelegener wonen ter bekoming van buitenlandschen toevoer der levensmiddelen door den Koophandel? De Vrouwen zyn, vry algemeen, korter dan de Mans; maar is de groter maat van aandoenlykheid, en de vroegere neiging tot gezelligheid, daar van niet eene voorname oorzaak? - Moesten zy niet een fyner zamenstel van zenuwen en gebeente hebben? - Vorderde de bevalligheid, de ondergeschiktheid aan het vaster geslachte, niet eenen kleineren vorm? - Maakte die de schone Sexe niet geschikter tot hare bestemming voor 't menschelyk geslacht? - Vermenigvuldigt zich dezelve, tot aan de 20 Jaren, niet sterker dan het manlyk oir? - En zyn deze allen geene roepstemmen van de wysheid en goedheid der Natuure, die door alle hare werken, orde, verband, evenwicht, en nauwkeurigheid, zo prachtig als verheven, gestrooid, en ten toon gespreid heeft?
O...... |
|