Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van den byen-eeter.(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.)
De Byeneeter wordt in 't Grieksch Μεϱοψ, in 't Latyn Apiaster, in 't Fransch Gúepier, in 't Hoogduitsch Gelberbienen-wolff, in 't Poolsch Zotna geheeten. Dan deeze Vogel aast niet alleen, gelyk men veelligt uit een en anderen naam met onzen Nederduitschen van dezelfde betekenis, zou opmaaken, op Byën: maar Vliegen, Muggen, Krekels, en andere Insecten, welke hy, even als de Zwaluwen, vliegende vangt, leveren hem een smaaklyk voedzel. De Kinderen op het Eiland Candia bedienen zich van Krekels om de Byeneeters in de lugt te vangen, gelyk wy de Visschen in 't water. Zy steeken een kromme spelde door | |
[pagina 192]
| |
een leevenden Krekel heen, maaken dezelve aan een langen draad vast, de Krekel vliegt, en de Byeneeter, dien ziende, valt op zyn prooy aan, slokt de haak teffens in, en is gevangen. By mangel van Insecten voedt hy zich ook met kleine zaaden, en schynt, op den grond spyze zoekende, even als andere Graaneetende Vogels, kleine steentjes in te slokken. Ray veronderstelt, uit de veelvuldige uit- en in-wendige overeenkomsten tusschen deezen en den Ysvogel, dat hy zomtyds, even als deeze, op Visch aaze. Zeer algemeen zyn de Byeneeters op het Eiland Candia, en zy komen 'er, volgens belon, een ooggetuige, zo veelvuldig voor, dat 'er geen plaats op het Eiland is, waar men ze niet ziet vliegen: hy voegt 'er nevens, at de Grieken op het vaste Land denzelven niet kennen, dit heeft hy, die Gewesten doorreizende, kunnen weeten: maar hy stelt te los neder, dat men ze nooit in Italie ziet: want aldrovandus, een Burger van Bologne, verzekert, dat ze, in groote menigte, rondsom die Stad voorkomen en gevangen worden. Willughby heeft ze menigmaal te Rome op de markt te koop gezien, en het is meer dan waarschynlyk dat zy niet vreemd zyn in de andere gedeelten van Italie; dewyl ze in de Zuidelyke deelen van Frankryk gevonden worden: waar men ze zelfs niet aanziet voor Trekvogels. Ondertusschen is het van daar dat zy zomwylen, by kleine benden, van tien of twaalf, in de Noordlyker Landschappen, komen. Wy hebben een van deeze benden gezien den 8 May 1776, in de valei van Sainte Reine in Bourgogne komende. Deeze hieldt zich steeds byeen, en schreeuwde onophoudelyk, als om te roepen en te antwoorden. Hun geschreeuw was sterk, maar niet aangenaam, en hadt eenige overeenkomst met het geluid, 't geen men hoort, in een opgespleete noot blaazendeGa naar voetnoot(*). Zy lieten | |
[pagina 193]
| |
zich hooren stilzittende, en vliegende; liefst onthielden zy zich op vrugtboomen, toen in bloei, en gevolglyk druk bezogt door de Byen en Wespen: men zag ze dikwyls op de takken nederschieten om die kleine prooy te vangen: zy scheenen altoos wantrouwend, en lieten niet toe dat men ze van digtby naderde; nogthans dooden wy 'er een, die zich, van de andere afgezonderd, op een boom had neergezet: de overige, in den boomgaard zich onthoudende, verschrikt door het schieten, vloogen allen te gelyk weg, en verschoolen zich in de Nooteboomen, waar zy zich onthielden, zonder in den Boomgaard weder te keeren, en, na eenige dagen verblyfs, trokken zy weg, en vertoonden zich niet meer. In de maand Juny des jaars 1777, heeft men omstreeks Anspach eene andere bende gezien.Ga naar voetnoot(*) De Heer lottinger berigt my dat deeze Vogels zich zelden in Lotharingen vertoonen, dat hy 'er nooit meer dan twee by elkander ontdekte. Zy onthielden zich op de laagste takken der boomen, of in kreupelhout; zy scheenen verlegen, en als bewust dat zy dwaalden. Zeldzaamer nog vertoonen zich de Byeneeters in Zweeden, waar zy, volgens linnaeus, zich digt by de Zee onthouden; nooit bykans komen zy in Engeland voor, schoon 't zelve min Noordlyk dan Zweeden ligge, en de Byeneeters sterk genoeg van vlugt zyn, om het Kanaal over te vliegen. Oostwaards aan, zyn ze door de gemaatigde Lugtstreek verspreid, van Judea af tot Bengale toe, en ongetwyffeld verder, maar men heeft ze niet verder gevolgd. Deeze Vogels nestelen even als de Rivier-Zwaluw en de Ysvogel in holen, welke zy met hunne korte en sterke pooten en harden bek, gelyk de Siciliaanen zeggen, graaven op de kusten waar de grond hardst is, en zomtyds op de steile en zandige oevers der groote Rivieren. Aan deeze gaten geeven zy de langte van zes of meer voeten, 't zy in de langte of in de diepte: het Wyfje legt daarop eene bedding van mosch, vier of vyf en zomwylen zes of zeven witte eijeren; een weinig kleinder dan die van een Merel; doch men kan niet naspeuren, wat 'er omgaat in het binnenste dier onderaardsche verblyven. Alles, wat men 'er van kan verzekeren, is, dat het jonge Gezin zich niet verspreidt. Het is zelfs noodig, dat de verscheide Gezinnen zich veréénigen, om die talryke benden te | |
[pagina 194]
| |
vormen, hoedanige belon, op het Eiland Candia, gezien heeft, in 't hangen van 't gebergte, waar thym groeide, en zy in menigte Byen en andere Insecten, door de geur derwaards gelokt, aantroffen. Men vergelykt de vlugt eens Byeneeters, by die, eens Zwaluws, met welke hy ook andere overeenkomsten heeft, gelyk wy gezien hebben, even zo gelykt hy, in veele opzigten, naar den Ysvogel, bovenal in de schoonheid der kleuren van zyn Pluimadie, en het maakzel der Pooten. Doctor lottinger, die in het waarneemen, een juist en geoefend oog heeft, ontdekte 'er ook eenige hoedanigheden in, van den Geitenmelker. Eene byzonderheid, welke de Byeneeter van alle andere Vogelen zou onderscheiden, indien dezelve op goede waarneemingen steunde, zou hierin bestaan, dat hy agter uit vloog. Elianus verwondert zich, ten hoogsten, over deeze vreemde wyze van vliegen; hy hadt beter gedaan met 'er aan te twyfelen. 't Is eene dwaaling, gelyk veele andere in de Natuurlyke Historie, alleen gegrond op een enkel geval of een verkeerd zien. Op gelyken rang hebbe men te stellen, die Ouderliefde, welke aan veele Vogelen wordt toegeschreeven, doch waarin deeze den prys zou behaalen, dewyl de Byeneeters, als men aristoteles, plinius, elianus, en allen die deezen hebben uitgeschreeven, geloost, niet wagten tot hunne zorge den Ouden noodzaaklyk wordt, maar ze oppassen van den tyd af, dat zy in staat zyn om te vliegen, alleen uit vermaak, om hun te dienen. Zy brengen ze, volgens die berigten, eeten in de holen en bezorgen alle noodwendigheden. Men riekt het fabelagtige: doch de Zedeleer is fraay. Het Mannetje heeft kleine, doch helder roode, Oogen, aan welken een zwarte kring nog meer luisters byzet. Van vooren is de Pluimadie schoon Zeegroen: boven op den Kop Kastanje bruin, met groen gemengeld, het Agterhoofd en de Hals Kastanje bruin, zonder eenig inmengzel van andere kleur, doch steeds helderder wordende, na den Rug toe: het Bovenlyf bleek Geel, met een Groenen en Kastanjebruinen weerschyn, meer of min zigtbaar, naar maate van 't licht, 't welk 'er op valt: de Hals Goudgeel, by eenigen omslooten met een zwarten halsband: de Borst, de Buik, en 't Onderlyf, Zeegroen blaauw, na agteren allengskens helderder van kleur: die zelfde kleur heerscht ook op den Staart, met een klein inmengzel van rood, en op den buitenkant der Vleuge- | |
[pagina 195]
| |
len, zonder eenig inmengzel: zy gaat in groen over, en is met rood gemengd, op het gedeelte der Vleugelen digt by den Rug: bykans alle andere Pennen loopen uit in zwarte tippen, de kleine boven Dekveeren zyn donker Groen, de middelste met Rood, en de groote met Groen en Rood geschakeerd. De Bek is Zwart, de Pooten zyn donker Rood, volgens aldrovandus: de zyden der Staartpennen Bruin van boven en Wit van onderen. - Voor het overige zyn deeze onderscheide kleuren zeer veranderlyk en in sterkte en in schikking, 't welk oorzaak is van de verschillende beschryvingen der Pluimadie deezer Vogels. De Byeneeter heeft omtrent de gestalte en grootte van een Lyster, doch is wat langer en wat krom van Rug. Belon zegt dat de Natuur hem gebocheld gemaakt heeft, en na 'er de rede van gezogt te hebben, heeft hy 'er geene andere kunnen vinden, dan dat deeze Vogel altoos wil vliegen; eene zeer onvoldoende rede waarlyk; doch men zal buiten twyfel toestaan, dat eene goede, zeer bezwaarlyk, te vinden is. |
|