| |
Natuur en kunst tegen elkander vergeleeken.
(Uit het Hoogduitsch van den Heer nicolai.)
Ik eerbied, ik bewonder de Kragt, de Orde, de Wysheid der Natuure. Ik staa haar toe, dat de Kunst het vermogen niet hebbe om iets nieuws voort te brengen: alles, wat zy kan doen, bepaalt zich tot het veranderen van eenige gedaanten, tot navolgen: doch het is hier de zaak niet, om de Kragt der Natuure tegen de Kragt der Kunst over te stellen. Het komt hier niet aan op voortbrengen, op bezielen; maar op behaagen. Het Bestaan van eenig Voorwerp, en de Schoonheid van 't zelve, zyn twee zeer onderscheide stukken.
Alles, wat ons omringt, is het werk der Natuure, zo wys in de kleinste haarer voortbrengzelen als in de grootste; maar in deeze schikking, aan de zaaken gegeeven, heeft zy zelve gewild, dat eenige aanlokten door de bekooring der Schoonheid, terwyl andere ons afschrikken door Afzigtigheid, en dat de meeste ons in de bedaardheid eener volkomenen onverschilligheid laaten. De voortbrengzels, allerafschuwelykst voor onze zinnen, zyn niet min wyslyk en wonderbaar gevormd. Zou dan het afschuwelyke zelfs schoon weezen?
Kan men zeggen, dat de Natuur voor alle tyden, voor alle plaatzen, voor alle zinnen, eene zo groote verzameling van schoonheden gemaakt heeft, dat haar eenig oogmerk in de Schepping blyke niets anders geweest te zyn, dan den Mensch te behaagen, te verlustigen? - Wat my betreft, ik vind dat eigenlyk Schoon, geschikt om in de ziel geene oppervlakkige en ras voorbygaande aandoeningen te verwekken, maar ze geheel en al te vervullen met diepgaande en duurzaame aandoeningen, zo algemeen en kunstig in de Natuur niet verspreid. Die lachende tooneelen van bloemryke Velden, helderstroomende Beeken, vermaaklyke Valeijen, vrugtbaare Oorden, vindt men die ook in de
| |
| |
Woestynen van Arabie? Doorzwerf de brandende Zanden van Lybie, de dorstende Streeken van Ethiopie, zoek, in die uitgestrekte Gewesten, de Schoonheden, welke de Natuur daar ten toon spreidt. Vervoeg u in de Landen, tot welke de Kunst nog niet is doorgedrongen. Ziet daar, te midden van een dier groote omwentelingen, van welke de Aarde allerwegen de merktekens draagt, te midden van op eengestapelde Rotzen, van verwarde hoopen, verbrandde en rookende stoffen, van stinkende Moerassen, van zwampige Landen overdekt met onnutte of vergiftige Planten, blootgesteld aan de schadelyke dampen, welke zy uitwaassemen, aan boosaartige Insecten, venynige kruipende en wilde Dieren, de woeste Weezenstrekken der onbeschaafde Inwoonderen, die bekoorelykheid, die alles vermogende, alles overwinnende, aantrekkingskragt der Natuure, aan zich zelve overgelaaten!
Neen, de Natuur heeft alles niet geschikt tot het vermaak van den Mensch. 't Is aan de Kunst, dat zy de zorg heeft overgelaaten, om zich eenig bezig te houden met de middelen om te behaagen; zonder ophouden werkende tot ons welweezen, door de vermeerdering onzer vermaaken en de vermindering onzer Ongeneugten. 't Is de Kunst, die, uit alle deelen der Wereld, uit alle Ryken der Natuur, de voorwerpen, geschiktst om ons te behaagen, verzamelt en vereenigt. Zy verwydert, zy verbant, om zo te spreeken, verre van ons alles wat onze kieschheid kan kwetzen, en eenigen hinder baaren aan onze aandoenlykheid. Deeze voert ons, door kragt haarer Toverkunde, over in eene nieuwe Wereld, waar alle voorwerpen geschikt zyn om ons te behaagen. De Kunst ontleent ze uit de Natuur; doch, gelyk aan eene Honigbye, zet zy zich op geen bloemen, dan om 'er Honig uit te zuigen.
Onze verpligtingen aan de Natuur blyven altoos dezelfde en de voornaamste. Zy schenkt ons, 't geen de Kunst ons nooit kan geeven, het Leeven, het Gevoel; maar heeft zy, wat ze ook verleene, 't zy tot onderstand, 't zy tot veraangenaaming des Leevens, de tusschenkomst en het behulp der Kunste niet noodig? De Schepper, ons de bevlytiging tot ons deel geevende, heeft ons het genot der geheele Natuur geschonken, onder voorwaarde van werkzaamheid.
Dat wy het oog slaan, op 't geen de Kunst voor ons gedaan heeft. Deeze heeft ons getoogen uit de bosschen, waar in de Menschen met wilde Beesten omzwierven, om
| |
| |
ons tot de zoetigheden des gezelligen Leevens te noodigen; zy heeft ons beschut tegen de ongemakken der Lugt, ons beschermd tegen de aanvallen der ontelbaare Vyanden, welke ons omringen, en de Hoofdstoffen aan ons dienstbaar maakt. De Mensch beveelt; en de gehoorzaamende Aarde levert ons haare vrugten; dezelve wordt met gemaklyke Huizen en ryke Steden bedekt; zy opent haaren schoot, om ons de daar in besloote schatten te schenken. - De Mensch gebiedt het Vuur, dat verschriklyk en heilzaam werktuig, de Metaalen te smelten; hy vormt ze in duizend onderscheide gedaanten, en schikt ze tot even zo veel onderscheide gebruiken. - De Mensch maakt de Lugt, die wy inademen, zuiverder. By het zagt gemurmel der wateren, het geschommel der bladeren, by het gezang der Vogelen, voegt hy nog zagter, nog welluidender, toonen. - De Mensch gebiedt den Wind de zeilen op te blaazen, om ons een nieuwen weg te baanen; 't snelzeilend Schip klieft de baaren en vereenigt Landen, die door onmeetlyke zeeën van een gescheiden scheenen. - Wat zal hy, in volgende Eeuwen, niet durven bestaan? Welke nieuwe wonderen zullen onze Naaneeven de Kunst niet zien volvoeren? Misschien, zal 'er een tyd komen, waar in zy, het oog meer versterkende, de Starren tot ons zal schynen te doen naderen, en ons een geheele wereld van nieuwe Soorten en Geslagten ontdekken. Wat zeg ik? Den Blixem zelfs uit de handen van jupiter rukkende, zal zy 'er den Mensch mede wapenen, - den Mensch al te snood om geen misbruik te maaken, van eene zo beschadigende gaave.
Indien, derhalven, de Natuur zo weinig voor ons schynt gedaan te hebben, het was, om dat zy de Kunst voorzag. De Mensch, als opgegeeven van de eene, wordt ontvangen in de armen van de andere, om daar, door haare leevendmaakende warmte bezield, opgekweekt, en door haare zorge gevoed te worden. Onophoudelyk over ons bezorgd, is ons geluk haar eenig voorwerp, en het is alleen om ons beter te maaken, dat zy ons gelukkiger doet worden. Door onze Zeden te verzagten, geeft zy ons eene geschiktheid tot de vermaaken, welke zy ons bereidt. Onze aandoenlykheid opscherpende, volmaakt zy in ons den smaak voor 't Schoone; dan, hoe meer zy slaagt in dien te zuiveren, hoe meer verpligting om dien te voldoen, zy oplegt. Van hier die geduurige
| |
| |
oplettenheid, om onze verlangens te voorkomen, onze verwagting te vervullen, en zelfs te overtreffen. Behoeven wy ons, na dit alles, te verwonderen, indien de Kunst dikmaaler en zekerder slaagt in ons te behaagen, dan de Natuur zelve, welke zy navolgt? Gelooft gy, dat, onder de vyf Schoonheden, die zeuxis tot modellen nam, een was die in volmaaktheid zyne helena evenaarde, in welke alle die verdeelde schoonheden zich vereenigden? Zoekt, in de Natuur, welgeregelde en heerlyke Gevaarten, die zwierige kolommen, die stoute verwelfzels, die schoone evenredigheden, welke gy in een Griekschen Tempel bewondert. Zal de wildzang der Vogelen, in u eene zo zagte beweeging verwekken, als de afgemeete en welzamenstemmende toonen des Zangers, by zyne Lier zingende? Welk Land, in de Natuur, zal in rykheid en toveragtige schilderyen dat Land evenaaren, 't welk de verbeelding des Dichters in zyne verzen maalt?
Maar eenige wat streng denkenden zullen zich mogelyk 'er aan stooten, dat ik altoos van Vermaak gesprooken heb, terwyl de Behoefte ons van alle kanten omringt. Helaas! ik weet dit. - Doch, is vermaak zelve dan geene Behoefte? Zoudt gy de hulpvaardige hand, die eenige Bloemen tragt te strooijen op het doornagtig pad des leevens, weeren? Het vermaak is noodig voor den Mensch, tot den arbeid verweezen, en ten doel van veele rampen gesteld; de Kunst is eene der zuiverste bronnen van Vermaak. Elk Dier schept genoegen in het te werkstellen zyner vermogens. Het Hart doorloopt, zonder gejaagd te zyn, met snelle vaart, groote afstanden, inde digtbelommerde bosschen; de Leeuwrik verlaat de stille vreedzaame grazige vlakte, om zich in de lugt te verheffen, welke hy uit de hoogte doet weergalmen van vreugdeklanken; 't gevoel van kragt, alleen, verwekt den Ram tot stooten.
Niets is aangenaamer, dan zyne Driften op te wekken, in beweeging te brengen. De vrees zelfs, de benauwdheid en de schrik, behaagen, als men, zonder gevaar, die aandoeningen kan voelen. Hoe veeler Stervelingen stille leevensdraad loopt, ondertusschen, zagtkens af, zonder dat zy ooit getuigen geweest zyn van eenige gebeurtenis, geschikt om die leevendige gevoelens gaande te maaken, welke ons doet gevoelen, dat wy een hart omdraagen? Dan de Kunst, alle Landen en alle Eeuwen
| |
| |
doorloopende, verzamelt, van alle kanten, de geschiktste onderwerpen, om het hart te roeren, en ze in het treffendst gezigtpunt te vertoonen. Zy schenkt duurzaamheid aan 't oogenblik, waar op wy iets van aangelegenheid verrigten, en brengt het ons onophoudelyk onder 't oog, zy doorzoekt alle de schuilhoeken onzer harten; brengt alle de springveeren, onzer gevoelige natuur in beweeging, en verschaft dus, aan den Mensch, het volkomenst genot van zichzelven.
Nog één woord, ten voordeele van de Kunst. Het Schoon, 't welk zy ons voorhoudt, is veel zekerder, veel bepaalder voor ons, dan 't geen de Natuur ons aanbiedt. In elk werkstuk des Kunstenaars, kan zyn oogmerk aan ons bekend zyn: wy kunnen weeten, in hoe verre zyne navolging het oorspronglyke evenaart, of 'er van afwykt; doch zelden weeten wy, het juist bepaalde oogmerk des Scheppers in de Werken der Natuur. Waarom heeft hy den Pappegaay eer deeze dan geene kleur gegeeven? Geen Mensch kan deeze vraag beantwoorden? Doch de rede, die een Schilder bepaalt in de keuze der kleuren, gebruikt om 'er eene afbeelding van te vervaardigen, loopt elk in 't ooge: hy wilde een Pappegaay schilderen. In de werken der Kunst, hebben wy twee gegeevene stukken, het oorspronglyk voorwerp en de navolging, in die der Natuur maar één; het voorwerp zelve, waar over wy nooit oordeelen, dan betrekkelyk tot onze wyze van zien, van gevoelen; met één woord, overeenkomstig onze gesteltenisse. |
|