Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over den doortocht het noorden om, strekkende ter ontvouwing en waardeering van dit veelmaals behandeld onderwerp: met aanmerkingen over 't ys by de poolen.
| ||||||
[pagina 117]
| ||||||
orde welke het my toeschynt te verdienen, zal ik deeze verdeeling volgen.
Voor eerst. Onderzoek wat het is een Doortocht Noorden om te vinden, 't zy ter Zee, door de Rivieren, of anderzins? Dit is niets minder dan voor alle goede Zeeschepen, 't zy Koopvaarders of andere, een Doortocht te vinden, voor dezelve bruikbaar, die zekerder, korter, gemaklyker en onkostbaarder is dan het omzeilen der Zuidhoeken van America of Africa. Indien eenige dier omstandigheden ontbreeken, dan is het oogmerk niet bereikt. - Om in de Zuidzee te komen, na Japan, Kamtschatka, en de geheele Westkust van America te zeilen, hebben wy geen anderen weg dan ter zee, met Schepen tot dien tocht toegerust, die, de Straat van Magellaan door, Kaap Horn, of de Kaap der Goede Hoope, omzeilen. Het voorwerp is, derhalven, (en 'er kan geen ander zyn,) om voor diezelfde Zeeschepen een korter, ten minsten een zo zekeren en min kostbaaren, weg, te vinden. Men zoekt geene ydele nieuwsgierigheid te voldoen, maar iets nuttigs uit te voeren, en 't blykt dat de zaak niet altoos genoeg uit dit oogpunt beschouwd is. Men heeft het bezogt ter Zee, en door het binnenste van Noord-America. Ter Zee, met ten Noorden van Europa en Asia te zeilen, | ||||||
[pagina 118]
| ||||||
't zy van 't Oosten na 't Westen, of van 't Westen na 't Oosten. De keus hier van moet beslist worden, door de heerschende Winden en Stroomen. De kunde der Zeelieden, die dit gedeelte doorkruist, en met kleine Vaartuigen de Zee van Siberie bevaaren hebben, moet hier licht geeven over de heerschende Winden en Stroomen, derzelver tyden, als mede of de heenreis, mogelyk zynde, de wederkomst, op een anderen tyd, doenlyk is. - 'Er zyn eenige ontdekkingen, die schynen aan te duiden, dat de Wind veel van 't Westen na 't Oosten waait; doch dit verdient nadere bevestiging. Door 't binnenste van Noord-America kan die Doortocht niet gevonden worden, dan langs Rivieren, en tusschen beide komende Meiren, indien ze 'er zyn, gelyk men zomtyds gegist heeft. Men kan het bezoeken door Baffins en Hudsons Baaijen, of van het einde der Meiren van Canada, westwaards aangaande; of van den kant der Zuid-zee, en het einde, ontdekt door cook, de rivieren opwerkende, en van 't Westen na 't Oosten. Uit deezen hoek kan men niets goeds verwagten. Ik heb reeds gezegd, en 't gaat vast, dat het oogmerk is aan de Zeeschepen een korter, zekerder, en minkostbaaren weg aan te wyzen. Men heeft bykans overal, waar men Rivieren ontdekte, dezelve opgevaaren, tot ze de noodige diepte voor de Schepen niet meer hadden. Men is verzekerd, door de kennis van alle Rivieren, dat zy, hooger op, in diepte afneemen; en de verbaazende lengte, welke deeze Rivieren zouden moeten hebben, gevoegd by de bezwaarlykheid om den stroom te overwinnen, de Wilde Volken, enz. strekken ten bewyze, dat de Schepen 'er niet door kunnen. Derhalven is dit onderzoek onnut voor den bedoelden Doortocht. Dat men 'er een Waterstreek hebbe van gemeenschap, die ten minsten negenhonderd mylen lang moet weezen; dat een Forelle, die de watervallen opzwemt, van de eene Zee in de andere kome; dat het mogelyk zy met Canous belaaden of onbelaaden te vaaren: dit alles toont te klaarder de onmogelykheid van den bedoelden Doortocht: dewyl dezelve moeilyker zou vallen, meer tyds en gelds kosten. - Allen, die zich met deeze naspeuringen hebben bezig gehouden, en die ik sprak, stemden my toe, dat deeze Doortocht niet voor Zeeschepen kan dienen. Men moet, derhalven, van geen nutten Doortocht, van deezen kant, spree- | ||||||
[pagina 119]
| ||||||
ken. 'Er is dan nog overig dien langs de Noordzee te zoeken. Om hier over wel te handelen, hebbe men zich de waarneemingen, in den beginne voorgesteld, te herinneren, en Ten tweeden. Eenige byzondere Natuurkundige en andere Aanmerkingen tot dit stuk betrekkelyk, te overweegen. Indien 'er nog eenige bedenking mogt vallen om den Doortocht langs de Rivieren te zoeken, staat aan te merken, dat zy niet alleen by derzelver oorsprongen diepte ontbreeken; maar men zich ook altoos belemmerd vindt door watervallen, ondiepten, en eene snelheid die zelfs het opvaaren bykans onmogelyk, en het nedervaaren hoogstgevaarlyk, maakt. De talryke en woeste Volken, die de oevers bewoonen, de onmogelykheid, om genoegzaame levensmiddelen te hebben, tot zo groote overtochten, de verbaazende kosten van laaden en lossen; dit alles, nevens verscheide andere hinderpaalen, zou, indien 'er eenige gemeenschap ware, 't welk zeer onzeker is, dezelve nutloos doen worden voor den Koophandel, en men moet altoos in 't oog houden, dat dit het voornaamste doel is. Wat den Doortocht ter Zee betrest, moet men de eenvoudigste waarneemingen der Zeelieden niet uit het oog verliezen. - Dewyl zomtyds, ten eenigen tyde, op zekere plaats, eene open Zee gevonden is, zegt men dikwyls: Hier hebbe men het te beproeven! Maar al de wereld weet, dat, indien de Wind en Stroom van eene zyde komen, om 'er door te geraaken, men te zelfder plaats 'er niet kan uitkomen: 't is, derhalven, niet raadzaam die reis te waagen. Tegen wind op, moet men poogen, by gangen, ontdekkingen te doen, om te zekerder te weezen, wegens de te rug reize: dit is gedaan zo veel mogelyk; maar zonder vrugt. In zeer koude Landen, binnen de Poolkringen, is de Zomer, schoon zeer kort, vry warm, ter oorzaake van het geduurig schynzel der zonne; doch dit duurt zo weinig tyds, dat de minste verandering van den Wind de Vorst weder aanvoert. In een uitgestrekt vlak en zandig Land, wordt de grond verwarmd, de Kusten en de Dampkring deelen in die warmte, dit is oorzaak dat het Ys zich minder uitstrekt in den Zomer, na de Kusten van Siberie, dan in de deelen van het tegenovergestelde Halfrond, waar men geen Land | ||||||
[pagina 120]
| ||||||
vindt; hier om heeft men meer koude aan de andere Pool, en, indien het Ys zich daar verder uitstrekke, is het om dat 'er minder Land gevonden wordt, en gevolglyk, min te rugkaatzing der ZonnestraalenGa naar voetnoot(*). Zie hier ook waarom de Kust eer ontdooit langs rechte en uitgestrekte Kusten, dan by uithoeken; maar men hebbe op te merken, dat deeze uitwerking niet verre strekt, en dat het Ys een weinig Noordwaards weder begint. In den Zomer moeten deeze streeken en dit Ys veel veranderingen ondergaan, door de veranderingen der winden en der stormen, veroorzaakt door de nabyheid van groote Landen en derzelver liggingGa naar voetnoot(†). Wanneer zagte regenvlaagen en sterke Zuide winden, die dezelve aanvoeren, groote Ysschotsen doen smelten of losmaaken, moeten ze, voor een tyd, verre worden weggevoerd, hierom vindt men ze zomtyds zo verwyderd. Doch zo ras de wind verandert, komt het Ys weder, het zet zich byeen, en de tusschenruimten, zelfs in 't midden van de Zee ('t geen men oudtyds niet genoeg wist,) bevriezen by stil weêr: dit vormt die groote Ysvelden, dikwyls met sneeuw overdekt, welke men voor vlakten zou aanzien, deeze breeken by den eerst opkomenden storm, en van hier weder nieuwe Ysschotsen. 't Is derhalve, ligt te begrypen, dat men zich, in 't midden van zo veel hinderpaalen, niet kan waagen, om een Doortocht te zoeken twee duizend mylen lang, dat men niet zeker kan weezen, of deeze ooit van gebruik zal worden. Indien men 't waage, gelyk cook gedaan heeft, tusschen de verspreide Ysschotzen te vaaren, en gelyk de Walvischvangers 's jaarlyks doen, is dit geheel iets anders, dan de voorgestelde handelnutte Doortocht. - Men weet dat de stoute Zeelieden, die in 't midden van het Ys de Walvisschen opzoeken, met eenige Schepen zulks bestaan, | ||||||
[pagina 121]
| ||||||
dat 'er meest alle jaaren in 't Ys Schepen bezet raaken en vergaan; maar de andere, die uit de bezetting raaken of 'er buiten gebleeven zyn, zoeken hunne ongelukkige Medemakkers op, en dit verstout hun zo verre te gaan. Niets van dit alles wyst een' bruikbaaren Doortocht aan, noch zelfs dat men kan aanraaden die te onderneemen. Het leven der Menschen is te dierbaar om het zo ligt in de waagschaal te stellen. Men zou ze ook niet ligt daar toe krygen, zonder vooraf de zwaarigheden wel doorzien, weggenomen, en hun van een weg ter uitkomst verzekerd te hebben. Het is, overzulks, ydel van Scheepvaart te spreeken, ter plaatze, waar de verspreide Ysschotsen zo ligt zich zamenvoegen, en de weg ter uitkomst zo onzeker blyft. Wy zullen nu zien, of het, ten opzigte van den Doortocht, Noorden om, niet zodanig gesteld is. Want wy moeten In de derde plaats, handelen over 't Ys, de vorming van 't zelve en de twee soorten, die men moet onderscheiden. Noodzaaklyk moeten wy een onderscheid maaken tusschen het Ys der Zee, en aanmerken dat 'er twee soorten zyn, het Kust-ys naamlyk, en het Pool-ys. Deeze waarneeming dunkt my van belang, en ik agt ze eenigzins nieuwGa naar voetnoot(*). Het Kust-ys komt zeker voort uit de Ysschotsen der Stroomen en Rivieren, en het gedeelte der Zee, welke, by stil en zeer koud weêr, aan de Kusten en de Inhammen bevriest. De vloed ligt het op, en maakt 'er Ysschotsen van; de Rivieren voeren die Ysschotsen mede; zy worden door de stroomen op de Kust gedreeven, als de wind niet tegen is: te deezer oorzaake zyn de Kusten van koude Landen, tot op een grooten asstand, met Ys geboord. Dit Kust-ys is daar aan te kennen, dat het niet zeer hoog, maar breed is, en verre van de Kust strekt; 't zelve ziende, mag men zich van de nabyheid des Lands verzekerd houden. Dewyl de Kusten van deeze Landen dikwyls bevroozen en met sneeuw bedekt zyn, is de wind, die de geaartheid van den grond over welken dezelve heen gaat, aanneemt, te kouder als zy over Land waait. Dit weeten de Zeelieden te over. Het Pool-ys is ook bevroozen water, en altoos versch, | ||||||
[pagina 122]
| ||||||
want het Zeewater verliest door de Vorst zyn zoutGa naar voetnoot(*). Cook heeft in zyne tweede Reis, en forster in het vyfde Deel dier Reize, ons doen zien, dat de Zee geen Land noodig heeft om te bevriezen: dit was een oud denkbeeld, 't welk doorgaat ten opzigte van het Kust-ys, maar niet ten aanziene van het Pool-ys. De Poolen zyn zeker een bevroozen korst, of 'er Land of Zee zy, 't maakt geen onderscheid: men vindt 'er een Ysklomp van bevroozen land of water. Tegenwoordig kent men, ten naasten by, de uitgestrektheid van het Pool-ys. Hoe nader de Walvischvangers en andere Zeelieden by de Poolen gekomen zyn, hoe zy de verspreide Ysschotzen nader by een, en, eindelyk, zo digt zamengevoegd gevonden hebben, dat ze een klomp uitmaakten, zonder eenige bevaarbaare tusschenruimte, dit is bestendig waargenomen. Het Ys vereenigt zich, derhalven, naar gelange men de Poolen nadert, en hy zou grof mistasten, die het bestaan van 't zelve wilde ontkennen, op eene plaats, waar de Aardkloot minst het schynzel der Zonne ontvangt. Elk Natuurkenner weet, dat de uitwendige warmte des Aardkloots afhangt van de meerdere of mindere rechtstandigheid of schuinheid der Zonnestraalen, gepaard met de natuur van den grond; dat de Zonnestraal, 't zy dezelve uit zich zelve warm zy dan niet, ('t welk hier geen verschil baart,) de werking is, die de vuurdeelen der stosse in beweeging brengt, waar uit dat geen ontstaat, 't welk wy warmte noemen. Hy zou zich, gelyk ik gezegd heb, grootlyks bedriegen, die geloofde dat de Zonnestraal, waar dezelve als bevriest, weezenlyke warmte kon verwekken: de Ondervinding leert, dat men, hoe digter by de Poolen, hoe meer Ys vindt. Men moet opmerken, dat de aandoenlykste koude door den wind veroorzaakt wordt. In Siberie, waar het dikwyls lang vriest, met stil weer, is de koude draaglyk, schoon de Thermometer een zeer konden graad tekent: terwyl men te Parys, met een veel minder graad van koude, maar een sterken Wind uit het Noorden, verkoeld door het waaijen over de besneeuwde bergtoppen, van koude krimpt. Ik spreek over een stuk, zo wel bekend, by de Natuurkundigen, te breeder om te beantwoorden aan eenige Rei- | ||||||
[pagina 123]
| ||||||
zigers, die voorgewend hebben, dat zy, hoog in 't Noorden, de koude min aandoenlyk vonden dan op de bevrooze Kusten: dit moest zo zyn, indien zy, verwyderd van de Kusten, die door de verscheidenheid der bevriezingen en ontdooijingen stormen veroorzaaken, minder winds hadden. Maar het is niet minder zeker, dat het veel kouder is, en veel bestendiger vriest, digt by de Pool, gelyk blykt uit de waarneemingen binnen den Poolkring gedaan: en dat ook de koude by de Poolen fel zynde, deeze in 't Ys moeten liggen: dit wordt bekragtigd door de ervaarenis, die toont dat het Ys vermeerdert, naar gelange men de Poolen nader komt, gelyk de Heeren cook en forster ontdekt hebben op den Tocht na de ZuidpoolGa naar voetnoot(*). Men moet, derhalven, te rug komen van het denkbeeld, dat men, de Poolen naderende, minder Ys aantreft; het tegendeel is waarheid. - Men moet desgelyks het gevoelen laaten vaaren, dat de groote Zee niet bevriest: derzelver oppervlakte wordt, by de Poolen, in stil weer, met Ys bedekt. Van de vyf of zes oude Reisverhaalen, op welke deeze begrippen steunen, vindt men geen oorspronglyke stukken by eenige Admiraliteit, of in de Verzameling van eenig Geleerden. Welke naspeuringen men ook gedaan hebbe, nooit heeft men deeze Verhaalen kunnen egten. - Maar, zonder ze te ontkennen, het kan, het moet zelfs, gebeuren, dat toevallige en zeldzaame oorzaaken te wege brengen, dat, in dien korten Zomer, die Pool-zeeën, door stormen, en zagte Zuidewinden, voor eenige dagen, een groot gedeelte van dat Ys verwyderen, en voor eene poos bevaarbaar maaken; en dat die Zeelieden toevallig die oogenblikken hebben aangetrossenGa naar voetnoot(†). Dan deeze voorbeelden zelfs dienen, om te toonen, hoe gevaarlyk, en weinig te betrouwen, die Zeeën zyn: dewyl | ||||||
[pagina 124]
| ||||||
de Wind, by de minste verandering, het Ys weder zou aanvoeren, en 'er Schepen bezetten, zo dat het gevaar zeer groot zou weezen: en een der groote vereischten is, gelyk wy aangemerkt hebben, de Veiligheid.
(Het Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|