zien; zy zyn in slaverny gebragt, en het maakt geen onderscheid, wie het gedaan heeft. Dit vernedert Volk zegt, gelyk de Ezel in de Fabel: ‘Wie ook myn Heer is, ik kan geen zwaarder last torschen!’ Zo zeer een vry Burger yvert, voor den roem zyns Volks; zo onverschillig is de Slaaf, ten opzigte van het algemeen welweezen; zyn hart, van veerkragt en werkzaamheid beroofd, is zonder deugd, zonder moed, zonder bekwaamheden; de ziels-vermogens verstompen; hy stelt geen belang in Kunsten, Koophandel, Landbouw, enz. Slaafsche handen, zeggen de Engelschen, met regt, ontginnen geen land, of maaken het vrugtbaar. Simonides kwam in het Ryk van een Oppermagtig Heerscher, en vondt 'er geen voetstappen van Menschen. Een vry Volk is dapper, openhartig, menschlievend en getrouw. Een slaafsch Volk is laag, trouwloos, boosaartig, woest, het pleegt de verregaandste wreedheden. Heeft de gestrenge Krygsbevelhebber alles te wreezen van de gevoeligheid des beledigden Soldaats, ten dage des stryds; de dag des Opstands is, voor den verdrukten Slaaf, de lang gewenschte dag der wraake; hy is te woedender, naar gelange de vrees zyn woede te langer wederhouden heeft.
Welk eene treffende Schildery, van schielyke verandering, in Volks Characters, verschaft ons de Romeinsche Geschiedenis? Welk Volk betoonde, vóór de verheffing der Keizeren, meer kragts, meer deugds, meer Vryheidsliefde, meer afkeer van Slaverny? En welk Volk betoonde, toen de Throon der Keizeren gevestigd was, meer zwakheids, meer bedorvenheids? Tiberius stak de walge van hunne laagheid.
Onverschillig voor Vryheid, wanneer trajanus dezelve aanboodt, weigerden zy dezelve; zy versmaadden eene Vryheid, door hunne Voorvaderen voor zo veel bloeds gekogt. Alles was toen binnen Rome veranderd, en op dat vast, dat deftig Character, 't welk in de eerste Bewoonders uitblonk, volgde die losse en beuzelende geestneiging, welke juvenalis hun verwyt, in zyn Tiende Hekelschrift.
Laat ons deeze stoffe ophelderen, door een voorbeeld, van verscher geheugenisse; vergelykt de Engelschen van den tegenwoordigen tyd, met die, onder hendrik den VIII, eduard den VI, maria en elizabeth, dit Volk was zo beschaafd, geleerd, vry, vlytig, op Kunsten, Weetenschappen en Wysbegeerte gesteld, was toen slaafsch, onmenschelyk, bygeloovig, noch der Kunsten en Weetenschappen toegedaan.
Wanneer een Vorst een onbepaald gezag over zyn Volk oefent, is hy zeker, dat hy hun Character zal veranderen, hunne zielen verzwakken, vreesachtig en laag maaken. Van dat tydstip af onverschillig, ten opzigte van roem, verliezen zyne Onderdaanen dat Character van stoutmoedigheid en standvastigheid, om allen arbeid uit te harden, alle gevaaren te tarten,