Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
De voornaamste leevensbyzonderheden van Charles de Secondat, Baron de Montesquieu.Charles de secondat, Baron de montesquieu, stamde af van een Adelyk Geslacht in Guyenne, en werd gebooren in het Kasteel la Brede niet verre van Bourdeaux, op den achttienden van Louwmaand des jaars MDCLXXXIX. Men droeg, van den vroegsten tyd af, alle mogelyke voorzorgen om een Vernuft aan te kweeken, 't welk, in zeer jonge jaaren, reeds scheen aan te duiden, den uitmuntenden rang, dien het, ten eenigen tyde, in de Geleerde Wereld, zou bekleeden. - Nog maar twintig jaaren bereikt hebbende, hadt hy reeds stoffe verzameld tot zyn onsterflyk Werk, de Aart der Wetten, door een welgeschikt uittrekzel der veelvuldige en groote Boekdeelen, die het Zamenstel der Burgerlyke Wetten uitmaaken, door hem niet alleen als een Regtsgeleerde, maar als een Wysgeer, beoefend. De Heer de montesquieu werd, op den veertienden van Sprokkelmaand des jaars MDCCXIV, Raadsheer van het Parlement van Bourdeaux, en, op den dertienden van Zomermaand, des jaars MDCCXVI tot President a MortierGa naar voetnoot(*) benoemd, in stede van een Oom, die hem deeze waardigheid, en zyne middelen, naliet. Den derden van Grasmaand dienszelfden jaars, begroette men hem als Lid der Academie van Bourdeaux, toen in haar eerste opkomen. Smaak in de Muzyk en in werken van enkele Liefhebbery, hadt eerst de Leden deezer Maatschappye zamengebragt. Maar hy merkte de Societeiten der Fraaije Letteren, in alle de Landschappen van Frankryk zo verbaazend vermenigvuldigd, aan, als eene soort van Letterweelde, schadelyk voor den waaren Rykdom der Letteren, en veel eer de Schaduw dan het Weezen van rechtschaape Geleerdheid; hy oordeelde, dat de zugt en de bekwaamheden zyner Vrienden, met veel meer voordeels, zich op de Natuurlyke Wysbegeerte zouden bevlytigen. Gelukkig onderschraagde de Hertog de la force, door een Eerprys te Bourdeaux uitgeloofd, dit redelyk denk- | |
[pagina 23]
| |
beeld, en verkreeg die Stad, op deeze wyze, eene Academie der Weetenschappen. Geheel vry was de Heer de montesquieu van die jeugdige voorbaarige grootsheid, om, in 't openbaar, weezenlyk uitmuntende bekwaamheden greetig ten toon te spreiden, of ingebeelde het Gemeen op te dringen. Om de uitdrukking van een eerst Vernuft te bezigen, scheen hy een ouderdom ryp tot schryven af te wagten. 't Was niet voor het jaar MDCCXXI, toen hy tweeëndertig jaaren bereikt hadt, dat hy de Persiaansche Brieven in 't licht gaf. De beschryving der Oostersche Zeden, weezenlyk of verzonnen, van den trots en aart der Asiatische Liefde, is het minst bedoelde in deeze Brieven; zy strekken alleszins om de Zeden der Franschen, op de geestigste wyze, te hekelen, en verscheide gewigtige onderwerpen te verhandelen, die den Schryver tot in den grond behandelt, schoon hy derzelver oppervlakte alleen schynt aan te roeren. Niettegenstaande dit Werk grooten opgang maakte, gaf montesquieu zich niet openlyk voor den Schryver uit. Deeze geheimhouding werd aan verscheide beweegredenen toegeschreeven. ‘Maar zyn geheim,’ betuigt de Heer d'alembert, ‘werd ontdekt, en het Gemeen wees hem reeds aan als een Lid voor de Fransche Academie. De uitkomst toonde de voeglykheid van dit zwygen. Usbec, de Persiaan, drukt zich zomtyds vry genoeg uit, niet ten aanziene van de gronden des Christendoms, maar ten opzigte van onderwerpen, die al te veelen met het Christendom vermengen; den geest der Vervolging, die een zo groot aantal Christenen bezielde; de aanmaatigingen van Wereldlyke magt door de Geestlykheid; het vervaarlyk toeneemen der Kloosteren, die den Staat van Onderdaanen berooven, zonder gode rechtschaapen Dienaars te schenken; als mede de altoos heftig gevoerde en altoos schadelyke Godgeleerde GeschillenGa naar voetnoot(*).’ - Haat, onder den dekmantel van yver, en yver zonder verstand of oordeel, spanden zamen tegen de Persiaansche Brieven, en maakten, door trouwlooze uittrekzels, de Regeering gaande. De Heer de montesquieu boodt, op raad zyner Vrienden, geschraagd door de stem des Algemeens, zich zelven aan, om de plaats door den dood des Heeren de sacy, | |
[pagina 24]
| |
in de Fransche Academie opengevallen, te vervullen: de Cardinaal de fleury schreef een brief aan de Fransche Academie, dezelve verwittigende, dat zyne Majesteit nimmer zou toestemmen in de verkiezing van den Schryver der Persiaansche Brieven, tot Lid der Academie; dat hy zelve het Werk niet geleezen, maar berigt van de schadelyke bedoelingen in 't zelve ontvangen hadt uit den mond van Persoonen, op welken hy zich durfde verlaaten. Montesquieu gedroeg zich zeer manlyk te deezer gelegenheid. Hy maakte zyne opwagting by den Staatsdienaar, hem verklaarende, dat hy, om byzondere redenen, zyn naam niet voor de Persiaansche Brieven geplaatst hadt; doch 'er verre af was om nu een Werk te lochenen, wegens 't welk hy dagt geen reden te hebben van zich te schaamen: dat hy niet behoorde te oordeelen op enkel hooren zeggen, maar naa het leezen van het Boek zelve. Eindelyk deedt de Cardinaal 't geen hy van den beginne af hadt behooren te doen; hy las de Persiaansche Brieven, beminde den Schryver, en leerde zyn vertrouwen beter plaatzen. Hier door werd de Fransche Academie behoed voor 't verlies van een derzelver schoonste cieraaden, en Frankryk behieldt een Onderdaan, van wien bygeloof en laster 't zelve bykans beroofde: want montesquieu hadt openlyk verklaard, dat hy niet in Frankryk kon blyven als hem zulk een hoon werd aangedaan, dat hy by Vreemdelingen die veiligheid, rust en eere, zou zoeken, welke hy gehoopt hadt in zyn eigen Land te zullen vinden. Op den vierëntwintigsten van Louwmaand des jaars MDCCXXVIII, werd hy in de Academie ontvangen. Zyne Redenvoering, by zyne intreede gedaan, en hooggeroemd, is by zyne Werken gedrukt. Eenigen tyd, vóór dat montesquieu tot Lid der Academie werd aangenomen, hadt hy zyne Burgerlyke Ampten verkogt, en zich geheel aan de Letteroefeningen overgegeeven: hy was nu niet meer de Magistraatspersoon; maar de Man van Letteren. Dus geheel van Ampten ontslaagen, besloot hy te reizen, en trok eerst na Weenen, waar hy den beroemden Prins eugenius dikmaals bezogt. Van hier ging hy, door Hongaryen en Venetie, na Rome. In deeze oude Hoofdstad der Wereld bezag hy alles wat dezelve thans het meest beroemd maakt, de Werken van raphaël, van titiaan en michaël angelo. Op de schoone Kunsten hadt hy zich nooit byzonder toegelegd; doch de kragt van uitdrukking, in meesterstukken van deeze soort door- | |
[pagina 25]
| |
straalende, treffen onvermydelyk elk Mensch van vernuft. Italie doorgereisd hebbende, trok hy na Zwitzerland, en bezag het opmerkelykste van de Landen aan den Rhyn gelegen. Eenigen tyd hieldt hy zich in de Vereenigde Nederlanden op, en stak eindelyk na Engeland over. In dat Ryk bleef hy drie jaaren, nauwe Vriendschap aangaande met de eerste Mannen toen in bloei. ‘By zulke Mannen,’ schryft d'alembert, ‘gewoon te denken, en zich door meer dan oppervlakkige Letteroefeningen voor te bereiden tot groote daaden, kreeg hy kennis van den Aart des Staatsbestuurs, en deedt 'er volmaakte kundigheden van op. Met één woord, hy hadt zich alleen te beklaagen, dat hy deeze reize niet eerder ondernomen hadt: want newton en locke waren niet meer. Dikwyls maakte hy zyne opwagting by Koningin carolina, die de Wysbegeerte op den Throon kweekte, en den Heer de montesquieu op den waaren prys schatte. Van zyne reize bragt hy noch eene versmaading voor de Vreemdelingen, noch een belachlyke en gemaakte veragting zyner Landgenooten, mede: de hoofdsom zyner waarneemingen was: Duitschland is geschikt om 'er in te reizen; Italie om 'er zich eene wyl in op te houden; Engeland om 'er in te denken; Frankryk om 'er in te leeven.’ Naa zyne wederkomste, begaf hy zich voor twee jaaren na zyn Landgoed la Brede, en genoot daar de rust der eenzaamheid, te aangenaamer geworden, door lang in eene woelige wereld gereisd te hebben. Hier voltooide hy zyn Werk, Over de Oorzaaken van de Grootheid en het Verval der Romeinen: 't welk in den jaare MDCCXXXIV het licht zag. Dit Boekje behelsde eene schoone schildery van een allergewigtigst voorwerp. Door alleen die stukken te neemen, welke de rykste stoffe verschaften, heeft hy, in een kleinen omtrek, eene groote verscheidenheid van voorwerpen vertoond; en 'er nog meer aanduidende, geeft hy ruime stoffe tot overdenking. Zyn Boek hadt den Tytel mogen draagen: Eene Romeinsche Geschiedenis, ten dienste van Staatslieden en Wysgeeren. Hoe veel roems montesquieu ook behaalde door dit laatste Werk en zyne voorgaande Schriften, baanden zy egter alleen den weg tot een veel roemryker Werk; 't welk zyn Naam beroemd zal maaken door alle volgende Eeuwen. Reeds voorlang hadt hy het Plan ontworpen, en twintig jaaren gedagt op de volvoering van 't zelve, of, | |
[pagina 26]
| |
om eigenlyker te spreeken, zyn geheele Leeven was een geduurig peinzen op dit Meesterstuk. Op zyne Reize hadt hy de onderscheide Volken van Europa van naby beschouwd, en derzelver characters beoefend. ‘Dat beroemde Eiland,’ zegt de Heer d'alembert, ‘'t welk zo hoog opgeeft van deszelfs Wetten, en 'er een zo slegt gebruik van maakt, was hem, op zyne lange Reize, even als Creta eertyds voor lycurgus, eene School, waar hy zich wel hadt weeten te oefenen, zonder alles, wat hy zag, goed te keuren. In 't kort, hy hadt de vermaarde Volken en Mannen, die thans alleen in de Gedenkboeken der Wereld bestaan, grondig onderzogt: en verwierf dus allengskens den edelsten Tytel, dien een verstandig Man kan verdienen, dien van Wetgeever der Volken.’ Nauwlyks zag zyn beroemd Werk, De Aart der Wetten, het licht, of de reeds verworve agting des Schryvers verwekte eene algemeene greetigheid om 't zelve te leezen. Maar, schoon montesquieu ten beste des Volks geschreeven hadt, behoorde hy het te weinig onderrigt Gemeen niet tot Regter gehad te hebben. De diepzinnigheid zyns Onderwerps was een noodzaaklyk gevolg van deszelfs aangelegenheid. Het Volk zogt een aangenaam Boek, en het vondt alleen een nuttig, welks geheel ontwerp en byzondere naspeuringen niet begreepen konden worden, dan met het toebrengen van eene groote maate aandagts. - Welhaast stondt dit edel Werk ten doel aan de kwaadaartige aanvallen, voorheen op de Persiaansche Brieven gemunt. Eerst zogt men het vernuftige slagen toe te brengen, en de Tytel zelve strekte ten voorwerpe van boertery. Welhaast werd een der schoonste Gedenktekenen van Letterkunde, welk eenig Volk hadt voortgebragt, met onverschilligheid aangezien, en 't liep gevaar om geheel in vergetelnisse te geraaken. Maar het verkeerde oordeel van oppervlakkige Leezers werd schielyk vergoed door de betere waardeering van bevoegde Regters: hier op spanden de Vyanden van Geleerdheid en Wysbegeerte, (dit gebroedzel vindt men toch in alle Landen) tegen 't zelve zamen. Eene menigte naamlooze Schriften kwam te voorschyn, in deeze werd de Schryver beschuldigd als een Verspreider van Ongodistery, Spinosistery en Deïstery, (twee beschuldigingen, die elkander omver stooten,) en als iemand, die het stelzel der Naturalisten door crousaz in pope's Proeve van den Mensch gevonden, aankleefde. | |
[pagina 27]
| |
Deeze beschuldigingen wekten de aandagt der Sorbonne te Parys; die zich zette om dit Werk te onderzoeken: veel berispelyks werd 'er in ontdekt; doch de beoordeeling heeft het licht nog niet gezien, en zal waarschynlyk voor altoos in 't duister blyven. De tyden veranderen. De Heer de montesquieu oordeelde de smaadredenen tegen hem afgegeeven niet onopgemerkt te moeten laaten, om den schyn af te weeren van dezelve verdiend te hebben: hy schreef derhalven Eene Verdeediging van den Aart der Wetten, die, uit hoofde van de gemaatigdheid, de waarheid en de keurigheid van de Spotterny, daar in doorstraalende, als een voorbeeld in dit slag van schryven mag aangezien worden. De grootste Vrienden van montesquieu hebben nooit beweerd, dat dit Werk zonder misslagen is, of dat alle stukken, daar in aangevoerd, volkomene en onlochenbaare waarheden zyn, ‘maar,’ 't is de taal van d'alembert, ‘'t geen den Schryver dierbaar moet maaken voor alle Volken, en zyne misslagen bedekken, is de geest van Vaderlandliefde, welke hem dit Werk ingaf. De zugt tot het algemeene welzyn, eene begeerte om de Menschen gelukkig te zien, straalt 'er allerwegen in door; en, schoon het geene andere verdiensten hadt dan deeze, eene verdienste zo ongemeen en lofwaardig, het zou, uit dien hoofde alleen, van alle Volken en Koningen, verdienen geleezen te worden. Wy ontdekken reeds door eene gelukkige ondervinding, dat de vrugten van dit Werk niet bepaald blyven, by nutlooze gevoelens in de gemoederen der Leezeren te verwekken. Hoewel de Heer de montesquieu de uitgave van dit Werk, slegts korten tyd, overleefde, hadt hy het genoegen, om eeniger maate de uitwerkzels te voorzien, welke het onder ons begint hervoort te brengen, te weeten de Natuurlyke Liefde der Franschen tot hun Land, gewend tot haar weezenlyk voorwerp, dien smaak in den Koophandel, in den Landbonw, in nutte Kunsten, welke zich ongemerkt onder ons Volk verspreidt, en die algemeene kunde van de Grondbeginzels der Regeeringe, welke het Volk nauwer verbindt aan 't geen het behoort te beminnenGa naar voetnoot(*).’ Doch dit voortreflyk Werk verdient eenigzins nader beschouwd en ontleed te worden; wy zullen dit doen met de | |
[pagina 28]
| |
woorden van eenen der laatste Leevensbeschryveren van den Heer de montesquieu. In den Aart der Wetten, eigenlyker zou men dit Boek den Aart der Volken kunnen noemen, onderscheidt de Schryver drie soorten van Regeering. - De Gem enebest Regeering, - de Vorstlyke Heerschappy, - en de Willekeurige Alleenheersching. In de eerste bezit het Volk of geheel of ten deele de opperste magt, - in de tweede heerscht één alleen, doch volgens vastgestelde Wetten, - in de laatste voert een Mensch alles uit, naar eigen goeddunken, door geene Wet, hoe genaamd, bepaald. In deeze onderscheide Staaten, kan men de Wetten beschouwen, met betrekking tot derzelver Natuur, dat is, wat dezelve uitmaakt; en tot derzelver Beginzel, dat is, wat dezelve ondersteunt en in verkzaamheid brengt; eene gewigtige onderscheiding, de sleutel van ontelbaar veele Wetten, en waar uit de Schryver gelukkig zyne gevolgen afleidt. - De voornaamste Wetten, met betrekking tot de natuur der Volksregeering zyn, dat het Volk in eenige opzigten de Souverein, en in andere de Onderdaan is: dat het zyne Overheden kiest en beoordeelt; en dat de Overheden, in zommige gelegenheden, beslissen. - De aart eener Vorstlyke Regeering vordert, dat 'er tusschen den Vorst en het Volk eene tusschenmagt zy, en 'er tusschen beide komende rangen gevonden worden: een lichaam dat de Wetten bewaart, en de Middelaar is tusschen den Onderdaan en den Vorst. - In de natuur der Willekeurige Alleenkeersching is het noodig, dat de Dwingeland zyn gezag oefene, door zichzelven alleen, of door iemand zyn persoon verbeeldende. Wat het beginzel deezer drie Regeeringsvormen aanbelangt, dat der Volksregeering is Liefde tot het Gemeenebest, de zugt tot Billykheid en Deugd. - In eene Vorstlyke Regeering, waar één alleen de Uitdeeler is van Ampten en Belooningen, en wy gewoon zyn den Staat met den Monarch te verwarren, is het beginzel Eer, of met andere woorden, Eerzugt en begeerte tot Roem. - In de Willekeurige Alleenheersching werkt geen ander beginzel dan Vrees. Hoe sterker deeze Beginzels zyn, hoe vaster het Staatsbestuur gevestigd is, hoe meer ze veranderd en bedorven worden, hoe meer het na den ondergang helt. De Wetten, die de Wetgeevers opstellen, moeten, overzulks, zamenstemmen met de beginzelen deezer drie Regeerings- | |
[pagina 29]
| |
vormen. In een Gemeenebest moet men bedagt weezen op Billykheid en Spaarzaamheid. - In eene Vorstlyke Regeering moet de Adel opgehouden worden, zonder het Volk te drukken. - In de Willekeurige Alleenheersching moeten alle rangen der Maatschappye volstrekt zwygen. Indien wy den laatstgemelden Regeeringsvorm, welken niet bestaat, gelyk montesquieu dezelve beschryft, uitzonderen, heeft ieder deezer Regeerwyzen zyne voor- en nadeelen. De Volksregeering is best geschikt voor kleine Staaten; de Vorstlyke voor grooter: de eerste is zeer blootgesteld aan buitenspoorigheden; de laatste aan misbruiken. Wat de uitvoering der Wetten aanbelangt, vindt men meer ryp beraadenheids in de Gemeenebesten; doch meer spoeds in de Koningryken. - Het verschil der Beginzelen, in deeze drie Regeeringsvormen, moet ook een verschil in het getal en het voorwerp der Wetten hervoortbrengen. Maar de gemeene Wet van alle Staatsbestuuren die gemaatigd, en daar om regtvaardig, zyn, is de Staatkundige Vryheid, welke ieder Burger behoort te genieten. Deeze Vryheid is niet gelegen in het ongerymde voorregt, dat ieder doet wat hem behaagt; maar, in het vermogen om alles te doen wat de Wetten toelaaten. Het uiterste van Vryheid heeft zo wel zyne ongemakken, als het uiterste van Slaaverny: en over 't algemeen is een gelukkig midden het overeenkomstigst met de menschlyke natuur. Naa deeze algemeene aanmerkingen over de onderscheide Staatsbestuuren, onderzoekt de Schryver de Belooningen, welke zy in ieder voorstellen; de Straffen welke zy bepaalen; de Deugden, welke zy betragten; de misslagen, welke zy begaan; den omloop van het Geld, welke 'er plaats grypt, en de Godsdienst, welken zy belyden. Hy vergelykt den Koophandel van het eene Volk met dien van het andere; den Koophandel der Ouden met dien der tegenwoordige Eeuwe; en den Koophandel van Europa, met dien der drie andere Werelddeelen. Onze Eeuw heeft geen Werk zien te voorschyn komen, waar in een grooter verscheidenheid van diepe en nieuwe gedagten gevonden wordt. Het gewigtigst gedeelte der Geschiedenis van alle Eeuwen en Volken is, door het geheele Werk, op eene allerkunstigste wyze, verspreid, om de beginzels op te helderen, of om daar door, by beurten, toegelicht te worden. De Gebeurtenissen wor- | |
[pagina 30]
| |
den, in de hand deeze Schryvers, lichtgeevende beginzels. Zyn Styl, schoon niet altoos naauwkeurig, is kragtig. Treffende beelden, flikkeringen van geest en vernuft, weinig bekende, weetenswaardige en aangenaame gevallen, verrukken den Leezer dermaate, dat hy de vermoeienis van lang leezen niet voele. Dit Werk mag het Wetboek der Volken, en de Schryver de Wetgeever des Menschdoms, genaamd worden. Het is ongetwyfeld het voortbrengzel van een vry Gemoed, en een Hart, gloeiende door algemeene Menschliefde. Uit dien hoofde moeten wy de gebreken van montesquieu verschoonen, men legt hem naamlyk ten laste, dat hy een Stelzel gevormd hebbe van een Stuk, waar in de Verbeelding min hadt behooren te werken dan de Rede, dat hy te veel aan den invloed der Lugtstreeke, te veel aan natuurlyke, en te weinig aan zedelyke, oorzaaken hebbe toegeschreeven; dat hy een ongeschikt geheel leverde, een keten bestaande uit zeer schoone schalmen doch niet wel vereenigd, ja zomtyds afgebrooken: dat hy dikwyls uit byzondere gevallen algemeene besluiten en gevolgtrekkingen opmaakt. - De Bewonderaars van dit Meesterstuk hebben, daarenboven, met verdriet, gezien de lange Uitweidingen over de Leen-wetten; Voorbeelden ontleend uit Reisbeschryvers van eene zeer twyfelagtige Geloofwaardigheid; Wonderspreuken in stede van Waarheden; Geestigheden op plaatzen, waar beredeneerde Aanmerkingen beter zouden gevoegd hebben, en, 't geen meer te bejammeren, is, Deïstische en Vrydenkende Beginzels. Doch, niet tegenstaande alle deeze Gebreken, heeft niemand met meer nauwkeurigheids dan deeze Schryver agt geslaagen op de Natuur, de Beginzels, de Zeden, de Lugtstreek, de Uitgestrektheid, de Magt en het onderscheidend Character der Staaten, door hem beschouwd; op derzelver goede en kwaade Wetten; op de uitwerkzels hunner Belooningen en Straffen; op den Godsdienst, de Opvoeding en den Koophandel. Het Artykel van carel den groote behelst, in twee bladzyden, meer beginzels van Staatkunde, dan men vindt in alle de Boeken van balthazar gracian; dat over de Slaverny der Negeren, behelst zo veel te meer bewonderenswaardige aanmerkingen, dewyl ze op eene schertzende wyze zeer geestig zyn voorgesteld. Zyne afbeelding van het Engelsch Staatsbestuur is het werk van de hand eens Meesters.’ Het Wysgeerig en Handeldryvend Engeland liet de uitmuntenheid van montesquieu niet onopgemerkt: maar | |
[pagina 31]
| |
deedt hem eere aan. In den Jaare MDCCLII werd de Heer d'assier, beroemd door de veelvuldige Gedenkpenningen, ter eere van doorlugtige Mannen vervaardigd, van Londen na Parys gezonden, om 'er een tot gedagtenis van onzen Wysgeer te maaken. De Heer de la tour, een zeer vermaard Schilder, hadt zich zeer veel moeite gegeeven, om, door het schilderen van de Afbeelding des Schryvers van den Aart der Wetten, zyn kunstpenseel een waardig onderwerp te leveren; doch hy weigerde bestendig, op de heuschte wyze, voor het paneel te zitten. De Heer d'assier ontmoette, in 't eerst, dezelfde tegenkantingen; doch haalde montesquieu eindelyk over, door het geestig zeggen: Meent gy dat 'er niet ruim zo veel grootsheid steeke in het afslaan van myn voorstel dan in het aanvaarden van 't zelve? Deeze groote Man genoot gerust die hooge maate van agting, welke zyne verheevene verdiensten hem bezorgden, als hy te Parys, in 't begin van Sprokkelmaand des Jaars MDCCLV, door eene ziekte werd aangetast. Zyne gezondheid, die nimmer van de bestendigste was, begon, zints eenigen tyd, meer en meer te weiselen, deels door de wel langzaame, doch zekere gevolgen van diep denken, deels door het ongenoegen, 't welk nydigaarts en bygeloovigen hem berokkenden, deels door de Leevenswyze, welke hy te Parys moest houden. Kort naa den aanval zyner ziekte, hadt hy met zwaare pynen te worstelen, en niemand zyner Familie of Bloedverwanten by zich; tot zyne laatste oogenblikken toe, behieldt hy eene bedaardheid en gerustheid des gemoeds: ‘naa alle Pligten,’ schryft zyn Lofredenaar, ‘getrouw betragt te hebben, stierf hy met het welgegrond vertrouwen van een Man, die nooit zyne bekwaamheden gebruikt hadt dan in de zaak der Deugd en der Menschlykheid. De dag zyns doods viel in, op den tienden van Sprokkelmaand, des Jaars MDCCLV, in het zes- en zestigste jaar zyns leevens. Wy mogen, zegt d'alembert, op deezen grooten Man toepassen, 't geen eertyds van een doorlugtig Romein gezegd werd, dat zich niemand over zyn Dood verheugde, en niemand hem vergat toen hy niet meer was. Vreemdelingen bedreeven Rouwe over hem. Lord chester-field liet in een der Nieuwspapieren te Londen een Artykel tot zynen lof plaatzen.’ 't Is het Portrait van anaxagoras door pericles vervaardigdGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 32]
| |
De Koninglyke Academie der Weetenschappen en Fraaije Letteren te Berlyn, schoon zy de gewoonte niet hebbe om Lofredenen te houden over buitenlandsche Leden, oordeelde zich verpligt hem deeze eere aan te doen, eene eer, tot dien tyd toe, door niemand genooten, dan door den grootsten Wiskunstenaar van Europa, johan barnoulliGa naar voetnoot(†). Op den zeventienden van Sprokkelmaand, hieldt de Fransche Academie, gewoonte, een plegtigen Dienst over hem: by welken niettegenstaande de felle koude, bykans alle Leden, die zich te Parys bevonden, tegenwoordig waren. Het groot gewigt der Werken deezes Schryvers, van welke wy dusverre gesprooken hebben, deedt ons eenige andere, van minder aanbelangs, met stilzwygen, voorby gaan. 't Voornaamst onder deeze was de Tempel van Gnidus, korten tyd naa de Persiaansche Brieven uitgegeeven. Montesquieu, naa in deeze laatste horatius, theophrastus, en lucianus, geweest te hebben, vertoonde zich, in deeze nieuwe proeve, als een ovidius en anacreon. Hy stelt zich hier niet voor, de Liefde van 't Oosten te schilderen; maar de kiesche eenvoudige harderlyke Liefde, gelyk dezelve werkt, in harten niet bedorven door den ommegang met de wereld: deeze maalt hy in een dichterlyken styl. | |
[pagina 33]
| |
Dus verre hebben wy montesquieu alleen beschouwd als een Schryver en Wysgeer; doch niets te zeggen van zyne persoonlyke hoedanigheden zou hem van een gedeelte der eere, welke hem toekomt, berooven. Hy was een zagtaartig, vrolyk en gemaatigd Man, geestig, aangenaam en leerzaam in den ommegang; in zyn spreeken, even als in zyn schryven, kort, vol geest, zonder bitterheid of smaalzugt. Niemand vertelde eene gebeurtenis vloeijender, leevendiger, ongemaakter. Menigmaal zat hy in gepeinzen; doch kwam 'er uit met een onverwagten geestigen slag, die het kwynend onderhoud verleevendigde. Op lof was hy gesteld; doch hadt een onverzettelyken afkeer van de laage en schandelyke kunstenaaryen, om dien te zoeken door het schenden van anderer roem. Daar hy alle onderscheiding en de aanzienlykste belooning verdiende, droeg hy 'er geene, en verwonderde zich niet dat men hem over 't hoofd zag. Nogthans hadt hy het gewaagd, zelfs in zeer hachlyke omstandigheden, ten Hove, Mannen van Letteren te beschermen, die ongelukkig der vervolginge ten doel stonden, en gunsten voor nun verworven. Schoon hy met Grooten verkeerde, 't zy uit noodzaaklykheid, voeglykheid, of smaak, hadt hy hun gezelschap, tot zyn geluk, niet noodig. Hy keerde, als hy kon, na zyn Landgoed, daar vondt hy zyne Boeken, zyne Wysbegeerte, zyne Rust. Van de Landlieden omringd, besteedde hy zyne ledige uuren om de Menschen, door hem in de groote Waereld en in de Geschiedenissen beschouwd, ook te leeren kennen in deezen kunstloozer staat. Hy ging gulhartig met hun om: hy zogt, gelyk socrates, hun aart te doorgronden: in de verkeering met hun, scheen hy zo gelukkig als in de schitterendste Gezelschappen: boven al wanneer hy hunne geschillen bylag, of hun in onheil bystand boodt door zyne goeddaadigheid. Niets strekt tot grooter eere van zyne naagedagtenis, dan de wyze, op welke hy leefde: die, schoon zommigen ze berispten, geheel uit goeddaadige beginzels voortkwam. De Heer de montesquieu wilde zyne Familiegoederen niet verminderen, door den onderstand den ongelukkigen toegereikt, door de groote kosten zyner reizen, en van het drukken zyner Werken, en het bezwaar om op 't laatst een Leezer te houden, dewyl zyn gezigt zeer verzwakt was; maar hy liet ze na aan zyne Kinderen, gelyk hy ze van zyne Voorouderen ontvangen hadt, zonder ze verminderd of vermeerderd te hebben: dan in 't laatste geval al- | |
[pagina 34]
| |
leen, door den Roem van zynen Naam en het Voorbeeld zyns Leevens. In den jaare MDCCXV, trouwde hy jane de lartique, Dogter van peter de lartique, Luitenant Colonel in het Regiment van molevrier; by haar had by één Zoon en twee Dogters. |
|