| |
| |
| |
Zedelyke Verhaalen, getrokkeu uit de Werken van de Heeren D'Arnaud, Mercier en anderen der beste hedendaagsche Schryvers, met nieuw geinventeerde Kunstplaaten versierd. Zevende Deel. Te Amsterdam, by A. Mens Jansz. 1782. In octavo 344 bladz.
Het zevende Deel van dit leerzaam Geschrift, dat zig door de keurigheid der keuze van Verhaalen bestendig staande houdt, behelst weder een drietal van Verhaalen, die van een leerryk nut zyn. Het geval van Adelson en Salvini stelt ons inzonderheid voor oogen, den vreeslyken voortgang van kwaade driften, wanneer zy inderzelver eersten oorsprong niet behoorelyk beteugeld worden. Adelson maakt zynen Vriend Salvini bekend met zyne Beminde Nelly; en deeze wordt zyn Medeminnaar. Salvini, die van alle zyden de sterkste verpligting aan Adelson heeft, en in wien Adelson het grootste vertrouwen stelt, bemerkt zelf wel het haatlyke van zyn bedoelde; hy kant 'er zig ook eenigzins tegen, maar zyne drift overmeestert hem. De stryd tusschen Verstand en Drift wordt hier eigenaartig ontvouwd; jammer is 't maar dat de drift zegenpraalt; in zo verre dat Salvini, verstaande dat haare Egtverbintenis met Adelson eerstdaags voltrokken zal worden, in woede Nelly doorsteeke, zo dat ze op 't oogenblik den geest geeve. Het gevolg hiervan is de wroeging van Salvini, en zyne geregtlyke veroordeeling; welker uitvoering Adelson egter, hoe sterk ook over 't geval getroffen, uit kragt van dien band van vriendschap, met welken hy aan Salvini verbonden was, en desniettegenstaande bleef, zogt voor te komen; met te bewerken, dat Salvini gelegenheid kreeg om veilig te ontvlugten; doch waarvan deeze weigerde gebruik te maaken. Het verhaal hiervan, en der verdere gevolgen, levert verscheiden treffende tooneelen. - Een daaraan volgend verhaal, getvteld de Fleetprison, even als de voorige eene Engelsche Geschiedenis, behelst een verslag, dat een jong Heer geeft van zyne ontmoetingen in de Fleetprison, (of gevangenisplaats
der vastgezette Schuldenaaren, die Burgers van London zyn,) werwaards hy, uit menschlievendheld, door zynen Vader gezonden was, met eene aanzienlyke som, om daarvoor eenige ongelukkigen te lossen; onder beding dat ieder hunner een verhaal zou geeven van zyne lotgevallen, en van de oorzaak zyner rampen. Veeler lotgevallen hadden niets ongemeens, en verdienden dus geen byzondere melding; maar van twee of drie ontmoetingen, welken opmerkelyker waren, geeft de jonge Heer zynen Vader verslag. In 't een en 't ander geval ontmoet men lessen tot lydzaamheid in tegenheden, en aanspooringen tot medelyden met, en weldaa- | |
| |
digheid jegens de ongelukkigen. - Laastlyk komt hierby nog eene oude Marseillaansche Geschiedenis, die een zo uitsteekend voorbeeld van edelmoedige standvastige Vriendschap verleent, dat we niet konnen nalaaten, 'er wat byzonderer van te gewaagen.
Menecrates, een Man van jaaren, en Zenothemis een jongeling, beiden van onbesproken zeden, waren ten sterkste aan elkander verbonden; van waar ze, toen Zenothemis om huislyke zaaken, van Marseille naar Nimes reizen moest, naauwlyks van elkander konden scheiden. Geduurende het afweezen van Zenothemis, viel 'er in Marseille een manslag voor, over welken Meneerates als Regter moest vonnissen. De misdaad was baarblyklyk, en de daader was, naar de Wet, ontegenzeglyk doodschuldig; maar medelyden met de Ouders haalde hem over, om den misdaadigen vry te spreeken. Dit werd door anderen euvel opgenomen; men hervatte het regtsgeding en de doodslaager werdt gevonnisd. Tevens dagvaarde men Menecrates voor den Raad; de braave Man erkende dat hy verdiende bestraft te worden, in zo verre hy het medelyden boven zynen pligt, naar den strengen eisch van 't regt, gehoor had verleend, en smeekte deswegens om de toegeevendheid van den Raad jegens hem. Maar toen men hem beschuldigde, dat hy zig door geschenken had laaten omkoopen, verdeedigde hy zig manlyk. De Raad egter verklaarde hem strafschuldig van wegens zyne toegeevendheid; hy werd van alle zyne ampten en waardigheden versteeken; en men nam alle zyne goederen, ten behoeve van den Staat, in beslag. Hierby bleef Menecrates, schoon zyn vonnis 'er niet van gewaagde, door de lastertong zyner partye, onder de verdenking van omkooping; het welk hem meerder smertte dan al het andere. Zo dra Zenothemus het voorgevallene gehoord had, verhaastte hy zig, om zynen Vriend te vertroosten en te helpen. Hy poogde, niet alleen Menecrates op te beuren, maar onderstond zelfs den Raad over te haalen, om 't vonnis te herroepen, en der menschlykheid meer dan den Wetten gehoor te geeven; doch dit laatste was geheel vrugteloos. Tot een overmaat van rampen
ondervond Menecrates wyders, dat hy ook zyn geweezen Vriend Mysias, met wiens Zoon zyne eenige Dogter Cydippe stond te huwen, verlooren had, en dat deeze Echtverbintenis geen voortgang zou hebben. Te vergeefsch poogde Zenothemis dien slag af te wenden; Mysias was niet te beweegen; hy hield Menecrates verdagt van omkooping, en Cydippe van onkuischheid. Het laatste wilde Zenothemis voor zynen Vriend verbergen; maar 't leed niet lange, of het gerugt, dat men ten nadeele van Cydippe verspreidde, kwam Menecrates ter oore; en dit dompelde hem, niettegenstaande hy op de betuiging van Cydippe zig volkomen van haare onschuld verzekerd hield, in de diepste droefheid: waar tegen Zenethemis hem
| |
| |
allen troost tragtte toe te brengen, terwyl hy hem voorts op eene edelmoedige wyze ondersteunde. - Intusschen was Cydippe, hoe zeer getroffen over de beleedigende lastertaal, niet moeilyk over de afgeslaagen Echtverbintenis; dewyl zy den Zoon van Mysias, alleen ten gevalle van haaren Vader, tot Echtgenoot genomen zou hebben. Haar hart was eigenlyk voor Zenothemis; maar deeze was verliefd op, en werd bemind door Agathea, de nigte van Hermogenes. De kuische Cydippe kende haaren pligt, en zogt haare gevoeligheid voor Zenothemis te smooren; 't welk, gepaard met de overige drukkende omstandigheden, haar een kwynend leeven deed leiden. - Zenothemis gevoelig getroffen over 't lot van zynen Vriend en deszelfs Dogter, zynde egter onkundig van haare genegenheid voor hem, sprak meermaalen met Agathea over dien ongelukkigen toestand; welke ook van harte deel nam in 't leed dat hen allen trof. Agathea nam het zelfs eerlang dermate ter harte, dat zy, hoe sterk zy Zenothemis ook beminde, besloote haare liefde 'er aan op te offeren; haaren Oom en Minnaar over te haalen, om te bewerken, dat Zenothemis zig met Cydippe in 't Huwelyk vereenigde, om de eer van Cydippe openlyk te redden; en Menecrates, dien steeds de milde ondersteuning van Zenothemis tegen de borst was als Schoonvader van Zenothemis, zonder vernedering, uit zyne behoefte te redden. Dit besluit, hoe veel 't haar kostte, werd doorgezet; en; na veel tegenstribbelens, zo van de eene als van de andere zyde, ter uitvoer gebragt. Cydippe huwde des met Zenothemis, en Menecrates, by hem woonende, was als Schoonvader minder afkeerig om zyne weldaaden aan te
neemen. In zo verre had Agathea haar oogmerk bereikt; doch het baarde nog al etlyke strydende aandoeningen in aller harten; waarmede elk hunner gestadig had te kampen; 't welk de gezondheid van Agathea ondermynde, en ten laatste doodlyk voor haar werd. Zy stierf in 't byzyn van Zenothemis, Cydippe en Menecrates; die zy, by haaren Oom Hermogenes, voor haar sterfbedde ontbooden had; neemende van allen een teder afscheid, dat hunne zielen ten sterkste trof. Hermogenes vereenigde zig voorts met dit Huisgezin; en zy sleeten met elkander, schoon zy de droefheid niet uit het harte konden bannen, geruste dagen. - Dan, onder dit alles, werd Menecrates op nieuw het treffendste onheil beschooren. Men had weeten te bewerken, dat de Raad zyn regtsgeding op nieuw nazage; en Menecrates stond voor omgekogt en eerloos verklaard te worden: 't welk dien Gryzaart tot het wanhoopige besluit bragt, om zigzelven van 't leeven te berooven; waarvan hy egter door Zenothemis wederhouden werd. Deeze vloog ylings naar de Raadzaal, en pleitte met zo veel vuurs voor Menecrates, dat de Raad 'er door aangedaan werd. De beschuldiging van omkooping kwam egter op 't tapyt: Zenothemis vorderde bewys; en op 't eigen oogenblik kwam Mysias bin- | |
| |
nen, als die geen die nader licht zou geeven. Op 't zien van Zenothemis wilde Mysias vertrekken: maar deeze noodzaakte hem te blyven, en in te leveren, 't geen hy voorwendde ten laste van Menecrates te hebben. Mysias gaf brieven over, welken Eumenes, de Vader van den jongeling die een manslag begaan had, aan Menecrates zou geschreeven hebben, waaruit de omkooping blykbaar was. Eumenes nu was reeds
overleeden; dus was 'er van die zyde niets te doen: maar Zenothemis, overtuigd van de onschuld van Menecrates, vorderde, dat men by de bloedverwanten zou verneemen, of ze geen brieven van Eumenes hadden. Dit onderzoek slaagde; en op de vergelyking van 't schrift, was 't terstond aan allen blykbaar, dat de brieven, door Mysias te berde gebragt, niet van de hand van Eumenes waren. Mysias, bedremmeld, verwierf van den Raad de vryheid om te mogen vertrekken; en 'er verliep maar weinig tyds, of 'er werd aan den Raad een brief ingeleverd, in welken Mysias zyn wanbedryf erkende, tevens aanduidende, dat hy, by den ontvangst van dien brief, niet meer in leeven zou zyn. - Dit alles had eindelyk ten gevolge de zegenpraalende herstelling van Menecrates; die vervolgens met eer ten grave daalde; terwyl Zenothemis nog lang het genoegen had van aller hoogagting weg te draagen; en daaraan beantwoordde door alle zyne daaden, in welker roemryke verrigtingen by zyn loflyk leeven eindigde. |
|