Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensbeschryving van eenige voornaame, meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen. Uit egte Stukken opgemaakt. Tiende of laatste Deel. Te Amsterdam, by P. Conradi, en te Harlingen, by V.v.d. Plaats, 1783. In gr. octavo, 353 bladz.Uit deeze verzameling van Levensbeschryvingen is meermaals gebleeken, dat het ons Vaderland, door alle tyden heen, aan geene voornaame Mannen en Vrouwen ontbroken heeft, die op onderscheiden wyzen den Landzaaten ter eere gestrekt hebben. En men heeft, door de uitgave van dit Werk, menig Leezer eene aangenaame en nuttige ontvouwing van derzelver leevensloop, en merkwaardigste verrigtingen, medegedeeld. Thans heeft men goedgevonden deeze verzameling met dit Deel te besluiten; het welk ten deezen aanzien niet minder dan één der voorigen voldoet; daar 't ons nog een aantal van zestien persoonen voorstelt, die de één in dit, de ander in een ander opzigt, uitgemunt, en in eene mindere maate ons Vaderland weezenlyke diensten gedaan hebben. De meesten hunner zyn ook uit dien hoofde by onze Landzaaten nog in eene bestendige nagedagtenis; doch 'er worden ook eenigen onder gevonden, die, hoewel den Geleerden bekend, en door hen geëerbiedigd, egter by het Gemeen veelal in vergetelheid schynen geraakt te zyn; wier gedagtenis in deezen met het hoogste regt als vernieuw wordt. Wel inzonderheid heeft dit plaats omtrent den beroemden Radboud Herman Schele; een Overysselsch Ridder, die 's Lands Vryheid zo luisterryk heeft voorgestaan, dat hy wel een verleevendigd aandenken verdiene; 't welk ons ook noopt om by deszelfs Leevensbeschryving | |
[pagina 612]
| |
wat bepaalder stil te staan, en 'er eenige trekken uit te ontleenen. Hy was uit een overoud adelyk Overysselsch Geslacht, in den jaare 1622, gebooren; had zyne Studien te Leiden aangevangen, en dezelven voorts in Frankryk en Italie voltrokken. Met een schat van Geleerdheid t'huiswaards gekeerd, bevlytigde hy zich, om dien wel aan te leggen, en nog steeds te vermeerderen; waartoe hy, een geruimen tyd, in afzondering, vry van staatzugt en beslommeringen, een stil verblyf hield, op zyn voorouderlyk Landgoed Welberg, niet verre van Steinfurt gelegen. Hy behaalde intusschen, zo door zyn onderhoud in de verkeering, als door zyne uitgegeeven Schriften, alomme den roem van één der eerste Geleerden te zyn; en deeze zyne bekwaamheid, benevens zyn braaf character, maakte eerlang een einde aan zyn amptloos leeven. Die van Overyssel namen zynen mond en pen te baat, in de inwendige beroerten en onderlinge geschillen, welken het Landschap eenige jaaren agtereen verdeelden, en waarm hy de zyde der Staatsleden manmoedig staande hield, die zig voor de Vryheid in de bresse stelden, en anderen, die haar belaagden, tegengingen. Van daar was ook de edele Schele, op de bekende groote Vergadering in 's Hage, in den jaare 1651, van wegen de Ridderschap van Overyssel, onder de eersten afgezonden, om 's Lands oorbaar voor te staan; welken last hy met de grootste wakkerheid volvoerde. ‘Merkwaardig, (vervolgt de opsteller deezer Leevensbeschryvinge,) is het berigt, 't welk de geleerde Grevius, die zyne gedagtenis door eene uitmuntende Lyk- en Lofrede vereeuwigde, hieromtrent geeft; dat hy, naamelyk, deezen last niet om voordeel, maar alleen uit zugt en liefde tot zyn Vaderland, op zig nam: zynde dit blykbaar, wyl hy, tot goedmaaking van de kosten, die 'er tot onderhouding van de waardigheid des Persoons, welken hy verbeeldde, noodwendig vereischt werden, nimmer iets van den Lande genoot. Ja, schoon hy eenige saaren, in 's Hage, van 's Lands wege, met een aanmerkelyk deel der Regeeringe bezwaard bleef, ging hy van deeze gewoonte, om steeds van het zyne te leeven, niet af. Waarlyk een zeldzaam voorbeeld van belangeloosheid. Dan dit was slegts een geringe trek; een maar flaauw kenteken van de grootheid zyner verhevene ziele. Hy voegde hier by alle die voortreffelyke deugden, die een waar Vader des Vaderlands volmaaken. - Gelyk hy in zig zelven geene gebreken over het hoofd zag, zo verschoonde hy ook niet het geen andere misdreeven. Dikwils hoorde men hem, ter hooge Vergaderinge, klaagen over de toeneemende pragt en weelde: gelyk ook over de inhaaligheid, het verkoopen van ampten, ontvreemden van 's Lands penningen en diergelyke euveldaaden. Terwyl hy ook hen die hier mede besmet waren, openlyk ten toon stelde. Van den | |
[pagina 613]
| |
anderen kant vonden alle braave en eerlyke Lieden, van allerleien staat en rang, in hem eenen edelmoedigen, schranderen en standvastigen raadsman en beschermer.’ Wyders leert men ons hier deezen uitsteekenden Man nog nader kennen, door eenig verslag van zyne SchriftenGa naar voetnoot(*) te geeven, waaruit men 's Mans bekwaamheid ten duidelykste kan opmaaken; en in welken men herhaalde blyken vindt, van dien zuiveren afkeer van alle overheersching en dwinglandy, tegen welke hy zig, geduurende zyn geheelen leevensloop, met alle kragt verzettede. Zie hier 't geen men ons deswegens, onder anderen, van twee zyner Schriften meldt. ‘De billyke liefde tot zyn Vaderland, welke hy niet alleen op de lippen voerde, maar ook met daaden, met spreekende daaden, beter dan alle woorden, (vooral zo de daaden daarmede strydig zyn,) bewees, straalde ten sterksten door in zyn Vertoog, over de Oorzaaken van den eersten Engelschen Oorlog. In het zelve treft men een zeer naauwkeurig verslag aan van deezen Oorlog, onzen Staat, op de onregtmaatigste en balddaadigste wyze, door Engeland aangedaan; hoe de Britsche Natie uit trotschen overmoed en kwaadaartigheid, uit booze nydigheid en afgunst van wegen de welvaart en bloeijenden Koophandel van ons Vaderland, tegen alle regt en reden, de vrede verbrak; en, niettegenstaande de Algemeene Staaten dit, op alle wyzen, hadden tragten voor te koomen, ons geweldiger hand ter Zee aantastte. Dit betoog van der Staaten onschuld is zo ontwyselbaar, dat de geagtste Geschiedschryvers, Rapin Thoyras en David Hume, daarmede instemmen. En hoe zeer ware het voor ons, voor dit voorheen zo gelukkig Gemeenebest, niet te wenschen, dat de trekken, welke de Heer Schele van der Engelschen Volkaart zo juist, zo levendig en kragtig, geschilderd heeft, in onze tyden niet gebleeken waren, alleszins natuurlyk te zyn! Hoe gelukkig zouden wy zyn, indien deeze Groote Man de oogen zyner Medeburgeren in deezen voor altoos geopend, en die gevaarlyke Nabuuren, wier belang altyd met het onze strydt, even daar door hadt doen kennen voor het geen zy waarlyk zyn, dat is, onze natuurlyke vyanden! Geen minder gewigtig Stuk, uit de pen van Schele gevloeid, is dat, 't welk Libertas Publica, of de Gemeene Vryheid door hem genoemd, en meermaalen, in het Nederduitsch overgezet, herdrukt is. In hetzelve maalt hy zynen Leezer de Vryheid op het bekoorlykste af, en verdeedigt ze tegen haare heimelyke en openbaare benyders en vyanden met eene waarlyk mannelyke welspreekendheid; terwyl hy aan de andere zyde, door de bevalligheid der voordragt, zyn Medeburgers opwekt, om dit | |
[pagina 614]
| |
gadeloos en onwaardeerbaar pand hoog te achten, te bewaaren, en in alle gevallen standvastig te verdeedigen. Tot eene proef hiervan verstrekke het slot, waar de Ridder zig onder andere dus laat hooren. ‘Wie is 'er, die geen geheugenis draagt van het geen, voor korte jaaren gebeurd, in 's Lands geschiedenissen voortaan onbekend moest zyn! Wanneer de Stadhouder, op eigen gezag, en zonder bevel der Staaten, het Krygsvolk tegen de vermoogendste Stad van Holland heeft kunnen aanvoeren; en, daarenboven, de Afgevaardigden van zommige Steden gevangen zetten. Ik meld dit egter niet, om den jongen Vorst te beschuldigen. Hy hadt verstand, en, naar zyne jaaren, eene neiging tot de deugd; zo dat, ware hy niet in handen van de ondeugendste Leermeesters gevallen, hy een braaf man geworden zou zyn, en de verdiensten van zyne Voorouders, jegens deeze Landen, mogelyk geëvenaard hebben. Neen! Die, Die, zeg ik, moeten beschuldigd worden, welke, den Vader schandelyk vleijende, ten einde hun Hof te maaken, den Zoon voor de jaaren, in welke het verstand benoorlyk ryp wordt, tot zo hooge eerampten en magt verheven hebben. Die, voor dat het bleek, werwaarts het Vorstelyk gemoed zou overhellen, de oorzaaken geweest zyn, dat de Vaderlandsche Vryheid in de waagschaal gesteld, en een erfdeel wierdt van den Stadhouder, hy mogt dan zyn, wie hy wilde. Die, uit kruipende laaghartigheid, gedeeltelyk ook door eene vuige inschikkelykheid, of uit schandelyke inzigten, hem in dien staat gesteld, en die gedagten ingeboezemd hebben, dat hy alles, wat hy begeerde, vermogt, en wederom alles vermogt wat hy begeerdeGa naar voetnoot(*). Wy zyn het, die, in de stad van Amsterdam, de gemeene Vryheid naar het hart gestooten; die, in de Persoonen der gevangene staatsleden, de wetten vertreeden hebben. Onze mond heeft hem nog, na het bestaan dier reukelooze euveldaad, gevleid; onze besluiten hebben hem gëeerd, als hy, hierdoor, het welzyn van den Lande behartigd! ja, hy is door ons, by openbaare brieven, 'er plegtiglyk voor bedankt geworden. En zy, die nog het meest aan de Vryheid kleefden, maakten zig door hun stilzwygen misdaadig. En dit is dan het uiteinde der stervende Vryheid geweest! De Vorst verzogt, naderhand, niets, 't geen hy niet hadt kunnen gebieden; hy begeerde niets, of was verzekerd, dat het niet geweigerd zou worden; hy deed niets, 't welk niet ylings, en byna eerder dan het gedaan was, wierdt goedgekeurd. 't Valt derhalven gemakkelyk te zeggen welke onze toestand geweest zou zyn, | |
[pagina 615]
| |
indien de Stad by verrassing ingenomen, en alles, naar wensch, gelukt ware; daar ook zender dit, onaangezien de aanslag te loor liep, de vryheid van spreeken nergens meer dan by het gemeen, by het geringste zoort der Burgeren, bespeurd wierdt. Deeze tyden heeft ons Vaderland moeten zien, en wy hadden nog reden den Jongeling te bedanken. Hy schaamde zig het gebieden meer, dan zyne kruipende slaaven het gehoorzaamen! Doch dat deeze haatelyke gebeurtenissen voorts voor altoos in het duistere begraaven werden, enz.Ga naar voetnoot(*).’ Tot een byzonder bewys van de hoogagting zyner Landgenooten voor hem, brengt men hier nog by, dat aan zyn Ed. met algemeene stemmen opgedraagen werd, het Drostampt van Ysselmuiden, ééne der eerste waardigheden in Salland, welke den weg baant tot het hoogste Eerampt in Overyssel; van waar dat Drostampt, door veelen, langs allerleie wegen, bejaagd werd; doch het viel hem, in de overtuiging zyner verdiensten, zonder dat hy 'er na stonde, ten deele. Maar hy overleefde deeze eer niet lange; maakende eene felle en brandende koorts, pas twee maanden laater, een einde van zyn voor het Vaderland zo dierbaar leeven, den 16den van Hooimaand, wanneer hy naauwlyks den ouderdom van veertig jaaren bereikt had. En 's Mans overschot werd plegtig ter aarde besteld te Borne een klein Dorp in Twente, gelegen tusschen Delden, Almelo en Oldenzaal. - Veelen beklaagden des Ridders vroegen dood; waarvan de Opsteller zig hier byzonder beroept op den Dichter Vollenhove en den Redenaar Grevius. ‘Zyne agtergelaatene Schriften, (zegt hy voorts,) kwamen na zynen dood in handen van zynen Neef, den Zoon zyns Broeders, Karel Otto Schele, Heer van Veenburgge, enz. Zy wierden, inzonderheid, behartigd, en vervolgens gemeen gemaakt door den beroemden Gooswyn Hoogers, die eerst als Hoogleeraar, in plaats van Grevius, door de Regeering van Deventer aangesteld, naderhand aldaar de Burgemeesterlyke waardigheid bekleedde. Een uitsteekend voorstander der Nederlandsche Vryheid; getuigen drie Redenvoeringen door hem te Deventer gehouden, en welke men vindt agter zyne Latynsche gedigten in 1672, te Amsterdam by Elzevier, uitgegeeven. Waaromtrent wy, by deeze gelegenheid, niet kunnen nalaaten te melden, dat zy voor de naaste reden en oorzaak gehouden worden, waarom haare edelmoedige Opsteller, toen, na het overlyden van Schele, de tyden merkelyk veranderd waren, van zyn ampt verlaten werdt. Hoogers bereikte niet eens den ouderdom van veertig jaaren, en overleedt den 14 van Lentemaand 1676.’ - En even zo oordeelt | |
[pagina 616]
| |
onze Schryver het te regt niet ongevallig hier nog te herinneren, ‘dat het aanzienlyk ampt, aan onzen Schele, op het einde zyns levens, opgedraagen, het Drostampt naamlyk van Ysselmuiden, thans bekleed wordt door den Edelen Adolf Warner. Baron van Palland tot Zuithem, die, op het spoor zyns grooten Voorzaats, de Vaderlandsche Vryheid getrouwlyk de hand biedt, en nog onlangs, hoe zeer zelf een Drost, zynen Landzaat van het slaafsche en dubbel ongerechtige Juk der gevloekte Drostendiensten, tot zyne onsterflyke eer, heeft helpen ontheffen.’ Voorts besluiten wy dit Artykel met den hartgrondigen wensch des schryvers, ‘dat het ons vry Gemeenebest nimmer aan zoortgelyke Voorstanders zyner geheiligde Regten mooge ontbreeken, maar dat 'er steeds meer en meer gevonden moogen worden, die, zich de voortreffelyke deugden van de zodanigen standvastig voor oogen stellende, in hunne loflyke voetstappen treeden, en daardoor hunne naamen by alle dankbaare Vaderlanders vereeuwigen!’ |
|