Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 607]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Papieren, rakende het Godgeleerde verschil tusschen de Eerwaerde Heeren, J. Habbema en. J J. Le Sage ten Broek, Bedienaren des Godlyken Woords te Rotterdam.Het is bekend, hoe de Christenen, schoon eenparig gevoelende, dat geen Mensch, althans geen Mensch, die de Euangelieleer overtuigelyk heeft kunnen kennen, de eeuwige zaligheid kan erlangen, dan door Gods genade in Jezus Christus, echter de Leer der Verzoeninge des zondaars met God, door Jezus Christus, zeer onderscheiden verklaren. Zulks maekt inderdaed een vry groot characterizerend onderscheid tusschen Christen-Gezindheden; dan dit is 't niet alleen; men ontdekt daerbenevens meermaels, dat ook zy, die tot dezelfde Gezindheid behooren, 'er niet op de eigenste wyze over denken. En dit heeft, zo wel als in andere Gezindheden, mede plaets in onze Nederlandsche Kerk; waervan ons een nieuw openbaer bewys verleend word, in de onlangs uitgekomen Schriften van de bovengenoemde Rotterdamsche Leeraars over dit onderwerp. Het daerin verhandelde betreft gene Leerstelling van andere Gezindheden, maer een onderscheiden begrip van hunne Eerwaerden. Beiden zyn ze 't eens, in 't lyden van den Heilland als Borgtochtlyk te beschouwen; doch de vraeg is, of alles wat hy gezegend, geduurende zyn leven, geleden heeft, en elk lydensgedeelte van 't zelve, tot het minste toe, op het borgtochtlyke overgebragt, en dus verklaerd moet worden; dan of de kracht van 't Borgtochtlyk lyden eigenlyk gelegen is in zynen kruisdood? De Eerwaerde Habbema beweert het eerste, en zyn Amptgenoot het laetste. - Vele Leeraers voeden hieromtrent verschillende gedachten, hellende na de ene of andere zyde over; en velen hunner zien dit aen als iets, waerover men, behoudens de Rechtzinnigheid, verschillend kan denken; des het Stuk, volgens de zodanigen, tot die soort van Broederverschillen te brengen zy, waer in men elkander minzaem kan dragen. - Hadden deze Rotterdamsche Leeraers dit mede, min of meer, zo begrepen, hun ver- | |
[pagina 608]
| |
schil was zeker zo hoog niet geklommen, als het zich thans voordoet. Maer neen, de eerste ziet zyn gevoelen aen, als volstrekt behoorende tot de Kerkleer; waertegen de ander het wraekt, als oordeelende, dat men, door zodanig een gevoelen, noodzaeklyk in vele zwarigheden en ongerymdheden vervallen moet; en hunne verschillende leerwyze desaengaende is eindelyk een openlyk twistgeding geworden. De Eerwaerde Habbema heeft, met betrekking tot dit onderwerp, een Geschrift gemeen gemaekt, onder een Tytel, welke zyn gevoelen zo onderscheiden opgeeft, dat het hier geen verdere uitbreiding behoeve: dus luid dezelve. ‘De Leer der Hervormde Kerk, aengaende het Borgtogtelyke van Christus Lijden bevestigd, of Betoog, dat alle de smaadheden en smerten, welke de Zaligmaaker, van het begin zijnes levens tot in zijn graf, geene uitgezonderd, naar ziel en lighaam heeft ondergaan, eene Betaaling geweest zijn voor de Zonden, en daardoor verdiende Straffen, van zijn Volk; - Als-mede, dat de bijzondere en onderscheidene gedeelten van Christus lijden, op den voorgang der Heilige Schriftuur, kunnen, mogen en moeten aangemerkt worden als eene Voldoening voor de bijzondere en onderscheidene Schulden der zijnenGa naar voetnoot(*).’ De Eerwaerde ten Broek heeft daer uit aenleiding genomen, tot het in 't licht geven ener Zedige en Vrymoedige Verantwoording aan de Hervormde Kerk van Nederland, waerin hy, by het voordragen van enige aenmerkingen, op het bovengenoemde Geschrift, zyn gevoelen nopens dit Borgtochtlyk Lyden, als overeenkomstig met de Kerkleer, open legt. Getoond hebbende, hoe men 't woord borgtochtlyk in den ruimsten zin kan nemen, en in dit geval verstaen; zo vervolgt hy, (het geen bepaeldlyk dit verschil betrest,) indezervoege. - ‘Vraagt men nu verder waarin de eigenlijke borgtogtlijke voldoening, of de betaaling des borgs aan de Godlijke rechtvaardigheid gelegen zy? en wil men dus het woord borgtogtlijk in deezen bepaalderen zin opvatten, dan zeg ik met den Bijbel, en overeenkomstig de Formulieren van eenigheid, bij onze Hervormde Kerk aangenomen, dat de eigenlijke betaaling, of voldoening, des borgs aan de God- | |
[pagina 609]
| |
lyke gerechtigheid, en de daarop gegronde verzoening van zondaaren met God, geschied is, door de eenige volmaakte zoenofferhande aan het kruis; - door zijn bloed, het welk aan het kruis vergooten is tot vergeevinge der zonden; - door zijn dood. Men zie maar, om uit ontelbaare plaatsen eenige te noemen. Eph. V. 2. Heb. X. 12. Matth. XXVI. 28. Hand. XX. 28. Rom. III. 25. V. 9. Eph. I. 7. Col. I. 14, 20. Heb. IX. 12. XIII. 20. 1 Pet. I. 19. Col. I. 22. Heb. II. 9, 14. Rom. V. 10. En, dewijl de Heilige Schrift zoo standvastig, en overal, de verzoening met God, de vergeeving der zonden, en alle de heilweldaaden, door den borg Jesus Christus, voor zondaaren verworven, aan zijnen kruisdood toeschrijft, zo meen ik daaruit te mogen en te kunnen besluiten, dat al het overige, wat in den borg plaats hadt, zijn voorgaande lyden, de smaadheden en smerten, welke hij gedraagen, en de gehoorzaamheid, welke hij daaronder uitgeoeffend heeft, voor zo ver dit alles van God, als door eenen plaatsvervangenden Borg van zondaaren volbragt, wierdt aangenomen, alle zijne eigenlijk verdienende, zoo wel, als vertroostende, kracht uit dien kruisdood ontleende.’ Op deze Verantwoording is wyders gevolgd een Verhaal en Opgaaf van eenige zaaken, betrekkelijk tot het onlangs uitgekomen werk over het Borgtogtelijke van Christus Lijden, en zekere Verantwoording daar tegen; waerin de Eerwaerde Habbema een verslag geeft van het deswegens voorgevallen, zo ten zynen aenzien, als ten opzichte van zyn Amtgenoot; en tevens enige aenmerkingen over die Verantwoording mededeelt. Dit Geschrift loopt meerendeels over gebeurtenissen en personaliteiten; maer behelst in 't wezenlyke niets byzonders dat tot opheldering van 't geschil dient; 't geen de Autheur ook niet zo zeer schynt bedoeld te hebben, als wel de verdeediging van zyn gedrag hierin gehouden; uit kracht van welke zyn Amtgenoot dan in een ongunstig licht voorkomt. - Zulks heeft den Eerwaerden ten Broek getroffen, en bykans overgehaeld tot ene scherpe beantwoording; dan nadere overweging heeft hem wederhouden, en doen besluiten, om voor af slechts een Provisioneel Antwoord gemeen te maken; waerin hy, na enige algemene aenmerkingen over de schryfwyze van zynen Amtgenoot, te kennen geeft, dat hy hem vervolgens nader zal antwoorden. ‘Maar, zegt hy, ik hoop | |
[pagina 610]
| |
het te doen, met die bedaardheid en onzijdige bezadigdheid, welke eenen Christen, en vooral een Leeraar der Hervormde Kerke, betaamen. En ik zal daarom mijn antwoord zo lang uitstellen, als ik noodig oordeel, om het met die gesteldheid van geest te vervaardigen, en, zonder eenige personaliteiten, eens ter zaake met U te redeneeren.’ - 't Is te wenschen, dat zyn Eerwaerde, indien hy van oordeel blyft, dat hy niet kau noch mag zwygen, ('t geen hem velen, en onzes oordeels niet ten onregte, om vredeswille aenraden,) zyn woord in dezen zal houden; of dan ook zyn schryven mogte dienen, om dit geschil uit den weg te ruimen; ten minste het zo ver te brengen, dat onderscheiden gedachten deswegens voortaen geen haetlykheden baren. - 't Is zeker dat andere Christenen, die Gods genade in Jezus Christus hoog waerdeeren, maer de geheele leerstelling van dat Borgtochtlyke voor niet Schriftmatig houden, het aenzien als een ydel geschil, dat niet tot eer onzer Vaderlandsche Godgeleerden strekt. En we hebben geen minder reden om vast te stellen, dat alle brave Christenen, die zich niet zeer bemoeien, met de spitsvinnige verschillen over de Leer der Verzoeninge, maer 't 'er op toeleggen, om een recht dankbaer gebruik te maken van hunne welverzekerde kundigheden rakende Gods genade in Jezus Christus, een twist van die natuur onder de Leeraren der Kerke met leede oogen aenzien. 't Is jammer, dat men in de verklaring van een Leerstuk, 't welk niets dan liefde ademt, en deszelfs belyders alleszins tot onderlinge liefde noopt, ene bronwel van bitterheid ontmoet! - Dan, na het afschryven dezes vernemen wy met een wezenlyk vermaek, dat de beide opgenoemde Heren, in de Leydsche Courant van 20 October, ‘aan het Publiek adverteeren, dat de Personeele differenten, tusschen hen beiden ontstaan, in der minne zyn bygelegt, en zy niets Personeels meer tegen elkanderen zullen schryven;’ 't welk, zo wy hoopen, ook alle afwending van verder misverstand ten gevolge zal hebben. Terwyl dit ons berigt, by zekere gelegenheid, langer bleef liggen, is ons intusschen nog ter hand gekomen een Stukje, getyteld: De redeneerwys en het Stelzel van den Hooggel. en Wel Eerw. Heer j.j. le sage ten broek, over het borgtogtlyke van Jezus lyden, naauwkeurig opgegeven en onpartydig overwogen. De Schryver is een ernstig voorstander der eigenste denkwyze, over het Borgtogtlyk | |
[pagina 611]
| |
lyden, als de Eerwaerde Habbema, en beschouwt des de denkwyze van den Eerwaerden ten Broek als onrechtzinnig. Het Geschrift draegt alleszins blyken, dat deszelfs Opsteller bekwaam is, om een Godgeleerd verschil te behandelen, en zyne gedachten geregeld voor te dragen: ook had de Schryver ongetwyfeld regt, om zich over een openbaer verschil openlyk uit te laten. Het een en 't ander erkennen wy gereedlyk. Maar het komt ons tevens voor, dat het beter geweest ware met zulk ene beoordeeling te wachten, tot dat de Eerwaerde ten Broek de nadere verklaring van zyn gevoelen, welke men te gemoet ziet, gemeen gemaekt had; als waerdoor men veelligt beter in staet gesteld zal kunnen worden, om bepaeldlyk over 's Mans gevoelen deswegens te oordeelen, dan tot nog heeft kunnen geschieden, uit het geen in de eerste hevigheid des geschils op 't papier gebragt zy. |
|