| |
De Nieuwe Reiziger, of Beschryving van de Oude en Nieuwe Wereld. Uit het Fransch vertaald, XXVIIste Deel. Behelzende de Stad en de omliggende Streeken van het Koningryk. Napels. Te Dordrecht, by A. Blussé en Zoon. In gr. octavo, 427 bladz.
Men heeft, van voor lange opgemerkt, dat het reizen op zyn kamer ontelbaare gemakken schenkt, in het daadlyk reizen niet te vinden: en voor ongemakken, die ons buiten 's Lands dreigen of overkomen, behoedt. Keurig drukt vondel dit uit, als hy op het Tooneel des Aardryks van j. en c. blaeu, zingt:
De Wereld is wel schoon, en waerdig om te aenschouwen,
Maer 't reizen heeft wat in, de kosten vallen swaer.
Men mag den Oceaen niet al te veel betrouwen;
De bergen ryzen steil, de bosschen zien te naer;
De stroomen gaepen wyd, om over heen te stappen;
De mylen rekken staegh, de landen strecken veer;
De Rycken, tegen een verdeeld door vyandschappen,
Die staen in 't harrenas, en trecken het geweer.
De bittre kou verkleumt, de hitte braedt de leden;
De lugt die hangt vol damps, of moord met felle pest.
Men vindt ongastvry volck, en onbewoonde Steden,
Woestynen, daer 't gediert des nachts verlaet zyn nest,
En brult en huilt, om roof en aes van vee of menschen.
| |
| |
Het zand beswaert den gang, de ganger hyght en rookt
Op 't ongebaende pad; dan is 't vergeefsch te wenschen
Na den verlaten haerd, daer moeder eeten kookt.
O reisgezinde geest ghy kunt die moeite sparen,
En zien op dit Toonneel de Wereld groot en ruim
Beschreeven en gemaelt in klein begrip van blâren.
Wy hebben, dit Deel des Nieuwen Reizigers in handen krygende, nog een zeer aanmerkelyk voordeel in het reizen op de Boekenkamer ontdekt. De Reiziger en Beschryver zyner Reizen kan sterven, een ander, voor hem, de reis vervolgen, en verdere berigten mededeelen. De Abt de la porte, die, in een reeks van Boekdeelen, zeer bekend aan onze Leezeren, al reizende eene beschryving van een goed deel der Wereld gegeeven hadt, is te Rome, als Reiziger aangemerkt, overleden: want naauwlyks hadt hy de laatste hand aan het XXVIste Deel gelegd, of de dood nam hem weg; in den ouderdom van zes- en zestig jaaren, op den 19den van December, 1779, volgens het berigt van den Voortzetter zyns werks. ‘Deeze, die gelyk hy verklaart, ‘eene byzondere verbintenis met hem hadt, heeft zich nauwkeurig naar deszelfs ontwerp, inzigten en oogmerken, geschikt. Hy zou zich ten hoogsten gelukkig agten, indien men geen merkelyk onderscheid in de uitvoering gewaar wierd; maar hy kan instaan voor zyne nauwkeurigheid in de navorschingen en voor zyne zorgen om het Werk te voleindigen, zonder een langen tyd te laaten verloopen, tusschen de Deelen, die nog moeten verschynen.’
Op het Werk van den Abt de la porte, was meermaalen aangemerkt, dat hy de bronnen, waar uit hy geput hadt, niet aanwees, om dus gezag by te zetten aan 't geen hy verhaalde. De Voortzetter zyner Reize heeft deeze klagten zoeken te doen ophouden met de Werken aan te duiden, voornaamlyk door hem gebruikt in dit en het volgende Deel: 't welk aantoont, dat hy zich van de nieuwste en beste bediend heeft. De schryftrant van den Abt de la porte is wonder wel door hem gevat, en gevolgd. Men zou misschien, zonder Voorberigt, uit het Werk zelve, den dood des aanvanglyken Schryvers zo min vernomen hebben, als men, in 't eerst, en voor de ontdekking, wist dat de Heer de montbeillard de Medeschryver was van eenen, zo men meende, geheel onnavolgbaaren de buffon. Wy wenschen den Bezitteren van dit Werk geluk met deezen Voortzetter, en dien Schryver, dat hy het ten einde brenge: men kan zich altoos zulk een goeden uitslag van een opgevat werk niet belooven.
Hebben wy voortyds geen Deel deezes Werks uit de hand gelegd, zonder 'er iets uit te ontleenen. Wy zullen thans,
| |
| |
den Leezer herinnerd hebbende dat het tegenwoordige over de Stad Napels, de Omliggende streeken, en het Koningryk Napels, loopt, eene andere byzonderheid, uit den driehonderd twee- en vyftigsten Brief, het Character der Napelitaanen betreffende, bybrengen.
‘Welk eene zonderlinge verscheidenheid in de Napolitaanen! Aan de eene zyde heeft dit Volk de grootste eerbiedigheid voor alle Priesters en alle Monniken, zonder onderscheid. Men werpt zich voor hen neder en kuscht hun de handen en kleeders. Niemand is 'er, of hy heeft eene Madone, of de beeldtenis van eenigen beminden Heilig, waaraan hy zyne moeilykheden en ongeneugten vertelt, welken hy hoont en met vervloekingen overlaadt, indien de zaaken niet naar zyn genoegen uitvallen, en welke hy vleit en streelt, indien zy gelukken. Men is belaaden met gebedensnoeren, schouderrepen, Agnus Dei, heilige overblyfzelen, pronkpenningen, en gezegende koorden, in welke men het grootste vertrouwen stelt. Aan den anderen kant, vertoont dit zelfde Volk den schyn van eene ergerlyke Ongodsdienstigheid. Treed in eene Kerk, straks ziet gy byna alle de aanweezenden met den rug na het altaar gekeerd, terwyl men de doorlugtigste der offeranden viert, en hoort hen schel spreeken en luidkeels lachen. Ik was 'er ooggetuigen van, dat eenige onbeschaafde lieden, van de heffe des Volks, den spot dreeven met een Man, die in eene zedige gestalte op zyne knien lag, en hem elkanderen, als iets buitengewoons, met den vinger weezen. Op de voornaame dagen, by het vieren van de Feesten der Heilige Maagd en den beschermheiligen, de negendaagsche gebeden, de veertig uuren, enz. die geduurig in eenige der Kerken te Napels op elkanderen volgen, is de toevloed der aanschouweren, in der daad, zeer groot: men komt yverig de beste zangers, de bekwaamste violisten, en de aangenaamste speelders op blaastuigen, hooren, terwyl zy, beurt om beurt, in Soloos hunne begaafdheden om stryd laaten blyken. Maar weet gy wat men dan verrigt? Na eenigen tyd stilte verleend te hebben, terwyl deeze Speelders alle hunne kragten inspannen, juicht men zommigen toe, en berispt de anderen; men treedt in gesprek met zyne gebuuren of gebuurinnen; men doet
voorslagen, maakt schikkingen, en bepaalt plaatzen van byeenkomst; men gebruikt koelgemaakten wyn, en eet zuikergebak. De oplettenheid wordt een oogenblik vernieuwd wanneer de Soloos weder beginnen. Maar naauwlyks zyn zy geëeindigd, of ieder vertrekt, en men laat de Priesters alleen hunne verrigtingen volvoeren.
Echter ben ik verre van te denken, dat hier slechts eene enkele beeldtenis is, en dat men gelooft aan de deugden, welken hy beveelt, als ook aan zyne gestrenge en straffe pligten te kunnen voldoen door eene ydele pracht, die alleen
| |
| |
de uiterlyke zinnen aandoet, en door eene vermenging van bygeloof en ligtgeloovigheid, die deezen Godsdienst in de oogen van verstandigen onteeren, en hem bespotlyk maaken voor hen, die in zyne verheevene en doorlugtige waarheden niet zyn doorgedrongen. - Ik zal met anderen niet zeggen, dat Belang en Wellust de dierbaarste Godheden deezes Volks zyn. - Volgens het gevoelen deezer al te strenge Zedemeesteren, is het belang de beweegreden, die alle de Italiaanen doet werken, en naar welke zy alle hunne gedachten en oogmerken, alle hunne bewegingen en treden richten: zy zien en beschouwen het zelve alleen. Indien zy verhinderingen ontmoeten, worden zy niet afgeschrikt; buigzaam en zelfs kruipende vleien en streelen zy; maar men moet dan hunne geveinsde zagtmoedigheid wantrouwen; zy spreiden dan de behendigste strikken; en het vertrouwen, dat verraden of bedrogen is, het berouw aan de slagtoffers hunne strikken overlaatende, verdubbelt zelfs hunne vermaaken. Indien het nu waar is, zeggen deeze gewaande bespiegelaars, die, om de menschen te beoordeelen, zich al te dikwerf aan waarschynlykheden gedragen, indien het waar is dat de voorwerpen, zoo ten aanziene van het zedelyke als natuurlyke treffender en aandoenlyker worden, naar maate men in Italie vordert, met welk een kragt moet het belang alle de wezens der zuidelyke deelen, en voornaamlyk de Stad Napels, niet bezielen; dewyl de behoeftigheden aldaar menigvuldiger, de hulpmiddelen gemaklyker, en de behendigheid der Inwoonderen zeer bekend zyn? Hier door, vervolgen zy, moet men geduurig op zyn zakken letten, wanneer men door de straaten van Napels gaat, om zich te beveiligen voor de gauwheid der Lazzarons, die de neusdoeken, doozen en uurwerken zeer listig ontfutzelen. Hier door ontstaan die behendige draaijen in het spelen, die derwyze in gebruik zyn, dat zy nimmer iemand tot schande strekken, en men het omzwagteld met den eerlyken dekmantel van zyn geld te kunnen verdeedigen. Hier door
werden de ketens der vriendschap verbroken, de wetten der welvoeglykheid vernietigd, en zelfs de banden des bloeds verscheurd, wanneer het belang zulks eischt. Een Vader verzaakt zyne Kinders, die vruchteloos op zynen bystand hoopen; en de Kinders verwerpen en verachten, op hunne beurt, het vaderlyke gezag. Hier door eindelyk ontstaat het algemeene wantrouwen, dat yder voor zich zelven doet vreezen voor het geen hy misschien tegens alle anderen in zyn hart ontwerpt, en dat vergeefsch vermomd wordt door die vleiende pligtspleegingen, die uitgezochte beleefdheden, en die betuigingen van vriendschap, waarmede de Napolitaanen zo verkwistende zyn.
Alle deeze uitvaaringen schynen my valschlyk op het geheele Volk te slaan. Men bedriegt zich grootelyks, wanneer
| |
| |
men de ondeugden van eenige byzondere persoonen, en zelfs van eenen zekeren rang van burgeren, als het gevolg van de algemeene zeden, opgeeft. Men vindt hier eene groote menigte van opregte en edelmoedige Inwoonders, uitmuntende door de edelheid hunner gevoelens en door rechtgeschikte om de achting en eerbied van allen, die hen kennen, te verwerven. Men merkt zelfs op, dat in geen eenig land de deugd zich met zo veel luister en nadruk vertoont, als in Italie. Ik oordeel dit naar het voorleden, ik oordeel dit nog naar verscheiden persoonen, welken ik gelegenheid gehad heb te kennen. De verheven inbeelding kan veel toebrengen om deeze uitwerking te veroorzaaken; zy teelt groote deugden zoo wel als groote misdaaden. Ik voeg 'er eene gewigtige aanmerking by, die my toeschynt tot roem der Italiaanen te strekken, door de weezenlyke onderscheiding, welke zy tusschen hen, en de Inwoonders van het noorden van Europa, stelt: namelyk, dat in Italie de begaafde persoonen in byna alle de rangen der zamenleevinge, het talrykste zyn; de zotten, en zelfs de middelmatige lieden, zyn 'er vry zeldzaam. Het tegendeel heeft in de Noordsche Gewesten plaats; de middelmatige lieden en de zotten zyn gemeen, en de begaafde Persoonen moeielyk te vinden. Ik geloof, dat deeze verdeeling vry streelende is voor de Italiaanen in 't gemeen, en vooral voor de Napolitaanen, die my dagelyks de treffendste bewyzen daar van geeven.
Ik beken echter, dat de liefde tot de vermaaken deeze laatsten kan beletten alle de voordeelen, welken zy van de natuur ontvangen hebben, tot hun nut aan te wenden. Men kan met grond van Napels zeggen, dat 'er de wellust haar ryk schynt gesticht te hebben; zy heeft haar invloed, is het my geoorlofd deze uitdrukking te gebruiken, door alle de zinnen. De zadhtheid der luchtstreeke, de aangenaame geuren, de prikkelende spyzen, het zuikergebak en de chokolaad, waar van men zoo veel gebruik maakt, de vuur- en zwavelachtige lucht, welke men onophoudelyk inademt, dit alles roept haar in en spoort haar aan. - Welke betooverende aanlokzels hebben de Vrouwen! Eene leevendige en luchtige tred, eene zwierige en losse gestalte, meer natuurlykheid, egter, dan regelmaatigheid in de weezenstrekken, groote, zwarte en van vuur doortintelende oogen, veel natuurlyk verstand en leevendigheid, eene zonderlinge openhartigheid en eenvouwigheid, de teekens van het hoofd, de spraak der handen, hare uitdruklyke, verschillende en bekoorende gebaren, een sierlyk optooisel, volgens de Fransche manier, doch naar den smaak van het land geschikt; zie daar, buiten twyffel, verzekerde regten om te behagen, en alle eerbewyzingen aan zich te verbinden. Het is gemaklyk te bezeffen dat de liefde, wanneer zy deeze harten overmeestert, voornamelyk in den eersten ouderdom, oppermagtig daarin regeert. Men zou zelfs kunnen
| |
| |
zeggen, dat de Napolitaansche Vrouwen slechts dit denkbeeld in het hoofd hebben; zy schynen alleen voor de liefde te bestaan; zy doen al het geluk haars leevens van eene wederzydsche en opregte verbintenisse afhangen. Maar dat de minnenyd nimmer in haare ziel opkome! - Deeze was in vroegeren tyde heftig, maar thans alleen by Ouderwetsche Burgers te vinden, by lieden van een aanzienlyken rang zou het zelfs een der grootste belachlykheden zyn, minnenydig te schynen. Aan den anderen kant begint de Sicisbéature, of het Geleyjonkerschap, in deeze Stad grootelyks te vervallen. De Juffers zyn moede van altoos haare zyde bekleed te zien door den zelfden dienstridder, die dikwyls minder van haare verkiezing dan van die haarer mannen is. Zy vinden het veel natuurlyker, verscheiden van hun in haar gevolg te hebben, of zelfs zonder onderscheid met yder te wandelen, gelyk in Frankryk gebruiklyk is.
Deeze Vryheid, die dagelyks te Napels meer en meer wordt ingevoerd, brengt echter geen het minste nadeel aan de uiterlyke betaamelykheid toe. Het geheim bestuurt hier de vermaaken; en een der eerste hoedanigheden, welken eene Vrouw van haaren Minnaar vordert, is, dat hy eerbiedig en bescheiden zy. Men heeft in deeze Stad niet te bloozen over de onbeschaamde Vrouwlieden, die des avonds in de straaten, door haare lastigheid, haare kunne schande aandoen; men ontmoet ze nergens, en zy stuuren slegts afgezondenen, die zich op de meestbezogtste plaatzen onthouden, en zelfs haaren last met veel achterhoudinge en omzigtigheid uitvoeren. De veragting welke men voor deeze Vrouwlieden heeft, belet echter niet dat het getal zeer aanmerkelyk zy. Men telt 'er meer dan dertig duizend. 't Geen verbaazend moet zyn in eene Stad, waar de bevolking de helft minder is dan te Londen of te Parys.’ |
|