Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 559]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Charakterkunde van den Bybel, door A.H. Niemeijer, Hoogl. der H. Godgel. op de Hooge School te Halle. Uit het Hoogduitsch vertaald. Vyfde Deel. Eerste Stuk. Te Amsteldam, by de Wed. J. Doll. 1783. Behalven het Voorbericht, 360 bladz. in gr. octavo.Na 't voltrekken van 't charactermatig beschouwen der voornaemste Persoonen, in de Schriften des Ouden Testaments vermeld, verledigt zich de Hoogleeraer Niemeijer, nu voorts, tot ene soortgelyke overweging der Persoonen, die in de Schriften des Nieuwen Testaments onze byzondere aendacht tot zich trekken. Het ontvouwen van het character onzes Hemelschen Leermeesters, tot het slot van dit zyn Werk, uitstellende, vangt hy aen met ene voordragt van het algemeen character der Apostelen, en der vriendinnen van Jezus; onder welke laetste vervolgens nog nader beschouwd worden, de Moeder van Jezus, Maria Magdalena en Salome, benevens de twee Zusters Maria en Martha. Verder ontmoeten we hier de Characters van de Kananesche Vrouw, de twaelfjarige kranke Vrouw, de rouwdragende Zondares, de dochter van Herodias, de Vrouw van Pilatus, Johannes den Dooper, de Samaritanen, den blindgebooren, Thomas, Nathanaël, Nikodemus, Simeon, den ryken Jongeling, den Hoofdman te Kapernaum, den Koninglyken bedienden, Judas, Pilatus, en den boetvaerdigen met Jezus gekruisigden Kwaeddoener. Van alle deze Persoonen geeft ons de Hoogleeraer een min of meer voldoend characterizeerend bericht, naer mate het Euangelisch verhael hem daertoe aenleiding geeft. En laetstlyk deelt hy ons nog mede ene uitvoerige beschouwing van 't character van Paulus; voorafgegaen door een beknopt aeneengeschakeld verhael van 's Apostels levensloop. In de beschouwing van 't character zelve, slaet hy eerst het oog op Paulus als Christen en Apostel; en vervolgens als Mensch, zo ten opzichte zyner Zielsvermogens, als met betrekking tot de zedelyke Eigenschappen in zyn Character; om hem dan eindelyk | |
[pagina 560]
| |
ook na te gaen in zyn gezellig leven; welk laetste gedeelte, in 't volgende of tweede Stuk van dit Deel, voorgedragen zal worden. - De Hoogleeraer behandelt deze onderwerpen op ene soortgelyke leerzame wyze, als hy ons de voorigen onder 't oog gebragt heeft; waervan zyne volgende beschouwing van den ryken JongelingGa naar voetnoot(*) hier tot een voorbeeld kan strekken. ‘O was hy, (dus vangt de Hoogleeraer aen,) toch bereidvaardig geweest, den eenigen eisch te vervullen, welken Jezus aan hem deed! Hoe groot had hy niet door den Godsdienst van Jesus kunnen worden! Het verhaal wegens hem, van de zedelyke zyde beschouwd, behelst reeds ongemeen veel dat leerryk en voortreffelyk is, het geen naauwkeuriger verdient ontwikkeld te worden. Maar ook uit het oogpunt der Charakterkunde beschouwd, geeft het ons gelegenheid, om menige gewigtige ontdekking te doen. Wy zien eenen Jongeling, die, onder de geneugte deezes leevens, in den schoot der weelde opgevoed, evenwel aan de betere rykdommen der ziel kan denken. Dit is op zichzelven reeds een zeldzaam verschynsel! En welk eene sterke begeerte om onderweezen te worden! Welk een weetlust! Hy vertoeft niet, zodra hy Jesus ziet, de gelegenheid daartoe te omhelzen, en in de houding van de diepste hoogachting, welk zich niet stoot aan de nederigheid van Jesus, maar weet, dat rykdom in onderwys en kennis van God eene veel duurzaamer waardy heeft, dan overvloed van aardsche schatten, - in zulk eene houding werpt hy zich neder aan de voeten van Jesus, en bidt om onderwys. Jesus telt eene reeks van deugden op, en het zuivere ongekwetste geweeten, de edele bewustheid van onschuld, geest den beminnelyken Jongeling moeds genoeg te betuigen: “Dit alles heb ik van myne jeugd af gehouden.” Welk een Jongeling! Men moet zich de uitgebreidheid der deugden, men moet zich het menigvuldig gevaar der verleiding tot het tegendeel, men moet zich de gevaarlyke gesteldheid, waaraan ryke Jongelingen gemeenlyk bloot gesteld zyn, voorstellen, wanneer men volkomen zal bezeffen, welk een Jongeling hy is. Gewisselyk waren 'er slechts weinigen onder de Joodsche Natie, (een Natie die in haare zeden zo zeer bedorven was,) welke alle dengden van kuischheid, van menschlievendheid, van rechtvaardigheid, van oprechtheid jegens | |
[pagina 561]
| |
anderen, van braafheid, van gehoorzaamheid, ten allen tyde geoefend hadden; en evenwel is 'er te veel oprechtheid in het Character van deezen Jongeling, te veel onschuld in de uitdrukking, dan dat wy niet zouden vertrouwen, dat hy hieromtrent de zuiverste waarheid gesprooken had. Ik weet zeer wel, dat men by deeze gelegenheid spreekt van trotschheid en verwaandheid; dat men deezen Jongeling vergelykt met dien Phariseeuw, die, zonder dat hy 'er om gevraagd wordt, Gode zyne deugden verhaalt; dat men deeze geschiedenis verkiest, om van de geestlyke blindheid te kunnen spreeken. Maar, hoe zeer ware het te wenschen, dat de denkbeelden van valsche ootmoedigheid eens onder onze welmeenende Christenen mogten uitsterven; die by deeze gelegenheid zo oppervlakkig spreeken van eigene rechtvaardigheid en werkheiligheid, en het edele in een charakter, het welk niets minder, dan verwaand was, over het hoosd zien. - Wanneer zal men toch beginnen, den Bybel met eene waare menschenkennis te leezen, en zo veele avrechtsche, verkeerde oordeelvellingen daar te laaten? Jesus oordeelt geheel anders over dien Jongeling. Hy ziet hem aan; hy ziet in zyn gelaat de vrolyke, de bloeijende, de bevallige jeugd over deugd en onschuld haare schoonste kleuren verspreiden; hy ziet dieper in zyn hart de zuiverheid, de vryheid van elke beschuldiging, welke het geweeten brandmerkt, de blymoedigheid, welke uit de bewustheid van een schuldloos leeven ontstaat, en hoe gemaklyk het hem zal vallen, om geheel volkomen te worden. Zo ziet en bemint Hy hem met een byzonder gevoel van zyn hart, het welk door liefde en medelyden aangedaan is. - Hoe treurig is 't, dat zulk een waardig character eene enkele onoverkomelyke zwaarigheid gelooft te zien, welke hem belet, om het geheele schoone beeld te voltooijen! De gedachte, om alle zyne goederen te verlaaten, om arm, nederig en vervolgd te worden, beneemt hem den moed. Treurig slaat hy zyn oog neder, en onttrekt zich aan het oog van Jesus. Misschien was het deeze zyde alleen, waar hy zwak was, - maar dit kon zyne overige deugden te zeer benadeelen, en Jesus moest juist deeze zyde aantasten. Had hy gezegepraald, wy zouden in hem het beminnenswaardigste beeld van eene volmaakte deugd ontdekken. | |
[pagina 562]
| |
Verdienen Charakters van dien aart niet al ons medelyden? Hoe veele zielen van jonge dochters en jongelingen gelyken naar die, van welke wy spreeken? Hoe veel goedaartigheid, hoe veel onschuld in het oordeelen, hoe veel teder gevoel wegens God en zynen wil, hoe veel hebbelykheid in de pligten der liefde en weldaadigheid, hoe veel bereidvaardigheid, om beledigingen te vergeeven, om kwaad met goed te vergelden, met één woord hoe veele kenmerken van alle deugden zyn het niet, die zulke zielen aanpryzen! Daar is misschien slechts ééne klip, waarop zy schipbreuk hebben geleeden, of gevaar loopen te lyden. Slechts ééne omstandigheid stelt haar bloot aan een gevaar, het welk niet, dan door den hoogsten trap van waakzaamheid, kan overwonnen worden. En deeze omstandigheid is gemeenlyk even zo toevallig als de rykdom by onzen Jongeling, welke voor hem zo gevaarlyk wierd. Verkeering, betrekkingen, gegrond op afkomst, opvoeding, inborst, schoonheid, - indien menige ziel het gevaar van deeze zyden had weeten te overwinnen, wat zou zy niet geworden zyn! Dit was het ééne 't welk haar ontbrak. En 't hart van den menschenvriend, (wie zou geen menschenvriend willen zyn,) moet schier breeken, ja zou dikwerf heete traanen storten, wanneer hy ziet, dat zulk eene heerlyke schepping van God, zulk een bloessem, waardig in eenen hemelschen bodem verplant om tot eene hoogere dan menschelyke schoonheid ryp te worden, bedorven wordt door dien éénen vergiften worm, wiens steek in den beginne geene smart verwekt, maar zyn vergif echter door alle deelen verspreidt. - O, myne broeders, laat ik u bidden, laat ik u by alles wat heilig is bezweeren, om redders te worden van de onschuld, waar gy dezelve in gevaar ziet, of ten minsten, waar gy dit niet doen kunt, uit de volheid van uw hart voor haar by den Allerbarmhartigsten om hulp te smeeken!’ |
|