Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve van Taal- en Dichtkunde, voorgesteld door B. Huydecoper. Tweede Uitgave door F.v. Lelyveld. Met byvoegzels en vermeerderingen van den Schryver, en eenige Aanteekeningen van den Uitgeever. Eerste Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1782. Behalven het Voorwerk, 515 bladz. in gr. octavo.By de Liefhebbers onzer Nederduitsche Taal- en Dichtkunde is dit voortreflyk Werk van den geagten Huydekoper, van over jaaren her, zo bekend, dat het niet noo- | |
[pagina 549]
| |
dig zy, van deszelfs inhoud en uitvoering eenig byzonder gewag te maaken. Alleenlyk staat ons, ter gelegenheid deezer tweede uitgave, te melden, wat de Heer van Lelyveld daaromtrent verrigt hebbe. Zyn Ed. deeze tweede uitgave, op verzoek van den Heer Huydecoper, (verstaande dat dezelve begeerd werd,) op zig genomen hebbende, ontving van dien Heer zyne laatere deswegens geschreevene Aantekeningen, om 'er te gelyk met de Byvoegzelen, agter de voorige uitgave geplaatst, gebruik van te maaken. Hierdoor is deeze uitgave, met invlegtinge dier Byvoegzelen en Aantekeningen, vermeerderd en verbeterd. Wyders heeft de Heer van Lelyveld zelve 'er nog verscheiden aanmerkingen bygevoegd, die zo het Taal- als Dichtkundige ophelderen, en dit Werk des te nuttiger maaken. Onder deezen zyn 'er, die wel inzouderheid strekken, om ons een verslag te geeven van deeze en geene zeldzaame Handschriften, door den Heer Huydecoper in zyne geleerde aanmerkingen op M. Stoke gebruikt; waarmede de Uitgeever den Liefhebberen ongetwyfeld veel vermaaks doet; gemerkt men reeds voor lange gewenscht heeft eenig berigt van die natuur te verkrygenGa naar voetnoot(*); en men zig als nog vrugtloos schynt te vleien, met de hoop van een gezet berigt deswegens, uit de overgebleevene papieren van den Heer Huydecoper zelven. Intusschen wordt dit gemis althans eenigermaate vergoed, door 't geen de Heer van Lelyveld hier bybrengt; waar toe hem de gunstige mededeeling van byzondere Stukken, die in de handen van aanzienlyke Mannen zyn, behulpzaam geweest is. De Uitgeever, een dankbaar gewag hier van maakende, meldt ons tevens hoe hy in dit, en andere opzigten, zeer veel verschuldigd is aan de gulhartigheid van verscheiden aanzienlyke Voorstanders onzer Nederduitsche Taal- en Dichtkunde; waarvan wy in deeze van alle kanten verrykte uitgave de gewenschte vrugten mogen plukken; en waar voor alle Liefhebbers zo den gunstigen Bevorderaaren, als den Uitgeever, eene ongeveinsde dankbaarheid verschuldigd zyn. Ten aanzien der bovenaangeduide zeldzaame Handschriften vindt men hier, in de aantekeningen van den Heer van Lelyveld, min of meer eenig berigt van etlyken derzelver. Als daar is Materie der sonden, gejaartekend 1190, | |
[pagina 550]
| |
doch niet ouder dan van de veertiende Eeuw. bl. 12, 36, 475. Boëtius vertaald door Jacop Vilt 1470. bl. 23. Profectus Religiesorum of spiegel der MonnikenGa naar voetnoot(*), (ouder dan de Materie der sonden, als in 't laatste aangehaald,) eene overzetting uit het Latynsche Geschrift van S. Bonaventura, gestorven 1274. bl. 53. Dat Dietsche Doctrinale overgezet uit het Latynsche Doctrinale, (geschreeven 1345.) welke overzetting al vroeg schynt geschied te zyn, bl. 184. Edeward de Deene, warachtige Fabelen der Dieren 1567, de Copy, waarna Marcus Gheeraerts Fabelen 1567 te Brugge gedrukt zyn. De verzen zyn van E. de Deene, en de prenten van M. Gheeraerts, waarvan men zig, doch met geen klein verlies van derzelver sraaiheid, bediend heeft in Vondels Vorstelicke Warande der Dieren. bl. 109. Claes Willemsz. der minnen loop 1486. bl. 140. De Roman van Ferguut, waarschynlyk, in de veertiende eeuw, uit de Wallische taal overgebragt en berymd. Agter dit Manuscript zyn, in denzelfden band, nog vyf Handschriften, nagenoeg van denzelfden tyd; Blansefloer en Florys; Der Ystorien Bloeme; Fabelen van Esopet; die bediedenisse van der Missen, en de opgemelde Dietsche Doctrinale. bl. 141. Lodewyk van Velthem Spiegel Historiael, van de veertiende eeuw, bl. 177. Het Boek der Byen, geschreeven omtrent het midden der vystiende eeuwe, zynde getrokken uit het Latynsche werk van Thomas Cantipratanus, die gebloeid heeft in 't midden der dertiende eeuwe, bl. 209. Een Handschrift van de Handelingen der Apostelen, en zo ook van de Openbaringe van Johannes 1431. zynde een gedeelte van een asschrift van de oudste Nederduitsche overzetting der Epistelen, Handelingen en Apocalypsis, gemaakt in, of kort voor het jaar 1391. bl. 452. - Wyders verleent ons de Heer van Lelyveld, by manier van eene bygevoegde aantekening, aan 't slot van dit eerste Deel, nog een breedvoerig verslag van Jan van Heelu slach van Woerone, of Woeringen, voorgevallen 1288. Jan van Heelu, een ooggetuigen van dien slag, heeft denzelven beschreeven voor het jaar 1294; en 'er is nog een en ander oud afschrift van voor handen. De Heer Huydecoper agtte geen stuk van alle zyne Handschriften, in zyne aantekeningen op Melis Stoke gebruikt, zo waardig om uitge- | |
[pagina 551]
| |
gegeeven te worden als dit stuk; en de Heer van Lelyveld, die het ons in deezen nader kenlyk maakt, duidt ons aan, hoe hy hoope, dat de kundige en arbeidzaame Heer Mr. Henrik van Wyn, Raadpensionaris der Stad Gouda, thans bezitter van 't Handschrift, door den Heer Huydecoper gebruikt, deszelfs voorneemen, om deeze Brabantsche Kronyk, ten eenigen tyde, met zyne aantekeningen in 't licht te geeven, ten uitvoer zal brengen. Wy hebben het niet ondienstig geagt, dus byzonder van 't berigt deezer Handschriften te gewaagen, om het nut deezer aantekeningen van die zyde te doen opmerken; en zullen 'er nu voorts nog eene proeve, met betrekking tot het Taalkundige, nevens plaatzen; waaruit men zal kunnen opmaaken, dat deeze tweede uitgave zig ook van dien kant aanpryst. Hier toe bepaalen we ons tot eene aantekening op den bekenden algemeenen regel, van den tweeden en derden persoon van den tegenwoordigen tyd der aanvoegende wyze, in het eenvoudige getal, altyd met eene t te besluiten, ik verkeer, gy verkeert, hy verkeert en dergelvken; op welken regel egter eene kleine uitzondering plaats heeft, die de volgende aantekening onder ons het oog brengt. De Heer van Lelyveld vond deswegens, in de byvoegzelen op de voorige uitgave, nog eene opmerking, die hy niet voegzaam in den tekst kon inlasschen, en daarom in den vorm eener aantekeninge bragt, voegende het een en ander 'er tusschen twee haakskens byGa naar voetnoot(*). ‘Hier van worden uitgezonderd hy mag, hy plag, [hy is, hy zal, hy kan,] hy wil, gelijk men nu schrijft. De Ouden schreeven ook hy wilt. Rederykers van Loo, te Ghent 1539. [8vo. bl. 52.]
Want de vyant wilt my tot desperacie
Gheheelic brengen -
Landjuweel 1561.
Dat God ontdecken wilt sal niet verholen blyven.
Ph. neuman, Strijt des gemoets. B. II. v. 1231. - hy en derf naer 't soete niet beyen
Die 't suer niet proeven en wilt -’
[Anna byns, Refereinen I.B. 2. bl. 16.
Bedwinct den helschen leeu, die ons wilt verslinden.
| |
[pagina 552]
| |
en zo meer. Vertaling van guiccardijn bl. 59 b. soo veel waters als men wilt. Zie ook bl. 60 en elders. ‘Aldegonde, tegen de Geestdryvers, in de Voorrede. Alwaer God de Heere een kercke stichtet, daer wilt de Duyvel van stonde aen een Capelle by bouwen. Voor 't boeck der Lofzangen.
So dat men siet, end het en kan niet liegen
Dat hy doch wilt volbrengen synen raet.
Dus ook in den Biënkorf 1569 fo. 26 a. 39. b. 48. a. en op ontelbare plaatsen. Het is by alle de Brabantsche en Vlaamsche Schryvers der vyftiende en zestiende eeuw zeer gemeen: ook vinden wy 't in de zeventiende. Geschier, 's Werelds Proefsteen bl. 5. 65. 72. en elders. De brune, Spreekwoorden. Aan den Lezer: Men wilt veranderinge, en ongemeene dingen. dus ook bl. 339, 340, 341, 360. J. cats, Geestel. Houwel. - De werelt staat en drilt
Onseker of se staan, dan of se vallen wilt.
Hooft, Achilles en Polyxena. Act. I. scen. 3.
Hector, een oorzaeck meest van al der Griecken schaden,
wilt, dat ghy 't legher of de Princen wilt verraden.
‘De Overzetters van den Staten Bybel hebben in beraad gehad, of zy zouden schryven hy wilt, of hy wil. Tot het laatste is beslotenGa naar voetnoot(*). In het voorbeeld uit philips numan, boven aangehaald, vinden wy, Hy en derf niet, dat is hy behoeft niet. Zie Maandl. Bydragen I. D. bl. 194 en 305, vergeleken met huydecoper op Melis Stoke III. D. bl. 429. Doch, dat wy eigenlijk hier wilden aangemerkt hebben, is, dat het by numan, gelyk ook in de meeste Brabantsche en Vlaamsche Schryvers der zestiende eeuw, zoo wel in dezen zin, als in dien van carere en andere, zonder t geschreven wordt; en dat dit ook door vondel is nagevolgd, zie Herschepp. B. I. v. 238.
En vraegen wie den godt der goden aen durf randen.
zoo mede Faëton bl. 31 en 39. Salomon bl. 9, 33, 34, enz. meer voorbeelden zijn aangeteekend, door j. fortman, Taalk. Aanm. bl. 83.]’ | |
[pagina 553]
| |
Eene hierby voegende aanmerking van den Heer van Lelyveld, wat laager geplaatst, raakt het sluiten van den derden persoon, in het eenvoudige van den onvolmaakten tyd, met T; het welk hem ook tot de boven geplaatste aantekening te rug brengt. ‘Men vindt, zegt hy, by onze meeste Schryvers, waaronder ook vondel, huydecoper, als mede de Vertalers van den Staten BybelGa naar voetnoot(†) geschreven, hy hadt, hy vondt, hy siondt, hy deedt, en diergelyken. Doch, mijns bedunkens, zeer kwalijk om dat wel de tweede, maar niet de derde persoon van het imperf. sing. met een T gesloten wordt, hy nam, hy gaf, hy sprak, gy naamt, gy gaaft, gy spraakt. De Ridder hooft heeft dit zeer wel in acht genomen, schryvende altijd, hy had, deed, bond, en diergelyken. Vindt men by onze oudste Schryvers hadt, zoo is zulks altijd een verkorting van had het, even als hijt voor hy het; int voor in het; saelt voor sal het; waest voor was het; eest voor is het, enz. In de bovenstaande aantekening is onder de uitzonderingen opgegeven hy plag. Volgens het geen wy hier aanmerken, zou dit analogice goed zyn: maar men zegt wy plachten, zy plachten; en dus blyft dit woord in de daad een uitzondering op den algemenen regel; om dat men behoort te schryven, ik placht, gy placht, hy placht, gelijk door verscheiden Schryvers gedaan wordt. De Heer feitama heeft, in zyne verbeterde Beryming van Telemachus overal placht gesteld, daar in de vorige uitgave plag stond. Zonderling is het met ons hulpwoord mogen, dat in den derden persoon van het praef. sing. zonder, en in den derden persoon van het imperf. sing met een t geschreven wordt; hy mag, hy mocht: recht het tegendeel van het geen in onze andere werkwoorden plaats heeft.’ Eindelyk znllen wy hier nog plaats geeven aan eene verbeterende aanmerking van den Heer Huydecoper, die, met de erkentenisse eener misvattinge, een blyk van 's Mans edelmoedigheid verleent. - In de voorige uitgave had hy betuigd, niet te weeten, of poot het woord netten wel gebruikt, als hy zegt in de Minnedichten, bladz. 167.
Ik zal, zoo moet root gout mijn veder netten,
Op uwe kruin een kroon van starren zetten.
| |
[pagina 554]
| |
Dan hy heeft, gelyk de Heer van Lelyveld aantekent, dit naderhand afgekeurd, en in zyn afdrukzel daarnevens gesteld. ‘Reizius, Belga Graec. p. 253. Νιςειν netten, Alam. naessen et netzen, humefacere. - Νιπτειν lavare, netten i. nat maken, purgare, polire. En in add. p. 612. Νιςειν netten. Ignorasse videtur Spectatiss. Huidecoper hanc verbi Belgici notationem, unde Potium immerito carpit, quod dixerit: zoo moet root gout mijn veder netten, ubi per tingere, imbuere exponendum. Deeze berisping van den Heer reiz is zeer wel gegrond, en wordt zelfs bevestigd door eenen Regel, in dit werk te vinden; doch dien ik noch niet had aangemerkt, toen ik de nevensstaande aantekening schreef, toen dacht ik dat netten kwam van net: doch netten komt van nat, gelijk pletten van plat. Zie verscheiden voorbeelden in onze aantekening B. XV. 598. Jacop vilt, in zijn Prologhe voor de vertaling van boëtius.
Das neemt boomen, die goet van weerden,
Ende plantse ijeuwers tusschen twee eerden,
Daar deene of zy goet varsch ende vet,
Dander zy mager quaet onghenet.
Passionael Zomerstuk 1478. fo. 230. d. dat hi soude maken enen dranc - ende dat hi daer in netten soude al dat hi ate; en hi soude alsoe ghenesen. De boom der schriftuere 1539. Met desen wijn dient wel ghenet Elck zijn kele.’ [Vele voorbeelden van netten, voor nat maken, zouden wy uit oude Schryvers hier by kunnen voegen: geen minder aantal van netten, in den zin van zuiveren, reinigen, optooijen, enz.] (Zie Maandel. Bydr. II. D. bl. 40 en 41.) Wy achten, dat dit tweederlei netten af te leiden is van tweederlei woorden; waarvan het een echter oorspronglijk is van het ander. Netten van nat, nat maken; en netten van net, net maken: in welke gedachten wy bevestigd worden door kiljaan. Doch dat net, rete, cassis, om dat het menigmaal genet en gewasschen wordt, hiervan afkomstig zou wezen, gelijk de Schryvers der Bydragen uit kiliaan opgeven, komt ons niet aanneemlijk voor. Liever leiden wy het af van een oud woord nutan, capere, [vangen.] Cod. Argent. Luc. V. 9 en 10. Marc. I. 17. en elders. Zie junij Glossar. Gothic.’ |
|