ge van de Ordonnantien tegen het Bedelen; waaraan de Ingezetenen, door eene niet welberedeneerde milddaadigheid, de behulpzaame hand niet bieden; en waardoor ze dezelven veeleer kragtloos maaken, onder voorwendzel, dat 'er te veel Armen zyn, en 't dus niet mogelyk is de Bedelaary te beletten. Zulks komt deezen Schryver geheel ongegrond voor; en om dit zynen Landsgenooten duidelyk onder 't oog te brengen, leidt hy hen ter opmerkinge op de oorzaaken van eene doorgaande Armoede, of van een groot getal van Armen in een Land, welke hy tot de drie volgende brengt.
‘1. | Wanneer 'er geen werk genoeg is voor het getal der handen, die werken kunnen. |
2. | Wanneer de prys der noodzaakelyke Leevensmiddelen te hoog is, in evenredigheid met het gewoon arbeidsloon, of ('t geen op het zelve uitkomt) wanneer de arbeidsloonen te gering zyn. |
3. | Wanneer veele menschen door ouderdom, ziekte of andere beletselen, buiten staat zyn, om zoo veel te verdienen, als zy tot onderhoud van hun en de hunnen noodig hebben.’ |
Ieder deezer oorzaaken gaat hy afzonderlyk na, en toont, dat althans de twee eersten op Zuid-Beveland geen plaats hebben, immers niet, om eene doorgaande Armoede onder de kleene Gemeente te maaken, of de Bedelaary als een noodzaaklyk kwaad te moeten gedoogen. En wat de derde oorzaak betreft, hieromtrent beweert hy, dat het getal dier waare Armen, de eenigen, die regt op onze milddaadigheid hebben, zo groot niet is, als men zig verbeeldt; en dat het getal derzulken, wanneer men 'er de luiaards, en zodanigen, die voorwenden gebreken te hebben, deugdlyk aftrekt, het kleinste zal blyven. - Wyders zyn, zegt hy, voor dezulken de Armen-Kassen geschikt; en zo deezen al eens niet voldoende mogten weezen, zou het de pligt der vermogenden zyn, dezelven, in stede van de Bedelaary te begunstigen, beter te voorzien. Zyn besluit is des: ‘de vrywillige Armen mogen niet bedelen, zy moeten werken: en de waare Armen behoeven niet te bedelen; zy moeten zich by de Armbezorgers vervoegen, welke of in staat zyn, of behooren in staat gesteld te worden, om hunne behoeften te vervullen.’ - Hier uit afgeleid hebbende, dat het niet onmogelyk is de Bedelaary te beletten, toont hy verder, dat het niet onchristelyk is een Bedelaar voorby te zenden; wyzende tevens aan, hoe men, buiten het voorzien der Armen-kassen, de smalle Gemeente liefddaadig, en met vrugt, te gemoete kan komen; terwyl het geeven aan Bedelaaren verscheiden nadeelige gevolgen met zig sleept. Ten laatste hegt hy hieraan nog eenige aanmerkingen over het Armbestuur, en eene regelmaatige schikking in 't zelve, ondersteund door 't gezag der Overheid. - Dit Stukje, hoe sterk ook tegen de Bedelaary, draagt alleszins bly-