les de genoegzame rede te gaan opdelven; hoewel het my dikwyls maar taamlyk wel is afgenomen: myn Vriend G** krygt goed kopiegeld; alles was licht.’
Wat zullen wy, op dit beslissend vonnis van Broeder Wysneus doen? Hem zo maar stilzwygende onze Rechtbank laaten betwisten? Neen zeker. Is hy, die sterk eet, loom en phlegmatiek van gestel is, de Man, om te oordeelen over een Werk van Vernuft; is hy geregtigd, om van het Stukje de Zedelyke Mode, voor dat hy het gezien heeft, beslissend te zeggen, dat moet wel geschreven zyn: zo agten wy ons, niet sterk gegeeten, veel minder sterk gedronken hebbende, (dat het sterk eeten wel eens wil verzellen,) en in een goed humeur ontwaakt zynde, in het aanhoudend genot van dat humeur, en vlug, wel zo goed in staat en geregtigd, om over dit Nut der Vooroordeelen ons vonnis te vellen; welke aangaande wy het volgende verslag hebben te geeven.
Op de eerste leezing voldeed ons het Stuk niet: daar wy intusschen de Gebroeders Wysneuzen meenen te kennen, en wel als zulken, die verstand en vernuft beiden bezitten, dagten wy nog dat het aan ons haperde, eenigzins veronderstellende, dat het wel geschreeven moest zyn, om dat het uit die hand kwam. - Eene tweede leezing derhalve. - Nadeelig. - Met dezelve verlooren nog eenige zetten, die men juist niet wel geestig, maar egter grappig kon noemen, derzelver ingebeeide aartigheid, en 't geheele Stuk verloor 'er by. - Dit is een kwaad teken. Weezenlyk vernuftige Schriften winnen gemeenlyk by eene tweede leezing, vooral dan nog wanneer men min of meer met den Autheur ingenomen is. - Basta gevolglyk van herleezen! 't mogt 'er nog meer by verliezen; - dus maar vonnissen. Wel aan: - 't Gaat over vier onderwerpen: 't Vooroordeel tegen de Nederduitsche Taal; 't Vooroordeel, dat het in ons Vaderland schandlyk is om voordeel te schryven; 't Vooroordeel, omtrent de Exclamatien, en tegen het Redengeeven; waar van de Gebroeders Wysneuzen het nut tragten te toonen. Over 't geheel is de Satire wat langdraadig, en dikwils te gedrongen beredeneerd, waardoor ze haare leevendigheid verliest. Veele tusschenkomende grappen zyn laf en doen niets ter zaake; het waarlyk geestige, dat 'er egter hier en daar nog in gevonden wordt, is te weinig, naar evenredigheid van 't geheel; men leest meer, dat verveelt, dan 't geen doet lachen: 't geen de Exclamatien betreft is het vernustigste gedeelte; en die zyn nog meer grof bespot, dan fyn geestig gehekeld. - Wy hebben, naar 't ons voorstaat, beter Stukjes van de Gebroeders Wysneuzen, onder andere naamen, geleezen; en denken dat zy best zullen doen, met, gelyk ze verhaalen, dat de oude Meid Pieternel doet, als de Bry eens verzout is, te blyven zeggen: Alle Bakten en Brouwten
zyn niet