Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve over de algemeene gronden van Regeering, en over den aart van Politieke en Burgerlijke Vrijheid, door Dr. J. Priestleij. Uit het Engelsch vertaald. Te Leyden, by L. Herding, 1783. Behalven het Voorberigt, 77 bladz. in gr. octavo.In dit Geschrift draagt de Heer Priestley, in de eerste plaatse, beknoptlyk voor, de algemeene gronden van Regeering; en daarop laat hy zig breedvoeriger uit over de Politieke en Burgerlyke Vryheid. Zyn voorstel wegens het eerste bestaat hier in. ‘Om met eerste beginselen, zegt hy, eenen aanvang te maaken, zo moeten wij, ter bekooming van klaare denkbeelden van ons onderwerp, doen, dat meest alle Staatkundige Schrijvers voor ons gedaan hebben; dat is: wij moeten ons een getal van menschen voorstellen, die de ongemakken van een onafhangkelyk en onverbonden leeven ondervinden; die, zonder eenig vooruitzigt van herstel, aan mishandelingen en beledigingen van allerlei soort bloot gesteld, en te zwak zijn om zig eenigen van de voordeelen te bezorgen, die zij gevoelen, dat door vereende kragt gemaklijk te verkrijgen zouden zijn. Deeze menschen, indien zij begeerden het vermogen van de geheele menigte | |
[pagina 499]
| |
tot hunne onderlinge verdediging aangewend, en, in onderneemingen, tot hun gemeen welzijn strekkende, saamengevoegd te zien, zouden, vrijwillig, een gedeelte van hunne natuurlijke vrijheid moeten afstaan, en hun gedrag aan 't bestier van de gantsche gemeente onderwerpen, om dat, zonder deeze overgift, eene verbindtenis, met zulke voordeelen gepaard, niet zoude te maaken zijn. Waare dit volk gering van getal, en woonde het in eenen kleinen afstand van malkander, 't zou hun ligt vallen zig bij elke gelegenheid, daar het geheel lighaam belang bij konde hebben, te verzaamelen, en alles met meerderheid van stemmen af te doen; zo zij maar te vooren vastgesteld hadden, dat de stemmen der meerderheid beslissend zouden zijn. Maar, waare de maatschappij talrijk, hunne wooningen verafgelegen, en de zaaken, die ter kennis van het gantsche lighaam moeten koomen, menigvuldig, zo wierd volstrekt onmooglijk, dat alle de leden van den Staat gelijkelijk zouden vergaderen, of aan de gemeene zaak hunne aandagt geeven. Daar moeten dan, in deeze omstandigheid, hoe zeer dit, met Rousseau, een afstand van de vrijheid mooge genaamd worden, afgezondenen zijn, of openbaare amptenaaren, aangesteld en gemagtigd, om, in den naam van het geheele lighaan, de gemeene zaak te behandelen; en in een staat van zeer groote uitgestrektheid, daar bij gevolg al het volk nooit zou bij een te roepen zijn, moet de gantsche magt van de gemeente noodwendig, en bijna onherroepelijk, gevestigd zijn in de handen van deeze afgezondenen. In Engeland zijn de koning, de erslijke lords, en de verkiezers van het huis der gemeente deeze staande of steeds blijvende gemagtigden, en de leden van het huis der gemeente zijn, op hunne beurt, de tijdelijke gemagtigden van deeze laatste orde van den staat. In alle staaten, grooten of kleinen, moet de wil van dat lighaam, of die vergadering, in welker handen de opperste magt van de maatschappij gesteld is, verstaan worden de wil van het geheele lighaam des volks te zijn, zo lang 'er geen ander middel is, waar door de wil van het geheele lighaam des volks kan uitgedrukt worden. Deeze afgezondenen, of representanten van het volk, zullen een kwaad oordeel vellen, en kwaade maatregelen volgen, indien zij het welzijn van de gantsche maatschappij, die zij vertoonen, niet in 't oog houden; even als het volk zelve een kwaad oordeel zou vellen, en kwaade maatregelen volgen, indien het, tot dat einde vergaderd kunnende worden, naliet voor | |
[pagina 500]
| |
zijn eigen welzijn te zorgen. Geene gronden of regelen van staatkunde hebben eenige verbindingskragt over hen, dan alleen zulken, die zij zelven zullen oordeelen ten gemeenen nutte te strekken. Hunne eige reden en geweeten zijn hunne eenigste leidslieden, en het volk, in welks naam zij regeeren, is hun eenigste regter.’ Vraagt men, wat hy, op die gelegde gronden, door Vryheid verstaa, zo geeft hy te kennen, dat men dezelve, klaarheids halve, in twee soorten kan verdeelen, zynde de eene opzigtlyk tot het Algemeene belang of Staatsbestuur, en de andere betrekkelijk tot elks byzondere zaaken of handelingen. De eerste noemt hy politieke, en de laatste burgerlyke vryheid; welke eene en andere hy aldus bepaalt. - Politieke vryheid is het regt, door ieder Lid van den staat zig voorbehouden, van zelf tot het bekleeden van staatsampten gekoren te kunnen worden, of ten minsten, van in de verkiezing tot die ampten te stemmen. - En de burgerlyke veryheid is het regt om zijne eigene daaden te regelen, welke ieder lid van den Staat zig voorbehoudt, dat het door de gekoorne amptenaaren niet mag worden bekort. - De eene en andere soort van Vryheid ontvouwt de Heer Priestley vervolgens afzonderlyk in 't breede, met aantooninge hoe noodzaaklyk het, zynes oordeels, zy, dat ze steeds in agt genomen worden, en wat men tot derzelver instandhouding hebbe gade te slaan. Het hoofddenkbeeld van den Heer Priestley is nagenoeg eenstemmig met dat van den Heer Price; loopende beider grondstellingen, gelyk het in de Voorreden van dit Stukje zeer wel opgegeeven wordt, eenvoudig hier op uit. ‘Dat men een Burgerstaat heeft aan te merken als eene groote Maatschappij, welker Participanten of gezamenlijke Deelhebbers het onbetwisbaar recht hebben, om uit hun midden zodanige Bewindhebbers ter bestieringe hunner gemeene zaaken te verkiezen als zij goed vinden, met zodanige macht als zij geschiktst oordeelen, ter bevordering van het groot oogmerk hunner Vereeniginge, - het algemeene Best of meeste welzijn van alle: - ten allen tijden verantwoording van het gehouden Bewind te vorderen - en, zulks voor 't gemeen Belang noodig vindende, anderen aan te stellen, met gelijke, of met meer of minder bepaalde macht.’ - De aanmerkingen derhalven, die wy alvoorens over de gronden van | |
[pagina 501]
| |
den Heer Price gemaakt hebbenGa naar voetnoot(*), houden ook stand ten opzigt deezer proeve, des het niet noodig zy, ons daar over op nieuw uit te laaten. 'Er komen, zeggen wy daarom alleenlyk, in deeze Proeve verscheiden aanmerkingen voor, die, op zigzelven beschouwd, welberedeneerd zyn, de oplettendheid van alle ernstige Voorstanders der Vryheid vorderen, en waarvan men in veele opzigten een nuttig gebruik kan maaken; des dit geschrift in zo verre der leezinge wel waardig zy. Men heeft het, naar ons inzien, op eene soortgelyke wyze te beschouwen, als het Gemeenebest van Plato, dat een aantal van leerzaame inrigtingen behelst, schoon het niet te wagten zy, dat ooit zodanig eene Gemeenebest, als Plato zig voorstelt, opgerigt, of in stand gehouden kan worden. Even zo vertoont zig aan ons het Plan van den Heer Priestley, in deszelfs volle uitgestrektheid; 't welk hy ook genoegzaam erkent, wanneer hy zelf zyne bespiegeling van het vereischte in de Politieke Vryheid, in de daadlyke uitvoering van het Plan, op deeze wyze als inkrimpt. ‘Men gelieve, dus laat hy zig deswegens hooren, op te merken, dat ik geenzins beweere, dat het welzijn van het menschdom juist eenen staat van de volmaaktste Politieke Vrijheid vordert. Want die is inderdaad niet mogelijk, dan alleen bij zeer kleine Volken; misschien niet eens bij zulken, die maar zo groot zijn als de gemeenebesten van oud Griekenland, of als Genua of Geneve in onze dagen. Zodanige kleine Republieken als deezen, indien zij al wenschelijk waaren, zouden niet kunnen bestaan; om dat een staat van volmaakte gelijkheid, onder de leeden van burgermaatschappijen, of burgermaatschappijen zelven, geen stand kan blijven houden; terwijl sommigen magtiger, onderneemender, en in hunne onderneemingen gelukkiger zijn dan anderen. Eene heerschzugtige natie zou geene schooner gelegenheid, om tot een uitgebreid gebied te geraaken, kunnen wenschen, dan de nabuurige landen gesmaldeeld te vinden in een groot getal van kleine Staaten, die, elk afzonderlijk geen magt genoeg hebben, om wederstand te bieden, en tevens nooit genoegzaam uitgestrekte verbintenissen onder zig kunnen maaken, noch met de vereischte eensgezindheid en spoed | |
[pagina 502]
| |
te werk gaan, om zig zelven met een goeden uitslag te verdeedigen. Zo men, derhalve, vaststelt, dat het, ter voorkoming van de grootste van alle zwaarigheden, namelijk wijduitgebreide en bij gevolg onbepaalde alleenheerschingen, dienstig zij, zulke staaten te hebben als Engeland, Frankrijk en Spanje; dan moet de Politieke Vrijheid noodzaakelijk eenigermaate bepaald worden; maar op welke wijze die bepaaling behoore te geschieden, en hoe ver zij zig behoore uit te strekken is niet zo gemaklijk te beslissen. In 't algemeen zou het schijnen, dat geenen dan lieden van de grootste middelen tot de hoogste bedieningen in den burgerstaat dienden toegelaaten te worden, niet alleen om dat zulke persoonen, alle andere omstandigheden gelijk zijnde, doorgaans de beste opvoeding gehad hebben, en bijgevolg best geschikt zullen zijn, om voor het gemeene welzijn te zorgen, maar daarenboven om dat zij, het meeste kunnende verliezen, even daardoor ook het grootste belang hebben in het lot van hun Vaderland. Dan men merke tevens aan, dat maatige middelen, (hoewel een ding van zo veranderlijk eene natuur niet juist te bepaalen is,) in dit opzigt gelijkwigtig kunnen gerekend worden met de grootste rijkdommen; want lieden, die in eenen middelbaaren stand geboren zijn, worden waarlijk in 't algemeen beter opgevoed; hebben bij gevolg onbekrompener denkenswijze, en zijn, in alle opzigten, meer regt onafhangelijk, dan de zodanigen, die de fortuin met ongemeetene schatten begistigd heeft. Om die zelfde rede was het mogelijk dienstig, dat denzulken, die zeer afhangkelijk zijn, geene stem in de benoeming van de voornaamste Ambtenaaren toegestaan wierdt, om dat, in sommige voorvallen, dit niets anders zoude zijn, dan meer stemmen te brengen in de handen van die persoonen, van welken zij afhangen. Maar indien wij, in ieder staat van eenige uitgestrektheid, eene trapswijze opklimming van verkiesbaare bedieningen stellen, en daarbij de laagste klassen van het Volk onderstellen stem te hebben, in de aanstelling van de laagste beampten, en, naar maate zij in bezittingen en aanzien toeneemen, deel te hebben in de verkiezing van de persoonen, die de hoogere posten vervullen, tot dat zij eindelijk zelven tot het staan naar de gewigtigste eerambten van den staat worden toegelaaten; dan zullen wij, mogelijk, een denkbeeld maaken van zo veel Politieke | |
[pagina 503]
| |
Vrijheid, als bestaanbaar is met den toestand van het menschdom. En ik denk, dat de ondervinding geleerd heeft, dat de hoogsten van alle bedieningen, zulken namelijk, die gelijk staan met die van Koning, eenigermaate erflijk moeten zijn, als in England; zijnde verkiezelijke troonsopvolgingen doorgaans vergezeld geweest van kuiperij, verwerring en elende.’ - Op deezen en dergelijken trant gaat de Heer Priestleij verder voort, in het nader beperken der Politieke Vrijheid; welke dus, naar de verscheidenheid der Regeeringsvormen, en de gesteldheid der Natien, in de daadlijke uitvoering, noodwendig verschillende beperkingen zal moeten ondergaan. |
|