Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 471]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verhandelingen, ter beantwoordinge van een Voorstel, opgegeven door de Heeren Bezorgers van het Stolpiaansch Legaat. Te Leyden by S. en J. Luchtmans, 1782. Behalven het Voorwerk, 320 bladz. in gr. quarto.Men levert ons in dit Stuk vier Verhandelingen, geschreven ter beantwoordinge van het volgende Voorstel: ‘Dat de Christelyke Zedekunde geen éénen pligt voorschryft, welke den Burger belette zyne belangen te behardgen, en strydig zy tegen het bestier van het Gemeenebest, naar de regelen eener gezonde staatkunde.’ Van de vier Verhandelingen hebben de twee eersten inzonderheid na den Eerprys gedongen; en, by 't steken der stemmen, is het lot der Latynsche Verhandelinge van den Amsteldamschen Hoogleeraer Cras gunstig geweest, van waer dezelve hier de eerste plaets bekleedt; op welke dan eene Nederduitsche Verhandeling van den Heer Petrus Verstap Junior, Koopman te Rotterdam, volgt. By deze komen nog twee Latynsche Verhandelingen; de eerste van eene onbekende hand, en de laetste van den Zevenbergschen Hoogleeraer Pap de Fagaras. De Hoogleeraer Cras verdeelt zyne Verhandeling in drie voorname stukken. Het eerste gedeelte strekt, om te toonen, hoe de Christelyke Zedekunde over 't geheel uitnemend geschikt is, zo om het geluk van byzondere persoonen, als om het heil van een Gemeenebest, en den rechtmatigen lof der Landbestierderen, door derzelver betrachting, te bevorderen. In het tweede bedoelt de Hoogleeraer zodanige uitlegregels aen de hand te geven, door welker behulp men het onbezonnen verdraeien veler pligtsvoorstellingen, in de Bybelbladen, krachtig te keer kan gaen; en welker inachtneming grootlyks dient ter ophelderinge van zodanige misbruikte plaetsen. Deze regels, welken hier wel byzonder verdienen gemeld te worden, zyn de volgende. 1. Vele plichtsvoorstellingen in de Schriften des N.T. moeten niet eigenlyk, maer tropice, of figuurlyk, niet naar den letter, maer allegorice, of by manier van zinspeling, verstaen worden. | |
[pagina 472]
| |
2. Vele plichtsvoorstellingen in die schriften, welken enige zaken in 't algemeen, met onbepalende spreekwyzen, verbieden, zyn van dien aert, dat ze niet zo zeer deze zaken zelven, als wel derzelver misbruik, en de gebreken, die 'er veelal mede verknogt zyn, tegengaen; of ze bedoelen alleen ene soort van vergelyking met gewigtiger zaken, die men boven dezen ter harte moet nemen. 3. Velen dier plichtsvoorstellingen, schoon met onbepalende spreekwyzen, en dus als algemeen, uitgedrukt, moeten nochtans, uit hoofde veler redenen, meer byzonder, en met ene zekere bepaling, opgevat worden. 4. Vele plichtsvoorstellingen, op zodanig ene wyze uitgedrukt, zyn alleen tot zekere persoonen en tydsomstandigheden te bepalen. 5. Vele plichtsvoorstellingen worden hyperbolice, of met enigzins sterke, of als vergrootende, spreekwyzen uitgedrukt, hoedanige voorstellingen niet naer den letter te nemen zyn. By de ontvouwing dezer oordeelkundige en rechtmatige uitlegregels, die op een aental van schriftuurlyke plichtsvoorstellingen toegepast worden, gaet de Hoogleeraer ene menigte van verkeerde opvattingen en verdraeijingen van zodanige plaetzen ten krachtigste tegen; en geeft tevens een zeer gepast middel aan de hand, waar door men nog veele anderen, (die hy niet allen in dit bestek kon byeenbrengen,) op zodanig ene wyze van het hier beoogde misbruik kan ontheffen. Tot dus verre heeft de Hoogleeraer getoond, de eigenaertige heilzame geschiktheid der Christelyke Zedekunde; en te gelyk doen zien, dat de bronwel van veler denkbeelden tot derzelver nadeel, grootlyks te vinden is, in de verkeerde uitlegging ener menigte van derzelver plichtsvoorstellingen; wyzende tevens aen, hoe die bronwel genoegzaem geheel te stoppen zy. Hiermede heeft zyn Ed. het, ten opzichte van een ontkennend Voorstel, als dit is, dat dezelve geen éénen nadeeligen pligt voorschryft, reeds verre gebragt. Om echter nog wyder voort te gaen, en 't dus zo ver te brengen, als het betoog van een ontkennend Voorstel, om zo te spreken, toelaet, schikt hy het derde of laetste gedeelte zyner Verhandelinge nog, tot het nagaen van zulke Christelyke zedekundige stellingen, waeromtrent juist geen misverstand omtrent derzelver bevatting plaets heeft; maer die men, by mangel van een welwikkend oordeel, als nadeelig beschouwt; en waer tegen zyn Ed. toont, dat ze, in stede van se adelyk te | |
[pagina 473]
| |
zyn, inderdaed alleszins medewerken, tot het geluk der zamenlevinge. Hiertoe brengt de Hoogleeraer het verbod van de Veelwyvery, en de ligtzinnige Echtscheiding; als mede de voorschriften van zachtmoedigheid, ootmoedigheid, inschiklykheid, algemeene Menschenliefde, zelfs tegens de Vyanden, en 't afleggen van haat, wraekzucht en dergelyken. Omtrent de hiertoe betreklyke stukken doet de Hoogleeraer duidlyk zien, dat men het spoor geheel byster is, wanneer men daer uit ten nadeele van de Christelyke Zedekunde oordeelt: en dat men, 't geen hier ten besluite nog by komt, even zo ten uiterste ongerymd der Christelyke Zedekunde te laste legt, het geen men aen het wangedrag der Christenen, die de hun voorgeschreeven Zedekunde niet behoorlyk gade slaen, heeft toe te schryven. Met deze Verhandeling van den Hoogleeraer Cras heeft de daeraen volgende van den Heer Verstap Junior, schoon in de wyze van uitvoering geheel verschillend, in verscheiden byzonderheden ene merkelyke overeenkomst; van waer ze beiden, zo uit lioofde der verscheidenheid als der overeenkomste, zeer geschiktlyk zamengaen; biedende, in een zekeren zin, elkanderen de hand, om het een of ander gedeelte meer onderscheiden uit te werken, of nader op te helderen. De Hoofdverdeeling van dit Stuk is deze. - Het eerste gedeelte gaet over het bestier van 't Gemenebest, naer de regelen der gezonde Staetkunde, die de Autheur in deze orde voordraegt. 1. Den Godsdienst handhaven, en de Deugd bevorderen. 2. Vryheid van Geweten verlenen. 3. De natuurlyke Vryheid en de Regten des Volks ongeschonden bewaren. 4. De Oppermagt in haer volkomen aenzien bewaren. 5. Wyze Wetten handhaven. 6. De straffen naer de voorschriften van Wysheid, Billykheid en Regtvaerdigheid inrichten. 7. Den Onderdanen in hunne geschillen onpartydig Regt verschaffen. 8. Het Volk gene onbehoorlyke schatting opleggen. 9. De Eensgezindheid onder de Leden der Regering, zo veel mogelyk zy, bewaren. 10. Strikte Regtvaerdigheid ten aenzien van andere Volken in agt nemen. 11. Vrede houden, zo lang mogelyk zy, doch, by verbreking van dien door anderen, de Magt des Lands, op de best mogelyke wyze, tot verdediging gebruiken. 12. Kunsten en Wetenschappen aenkweken. 13. Landbouw, Fabrieken, Zeevaert en Koophandel, aenmoedigen. 14. Het Huwelyk aenmoedigen. 15. Gebrek en Ledigheid uit den Staet weren. En | |
[pagina 474]
| |
eindelyk 16. De uitspanningen van het Volk regelenGa naar voetnoot(*). - Op het afhandelen hiervan overweegt onze Schryver, in de tweede plaetze, de belangen van den Burger; en daeraen hecht hy dan, in het derde gedeelte, een beknopt verslag van den aert der Christelyke Zedekunde, waer in hy betoogt, dat dezelve aen de Overheden de gezonde Staetkunde, en aan den Burger zyne belangens leert betrachten. - Voorts schikt hy het laetste gedeelte, tot het afwenden der tegenbedenkinge, dat de Christelyke Zedekunde, wat men ook tot derzelver aenpryzing zoude mogen zeggen, vele levensregels voorschryft, die in een Gemenebest onuitvoerelyk, ja met ene wyze Regeering strydig zyn. Om de kracht dier bedenkinge te verbreken, en dus het voorgezegde te versterken, zo gaet hy de merkwaerdigste stellingen der Euangelieleere na, op welken de zodanigen het oog hebben, en toont, rakende ieder derzelven afzonderlyk, dat zommigen van die verkeerd begrepen worden, als men ze in dien nadeeligen zin verklaert; en dat de overigen, die daedlyk tot de Euangelieleer behooren, geenszins van die natuur zyn, dat enig Lid van een Gemenebest dezelven niet zou kunnen betrachten, of dat ze met ene wyze Regering zouden stryden. - De dus voor tegenspraek beveiligde stellingen, met welker ontvouwing deze Verhandeling afloopt, zyn de volgende. 1. De Leer van een toekomend leven is niet nadeelig aen ons tydlyk geluk. 2. De Christelyke Zedekunde begunstigt gene Onverdraegzaemheid. 3. Zy is niet aenleidelyk tot Tiranny, Ongehoorzaemheid of Regeeringloosheid. 4. Zy ontzegt niemand de handhaving van zyne Regten. 5. Zy keurt noch de Geleerdheid, noch het Huwelyk, af. 5. Zy belet den Burger niet zyne belangen te behartigen. En eindelyk 6. Zy verbied den Mensch niet een Verdeediger en Beminnaer van zyn Vaderland te worden. By deze twee Verhandelingen komt ene derde, waervan de Opsteller niet goedgevonden heeft zynen naem te openbaren: het kan zyn, dat hy 'er duchtige reden voor hebbe; doch dezelve is indiervoege uitgewerkt, dat ze hem, schoon in de vergelyking minder, nochtans ter eere | |
[pagina 475]
| |
strekke; nadien ze alomme blyken van ene welberedeneerde oplettendheid verleent, en leerzame aenmerkingen voordraegt, die, in verscheiden opzichten, wel by de voorigen gevoegd mogen worden. Derzelver Schryver vangt aen met ene ontvouwing van het Voorstel; laet daerop volgen ene vergelyking tusschen de Christelyke Voorschriften en de Burgerlyke Wetten; en treed dan, met zyne derde afdeeling, bepaald ter zake. Hierin stelt hy zich voor, te toonen: 1. Dat Christus niet bedoeld heeft ene byzondere Burgerlyke Maetschappy op te richten. 2. Dat hy echter zynen Godsdienst nergens anders, dan in ene geregelde Burgerlyke Maetschappy, stand heeft willen doen grypen. 3. Dat de Christelyke Godsdienst der Burgerlyke Maetschappye niet nadeelig maer voordeelig is. En eindelyk verledigt zich de Autheur, in het laetste gedeelte zyner Verhandelinge, om na te gaen, 't geen men ten laste van den Christelyken Godsdienst aenvoert, als ware dezelve niet geschikt voor ene Burgerlyke Maetschappy: om dus, met het beantwoorden der tegenbedenkingen, het bovenbeweerde te bevestigen, en te vollediger, naer den eisch van 't voorstel, te toonen, dat men gansch ongegrond den Christelyken Godsdienst hiervan zoude verdenken. - Zyn Ed. brengt dezelven tot twee soorten. De eerste soort grond zich niet zo zeer op enig byzonder zedelyk voorschrift, als wel op den algemenen inhoud der Zedeleere. Men beweert naemlyk dat snoode en slinksche bedryven dikwerf van nut zyn voor een Gemenebest; waer tegen de Christelyke Godsdienst rechtstreeks aengekant is. Als mede, dat de Christelyke Godsdienst van deszelfs aenhangeren vordert, hun eeuwig heil zo sterk na te jagen, dat ze hunne tydlyke welvaert veronachtzamen. Op de wederlegging der eerste slinksche stelling, en der volgende verkeerde uitlegging der Christelyke Leere, volgt dan ene overweging van tegenbedenkingen van de tweede soort; die men ontleent uit enigen van derzelver Zedelyke Voorschriften; waeronder de volgende betrokken worden. 1. De Christelyke Godsdienst verbied alle soorten van onoprechtheid, geveinsdheid, bedrog, leugentael enz.; waervan echter de doorzichtige Staetkunde zich meermaels bedient, ja zomtyds moet bedienen, ter bevorderinge van 't welzyn van het Gemenebest. 2. De Christelyke Godsdienst dooft alle Eerzugt uit; die intuschen zo noodzaeklyk is, om de menschen te noopen, om den Lande dienstig te zyn. 3. Ook tracht dezelve de menschen zo zacht- | |
[pagina 476]
| |
moedig, gedwee en medelydend te maken, dat ze niet meer geschikt zyn ter strasoefeninge over de misdaders; zonder welke nogtans geen Gemenebest veilig kan zyn. 4. Het houden van den Sabbath kan belemmerend voor den Staet zyn. 5. Het weren van de Veelwyvery is te wraken, om dat dezelve, ter sterkere voortteelinge, zomtyds in een Gemenebest vereischt kan worden. 6. Ook is het stuk der Echtscheidinge te eng beperkt, voor het geluk der Maetschappye. 7. Het onderhoud der menigte van Geestlyken, en de kostbaerheid der openbare Godsdienstgebouwen, bezwaert een Gemenebest bovenmate. En eindelyk 8 de lessen tegen de pragt, en 't vergaderen van schatten, in de Euangelieleer voorkomende, zyn onbestaenbaer met het welwezen der Maetschappye. Onze Autheur wederlegt ieder dezer tegenbedenkingen op ene voldoenende wyze; en laet zich ten slot nog kortlyk uit, over het misverstand, dat by zommigen plaets heeft, wegens enige voorstellingen nopens het onophoudlyk bidden, het eedzweeren, en het gewelddadig wederstaen van onze vyanden. Ten laetste komt ons hier nog voor, ene Verhandeling van den Hoogleeraer Pap de Fagaras, die het Voorstel in ene doorloopende overwéging ontvouwt, naer de twee hoofdvoorwerpen tot welke het te behandelen onderwerp betrekking heeft; den Burger naemlyk, en de Bestierders van het Gemenebest. Naer dien leiddraed zich richtende, toont hy, in de eerste plaetze, dat de voorschriften der Christelyke Leere, ten aenzien van byzondere Persoonen, niets vorderen, dat tegen dezelver wezenlyke belangen inloopt: en dan doet hy verder zien, dat dezelven geenzins stryden, met de welgegronde regelen der Staetkunde. - Deze Verhandeling, schoon ze meer algemeen zy, en minder byzonderheden behelze, (hoedanige afzonderlyke overweging de natuur van 't Voorstel echter enigermate vorderde,) is nogtans, op zich zelve beschouwd, mede een in zyne soort wel uitgewerkt Stuk. Zy levert ons ene juist aeneengeschakelde verdediging van den aert en den natuurlyken invloed der Christelyke zedekunde; als die, recht ter harte genomen zynde, ten uiterste geschikt is, om het geluk van een Gemenebest, zo ten opzichte der Burgeren als der Bestierderen, te bevorderen en te bevestigen. Zy dient dus krachtig ter wederlegginge van de zodanigen, die beweren, dat de daedlyke betrachting van den Christelyken Godsdienst, | |
[pagina 477]
| |
met het welwezen der Menschlyke Maetschappye zou stryden. Een gevoelen, dat, gelyk de Hoogleeraer met regt aenmerkt, te gevaerlyker is, en met te sterker nadruk tegengegaen behoort te worden, om dat het niet alleen het verstand met looze drogredenen vervult, maer ook het hart bederft en verkeert; terwyl het, de deugd en de oprechtheid verbannende, ontrouw, bedrog en dergelyke, als den Lande dienstig, leert verontschuldigen: 't welk niet, gelyk nog wel vele andere gevoelens, voortspruit, uit een opgevat vooroordeel, gebrek van oplettendheid of onkunde; maer uit ene verbasterde gemoedsgesteltenis, die streelende ondeugden, tot haer eigen verderf en dat van anderen, met opzet voed en voortkweekt. |
|