is van het lichaam, welk door zodanige Vergaderingen vertegenwoordigd wordt.
IX. Het voordeel van een Vryen Staat blykt zo veel te meer daar uit, dat het Volk, welk niet gewoon is onder Koningen, of onder de Grooten der Natie, te staan, natuurlyk minder tot de weelde overhelt.
X. De voortreflykheid van een Vryen Staat, onder het gezag des Volks, wordt nog klaarblyklyker uit den aart zyner Burgers, welke over het geheel grootmoediger, werkzaamer, en vatbaarder voor edelmoedige gevoelens zyn, dan onder eenige andere Regeeringsvorm.
XI. In een waar Gemeenebest vereischt alle beslissing de goedkeuring des Volks; derhalven is dit Volk de Borstweering tegen de poogingen van hen, welke de Dwingelandy trachten in te voeren, en heeft de willekeurige beschikking der Grooten niet te vreezen.
XII. De Volksregeering, dat is, eene Regeering wier oppergezag berust by de Hooge Vergaderingen, zamengesteld uit Leden door het Volk op gezette tyden daartoe verkooren, is het beste geschikt voor het geen natuur en reden van het Menschelyk Geslagt vorderen.
XIII. Een Vrye Staat is boven alle andere te schatten, om dat dezelve aan het Oppergezag minder gelegenheden aanbied, om de zwakken te onderdrukken, en wreedlyk te handelen.
XIV. De laatste reden, en welke geene der minsten is, om te betogen, dat de Volksregeering voortreflyker is dan alle andere, is, dat deeze alleen die geenen, welken zy in bedieningen gesteld heeft, verplicht om reekenschap van hunne bedryven te geeven.’
Onze Autheur de gegrondheid deezer stellingen aangedrongen hebbende, besluit uit al het voorgedraagen, ‘dat een Vrye Staat, in welke het opperste gezag toevertrouwd wordt aan zodaanige Burgers, welke door het Algemeen daartoe verkooren zyn, verre te schatten is boven alle andere soort van Regeeringsvorm, hoedanig dezelve ook zou kunnen uitgedagt worden.’
Men zal, op het doorbladeren van dit Geschrift, gereedlyk erkennen, dat de Volksregeering in deezen Schryver een zeer goeden Voorspraak heeft; en dat hy derzelver voordeelen in een by uitstek gunstig licht plaatst. Dan met dit alles blyft, onzes agtens, by den nadenkenden over, of de Autheur het Volk, aan 't welke hy de verkiezing van de Leden der Hooge Vergaderingen in han-