Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwe Dichtproeven van het Dichtlievend Genootschap, ter spreuke voerende: Volmaakter door den tijd. Te Utrecht, by H.v. Otterloo, 1782. Behalven de Voorreden, 184 bladz. in gr. octavo.Van dit Genootschap hebben we reeds, onder den naam van Mengeldichten, eene en andere voldoende proeve gehadGa naar voetnoot(*)! thans verleent het ons, onder den tytel van Nieuwe Dichtproeven, weder eene verzameling van Dichtstukken, behelzende eerst eenige Bybel- en Godsdienstige Stoffen, en voorts etlyke Vaderlandsche en Mengelstoffen. Zy toonen dat de Leden van dit Genootschap niet verflaauwen in hunnen arbeid, en op een goeden weg zyn, om steeds nog meerder vorderingen in het Dichtkundige te maaken. Tot een staal uit deeze nieuwe verzameling verstrekke de volgende voorstelling van de betamelijkheid van den Godsdienst.
Gewaande vrijgeest, slaaf van uw verblindde Reden!
Verachter van het woord van God!
Ontzinde trotsaart! die den Godsdienst snood bespot!
Die Rijken wanklen doet door uw verpeste zeden!
Gij waant dat gij de Reden eert,
En durft der Christnen leer als redenloos verdoemen;
Hun Godsvrugt dweeperij, een schaadlijk stelzel noemen;
Hun heil een herssenschim, hun door bedrog geleerd.
* *
Vermeetle! geef gehoor! uw waan heeft u bedrogen:
Gij zijt voor 't licht der Reden blind;
Daar gij den plicht verzaakt die u aan God verbindt.
Ruk los, rampzalige! de windzlen voor uwe oogen:
Verwerp uw dwaaze zedenleer;
Leg uw vooroordeel af; bezie de onwrikbre gronden.
Waarop elk reedlijk mensch door Reden wordt verbonden,
Tot dien verheven dienst aan 's waerelds Opperheer!
| |
[pagina 433]
| |
Heeft God niet aan den mensch een eedlen geest gegeeven?
Wiens denkvermogen, wel bestierd,
Zijn naauw begrensd verstand met kundigheên versiert,
Waardoor zijn kennis en zijn glorie word verheven,
Ja, geeft God niet de denkingskracht
Een ingedrukt besef van een oneindig wezen?
En in 't geweetenboek een wet om Hem te vreezen,
Die hem ook leert wat loon de deugd en de ondeugd wacht.
* *
Wat vordert dan uw plicht? daar zulke rijke gaaven,
o Mensch! aan u zijn toegedeeld.
Bewooner van het stof! rijs op, beschouw uw beeld!
Zult ge uw vermogens slechts aan nietigheên verslaven?
Dit was uw 's Maakers oogmerk niet.
Zout ge uw bestemming dan zoo roekeloos verkeeren?
Wat dwaasheid!... zoek veelliefst uw' Schepper te vereeren:
Dat in den Godsdienst juist naar zijnen wil geschiedt.
* *
Dan, niet alléén de geest, maar 't lighaam, elk der leden,
't Gebruik daarvan den mensch verleend,
Hun samenstel, de band, die 't met den geest veréént,
Leert hem een hooger kracht bij 't licht der zuivre Reden.
En doet de dienst van't hoogste Goed
Den Mensch niet boven 't stof - en uw verbeelding - rijzen:
Daar dees hem de aardsche ramp doet aanzien als bewijzen
Van 't eindloos zalig lot voor 't deugdgezind gemoed?
* *
Ondankbre! kunt gij dan den dienst van God versmaaden!
Hij schonk zijn goedheid u zoo mild.
Schaam u, dat ge al uw heil, God tergend, loos verspilt!
Keer met berouw te rug; verfoei uwe euveldaaden:
Hoor wat de Reden u gebiedt!
Dan zult ge rasch van God en zijnen dienst gewaagen;
Eer ge uwe onzaalge keus voor eeuwig zult beklaagen,
In wanhoop, tandgekners en wroegend hartverdriet.
* *
Of, zijt gij snood genoeg om de eeuwigheid te ontkennen,
Leer, uit voorzigtigheid, dan nog
Den Godsdienst hulde doen: wat nadeel hebt gij toch,
Zoo ge u op aard' vergeefsch aan Gode leerdet wennen?....
Maar - ijslijk denkbeeld! schriklijk lot!
Zoo ge in uw' waan volhart, u willens laat verblinden:
Als gij het tegendeel, te laat, zult ondervinden!....
Ontvlucht uw onheil nog, en eer den dienst van God!
|
|