Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Goddelyke Euangeliestem, zoo algemeen aanbiedende als beveelende, op grond van de Formulieren der Hervormde Kerk verdedigd: in brieven aan den Heer J.D. Woltering, Lidmaat der Hervormde Gemeente te Leyden. Nevens eene Narede, bevattende een kort Vertoog der verregaande Onzedigheld van den Heer J.v. Woensel, Lidmaat der Gereformeerde Gemeente te Amsterdam. Beide toegewyd aan de Leden der Hervormde Kerk in Nederland, door J.v. Laar, Lidmaat der Hervormde Gemeente te Amsterdam, verzamelaar der Wolke van Getuigen, ten jaare 1779 uitgegeven. Te Amsterdam, by M. de Bruyn, 1783. Behalven het Voorbericht, 390 bladz. in gr. octavo.Men kan uit dit Geschrift afnemen, dat het twistgeding, over de Leer der algemene welmenende aenbiedinge, op verre na nog niet beslist is; en 't komt ons voor, dat het met dit Stukje ook niet zal afloopen. - De schryf- | |
[pagina 404]
| |
wyze word meer personeel, en 't stuk zelve word in geen duidelyker licht geplaetst; des wy den Lezer niet kunnen vleien, met het denkbeeld, dat hy van 't zelve een wezenlyk voordeel zal trekken. Alleen verstaen wy met enig genoegen, dat de Heer van Laar zelf van denkbeeld is dat het by zommigen weinig meer dan woordenstryd zyGa naar voetnoot(*). Jammer is het maar, dat hy en zyne Party het zo ver niet kunnen vinden, dat het ook onder hen zo beschouwd worde; het welk nog ver van daer is. Zie hier hoe hy 'er zich over uitlate. ‘Sommigen denken, dat het geschil over de Aanbieding gering, en al veel een woordenstryd is. - Dat het geschil met eenige niet groot is, die een algemeene roeping, en daarin een grond des geloofs voor allen, om tot Christus te komen, vasthouden; doch, uit vrees voor misbruik, de aanbieding conditioneel maken, en die bepaaldelyk doen aan zulken die belang daarin beginnen te stellen, dewyl toch die alleen daarvan gebruik zullen maken; die ook om die reden niet verkiezen de woorden schenken en geven in den aanbiedenden zin te gebruiken; dit geloof ik ook: daar zyn 'er onder zulke Broeders, met welke het geschil op weinig meer dan woordenstryd uitloopt; schoon ik 'er myne zwarigheden tegen behoude. - Dan dat het geschil tusschen u, [Woltering,] uwen zedigen Vriend, (van Weensel,) en my, gering zy, zal, naar myne gedachten, niemand die deze brieven leest kunnen staande houden. - Ik oordeel het stelzel van u en uwen vriend, dat de geloofsgrond voor zondaaren geheel uit de uitwendige roeping wechneemt, verwoestend voor de oesening der Enangelische godzaligheid, en geheel onbestaanbaar met de Leer der Hervormde Kerke. Maar, wilt Gy 't met my eens zyn? goed! Ik ook met u! doch alleen op grond van onze Formulieren! Zonder dat wy beide die waarachtig geloovenGa naar voetnoot(†), als de eenige regelen, om de waarheids leere | |
[pagina 405]
| |
der Geresormeerde Kerk te kunnen beoordeelen, zullen wy het denkelyk nooit eens worden. Ik bemin den Vrede, maar niet ten koste der Waarheid.’ |
|