| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
J.D. Michaëlis, nieuw Overzetting des O.T. met aanmerkingen voor Ongeleerden, in het Nederduitsch overgebragt, door den Heer W.E. de Perponcher, IV de Deel. Te Utrecht, by de Wed. J.v. Schoonhoven, 1783. Behalven de Voorreden, 224 bladz. in gr. octavo.
Het derde boek van Mozes, Leviticus geheten, om dat deszelss inhoud grootlyks gaet over den Levitischen dienst, word in dit vierde Deel voorgedragen. De Heer de Perponcher achtervolgt zynen arbeid, aen de Nederduitsche gemeenmaking van dit nuttig Werk, met een naeuwkeurig toeverzicht op alles, om het ook den Ongeleerden recht nuttig te maken; terwyl menschen van meerder oefening het zelve insgelyks leerzaem kunnen doorbladeren. Buiten het voordeel van de duidelyker overzetting van den text, in verscheiden gevallen, leveren ons de aentekeningen ene reeks van ophelderingen, welken niet alleen ten beteren verstande der Wetten dienen, maer ons tevens opleiden om den grondslag van zommigen dezer Wetten na te gaen. Tot een voorbeeld hiervan leze men de volgende aenmerking over den grondslag der Mozaische Wetten, rakende de verbooden huwelyksverbintenissen, tusschen al te na bestaende bloedverwanten, Lev. XVIII. 6-18. Nademael de Kanaänieten, v. 3. 24-30 Vergel. XX. 22, 23, wegens het aengaen van zulke huwelyken, voor God strafbaer verklaerd worden, zo is het blykbaer, dat dit verbod, (met uitzondering van enige wetten, die bepaeld waren tot de omstandigheden van Israël,) steunen moet op zodanige redenen, die in alle menschlyke maetschappyen plaets grypen, en 't schadelyke dier huwelyken aentoonen. Dan hierop valt de vraeg, welke zyn nu deze grondbeginzelen, redenen en omstandigheden?
‘Sommigen, (zegt onze Uitlegger,) neemen hunnen toevlugt hier, tot eene afkeerigheid voor zulke huwelyken, dewelke aan alle menschen natuurlyk eigen zou zyn. Dan in dit geval behoefde men, tegen die huwlyken,
| |
| |
geene wetten, vooral niet, onder zulke zwaare straffen, af te kondigen. En daar zodanige huwlyken ook werklyk, in alle tyden, onder verscheiden volken, in gebruik zyn geweest, schynt deeze afkeerigheid, in zoo verre dezelve hedendaagsch plaats heeft, eer aan de wetten en gewoonten, in vroeger tyden ingevoerd, dan wel aan de Natuur zelve, haaren oorsprong te zyn verschuldigd. En zulks blykt te meer, daar deeze afkeer, voor zoo verre de huwlyken tusschen broeders en zusters betrest, onder de zoonen en dogteren van Adam, by wien egter alle de natuurlyke neigingen, in haare eerste en sterkste werking, moesten zyn, geen plaats kon hebben, zonder 't menschlyk geslagt onmiddelyk te doen uitsterven: weshalven deeze huwlyken, in 't allereerste huisgezin, wel verre van ongeoorloofd, integendeel volstrekt noodzaaklyk waren. - Even weinig kan men, volgens onzen Schryver, met voldoende bewyzen staaven, dat de kinderen, uit zulke huwlyken voortgeteeld, minder sterk van lichaam, en dus aan een soort van ontaarting onderhevig zouden zyn. En zou God ook 't menschlyk geslacht, onder zulk eene ontaarting, wel hebben willen laaten beginnen? - De vrees, dat de kinderen van ryke en aanzienlyke familien, steeds onder elkander trouwende, te magtig zouden worden; als mede het doelwit, om, door huwlyken in vreemde geslachten, het menschdom des te meer als tot eene familie te vereenigen, schynen wat vergezogt, en van weinig kragt. - Zelfs ziet de Heer Michaëlis de rede, uit de respectus Parentelae genomen, als weinig voldoende, en op de Mosaische wetten in 't geheel niet toepaslyk, aan. Wel is waar, door sommigen deezer huwlyken, wordt die geen der beide partyen, die te vooren aan de andere eerbied en onderdanigheid verschuldigd was, nu tot heer en meester, over dezelve, gesteld. Dan waarom zou zulk eene verandering van plichten, met gemeene toestemming geschiedende, geen plaats mogen grypen? Waarom zou zulks meer, tegen de natuur, stryden, en minder
geoorloofd zyn, dan dat, in een verkiesbaar Ryk, een zoon, tot koning, over zyn vader, wordt gesteld, en dus niet alleen eenen eisch op zyne eerbied en gehoorzaamheid, maar ook regt van leeven en dood, op hem, verkrygt; en dat nog wel buiten zyne toestemming? Onder de Israëlieten, zyn 'er waerschynlyk voorbeelden, in Saul en David, en althans zeker iets dergelyks, in Joseph, van te vinden. Omtrent de moeders heeft het daar en
| |
| |
elders zeer menigvuldig plaats gehad; nu is 't vooral omtrent de moeders, dat deeze omkeering van plichten, in 't huwlyk, zou plaats grypen. In 't Roomsche Regt indedaad wordt de rede des respectus parentelae bygebragt, en moet dus, niet betrekking op het zelve, gelden. Maar in de Mozaische, even als in de natuurlyke, wetten, schynt dezelve van geene toepassing te zyn. - De waare rede van dit verbod zoekt de Heer Michaëlis, en, zoo 't ons toeschynt, niet zonder grond, in 't gevaar eener al te vroegtydige verleiding. De eerste vervoering tog van deugdzaame, of ten minste, uit haar zelve, niet reeds t'eenemaal verdorve jonge dogters, geschied gemeenlyk, op hoop en onder beloste van den begaanen misslag, door een volgend huwlyk, te zullen vergoeden, en dus herstelling bezorgen der geschonden eer. Onder die geenen derhalven, tusschen wie deeze vergoeding, door een opgevolgd wettig huwlyk, plaats kan hebben, moet ook de verleiding gemaklyker zyn, dan tusschen de zodanigen, die te vooren weeten, dat hun deeze vergoeding, door de wetten, onmooglyk is gemaakt, en dat zy, elkander verleidende, noch de vrugt dier verleiding ooit wettigen, noch elkander in de geschonden eer ooit herstellen, of van de gedreigde straf bevryden kunnen. Daar nu de beide geslachten zig niet alleen, in de eerste ontluiking der jeugd, ligtst laaten misleiden, maar dat ook hoerery en ontugt, op dit tydstip bedreeven, van de ergste gevolgen, voor de verzwakking van 't lichaam en 't bederf der zeden, zyn; zoo is het van 't alleruiterste gewigt, dat de beide geslachten, maar byzonder dat het Vrouwlyk geslacht, op dit hachlyk tydstip, zoo veel mooglyk, voor 't gevaar van verleiding, bewaard blyve. Maar daartoe wordt ongetwyffeld, in de allereerste plaats, vereischt, dat die geenen, die, op dien tyd, in de vertrouwste gemeenzaamheid, met de persoonen van dat geslacht, omgaan; en wel vooral die geenen, onder wier hoede en bescherming zy als dan staan, op de
allersterkste wyze, afgeschrikt en weerhouden worden, van haar te verleiden. Want indien deezen die verleiding niet, als 't grootste gruwelstuk, als eene onherstelbaare schending aanzien; indien deezen niet, op 't eerste denkbeeld van dezelve, en van alles wat 'er aanleiding toe geeven kan, een asschuwen, ja als een natuurlyke afkeer gevoelen; hoe zullen dan zusters, in den vertrouwlyksten omgang, en schier onbepaalde gemeenzaamheid, met hunne broeders,
| |
| |
leevende, en zig daarby, vooral in de huisgezinnen der min gegoede lieden, zoo dikwils, in eenzaamheid, met hen, bevindende, tegen de verleiding dier broeders, zeker zyn? Hoe zal 'er ook eenige rust, vreede en vertrouwen, in de huisgezinnen, kunnen bewaard blyven, indien alle de listen, en lagen, en onderneemingen, die door de drift der liefde worden ingeboezemd, tusschen die geenen, die het zelve uitmaaken, even als onder anderen plaats grypen kunnen? Hoe zouden niet de familien worden gescheurd? hoe zouden niet haat, vyandschap, wraakzugt, onder de naaste bloedverwanten, woeden, indien de eene broeder met den anderen, om de bezitting hunner eige zuster, in twist geraaken kon? Maar, dat nog erger is, hoe zouden de dogters zig kunnen beveiligen, tegen de onderneemingen van een vader, die zyn gezag en de uitwerking der ingescherpte gehoorzaamheid, by de kragt der vervoering, voegen kon; en dus de teedere bloem, die hy zelf heeft opgekweekt, by haare eerste ontluiking, doen verwelken? En eindelyk, van welke gevolgen zou dit alles niet voornaamlyk zyn, by een volk, onder 't welke, de veelwyvery zynde ingevoerd, de zuster in 't bed haarer zuster, de dogter in 't bed haarer moeder, zou kunnen gebragt worden? Behoeft men iets meer, dan 't licht der natuur, om 't onbetaamlyke, 't nadeelige, 't verderslyke van dit alles te bezeffen? En moeten niet de voorzieningen en wetten, tegen deeze misbruiken gemaakt, in allen deele worden aangezien, als gegrond, op den aart zelve en de belangen van alle menschlyke Maatschappyen; en dus ook als, voor alle menschlyke maatschappyen, van verbindende kragt? Alles wat Mozes, ten deezen einde, onder zyn volk invoerde, moeten wy derhalven, zo wel als dat volk, eerbiedigen en onderhouden. In zoo verre ten minsten als het, op onzen toestand en leevenswys, toepaslyk is; want ook in deezen kunnen de omstandigheden eene merkelyke verandering baaren. Hoe verder de gemeenzaame verkeering en samenwooning, onder de naaste bloedverwanten,
zig, by een volk, uitstrekken; desgelyks hoe meer de bloedverwanten, in de afdaalende linie, onder de hoede van die, in de opklimmende linie, staan; hoe verder ook 't verbod van 't huwlyk, en de afkeer van alle vleeschlyke vermenging, met de zodanigen, onder zulk een volk, moet uitgebreid worden. En daar dit eene en andere, onder ons over 't algemeen, (want, voor elk byzonder geval, kan geene wet gemaakt worden;) tot heele, halve, schoon- | |
| |
broeders of zusters; ouders en kinderen; grootouders en kleinkinderen; schoonouders; stiefouders en hun aangetrouwd kroost; ooms en nigten; tantes en neeven bepaald is, schynt daaruit ook te volgen, dat het verbod van huwlyk, uit deezen hoofde ingevoerd, ten onzen opzigte, tot die graaden van verwantschap, moet uitgestrekt en bepaald worden. - Onder de Jooden kwam, volgens den Heer Michaëlis, nog eene andere omstandigheid in aanmerking. By een volk, daar de vrouwspersoonen altyd gesluierd gaan, moet de indruk der vrouwlyke schoonheid, wanneer men dezelve ontsluierd aanschouwt, des te grooter zyn, als de gelegenheid daar toe zeldzaamer voorkomt. Nu mogten, onder de Jooden, de vrouwspersoonen zig aan niemand ontsluierd laaten zien, dan alleen aan hunne naaste bloedverwanten, tot een zekeren graad. En daar dit ook nog eene blyk van gemeenzaamheid was, te gelyker tyd, als de aanschouwing van een ontsluierd vrouwlyk aangezigt, wegens de zoo even vermelde omstandigheid, een dieper indruk moest maaken; wilde de wetgeever de uitwerking van deezen indruk tegengaan, door 't huwelyk te verbieden, met alle die bloedverwanten, voor de welken een vrouwspersoon, met ontsluierd aangezigt, mogt verschynen. Dit nu kan, tusschen de Jooden en ons, in 't bepaalen der graaden, een onderscheid maaken.’ |
|