Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVaderlandsch Woordenboek. V. VI. VII. en VIII. Deel, behelzende de Letter B. Te Amsteldam, by J. Kok, 1782. Behalven het algemeen Register der hoofdzaaken, 1201 bladz. in groot octavo.De agtervolgende uitvoering van dit Woordenboek, alleszins beantwoordende aan 't geen we, by de afhandeling van Letter A, in de vier eerste Deelen, gezegd hebbenGa naar voetnoot(*), zo zullen we alleenlyk, by het voltrekken van Letter B, die insgelyks vier Deelen beslaat, den Lee- | |
[pagina 381]
| |
zer eene nieuwe proeve uit dezelven mededeelen. By de ontvangst van het laatste of achtste deel liep ons de naam van onzen Zeeheld Willem van Braam terstond in 't oog; en op het nagaan van 't geen ons hier, hem betreffende, uit medegedeelde berigten, gemeld wordt, hebben we niet getwyfeld dit Artykel over te neemen. Het zelve luidt aldus. ‘Braam, (Willem van) één der beroemde helden van Doggersbank in de Noordzee, en uit dien hoofde door Zijne Doorl. Hoogheid bevorderd tot Schout bij Nacht, onder 't Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit van Amsterdam, is den 10den November 1732, te Werkhoven, in de Provintie van Utrecht, geboren. Zijne Ouders waren Francois Thomas van Braam, (dientijds Scholtis en Gadermeester van gemelde Ambachts-Heerlijkheid,) en Anna Helena van Ryssel, beiden van aanzienlijke extractien. Zijnde het geslacht van van Braam herkomstig uit Vlaanderen, gesprooten uit een' jonger zoon der Villains, eene der voornaamste branches, die uit den aanzienlijken huize der Burggraaven van Gend zijn afgedaald. De gewoonten van de veranderingen der stamnaamen, door jonger zoonen in vroeger tijd geëxerceerd, zijn genoeg bekend, waarom ik deswegen niet anders zal zeggen, dan dat sanderus de rerum Gandav. blijkt, dat de jongste zoon van Jordaan Villain, (die omtrent den jaare 1300 leefde, Jan genaamd was,) de stamvader geweest is der famielje van van Braam, door den bijnaam dien hij verkreeg wegens zijne gebaarden, terwijl hij, ten strijde trekkende, gewoon was te blaaten als een ram. Eén der oude Schrijvers zegt van hem: On lui donna la surnom de Bramour ou Bramator en Latin, parceque allant au Combat et en Battaille il Crioit ou Bramoit comme un Bellier; aussi prit il pour son ‘Cimier d' Armes, la Tete et Col d'un Bellier Aislé d'Hermines, corné et Barbelé de Gueules.’ En men vindt hem in oude chartres van dien tijde genoemd Janus Dictus Bramator, terwijl zijne kinderen, naar de Fransche uitspraak, den naam van le Braam, als hun geslachtnaam, behouden en voorgeplant hebben. 'Er is een genealogische tafel, op een pergamente rol, van dit geslacht voor handen, die in Ao. 1661. door drie Wapenkoningen en Herolds van Braband is opgemaakt en bekragtigd, thans nog berustende onder den Wel Ed. Gestr. Heer d.g. van der burgh, te Utrecht, (wiens grootmoeder mede van dien naam en famielje was,) uit | |
[pagina 382]
| |
welke blijkt, dat in de Spaansche vervolginge, voor twee eeuwen, Charles Braam, om de religie, uit Vlaanderen naar Engeland is gevlucht, alwaar van zijn descendenten leden in het Parlement zijn geweest; en van waar, in vervolg van tijd, sommigen van de afstammelingen zig weder naar de Nederlanden hebben begeeven en nedergezet, van welken de posteriteit tot heden zig aldaar bevindt, die in Zeeland den naam van van Braams, en in Holland dien van van Braam voeren, schoon ze allen een zelfde wapen hebben behouden, te weeten de Sable au chef d' Argent, (zijnde het oude wapen van den hoofdstam van Gend,) brisé d'un Lion Naissant de Gueulles, comme et Lampassé d'Azur en Chef. Uit dit geslachte dan, (waarvan onder die famielje een zeer uitgebreide en tot voor duizend jaaren opklimmende genealogie van de mannelijke linie berust,) is de opgemelde Willem van Braam met anderen gesprooten. Ruim twaalf jaaren oud ving hij zijn metier ter Zee aan, wordende in Ao. 1745. aangesteld, als Adelborst, bij 't Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit van Amsterdam, voords in 1748 tot Luitenant, in 1756 tot Commandeur, en in 1762, (op eigenhandige aanschrijvinge en recommandatie van de Princesse Douariere van Vriesland, grootmoeder van den tegenwoordigen Erfstadhouder willem den vyfden, aan den Raad ter Admiraliteit,) tot Kapitein; in welke qualiteit verscheidene andere jongere Officieren, zonder andere reden dan die van meerdere begunstiging, door den raad voorgedraagen, hem reeds waren boven 't hoofd gesprongen, als uit de oude Officierslijsten kan nagegaan worden. In zijne drie eerste qualiteiten heeft hij agt reizen ten oorloge gedaan; behalven die, geduurende dien tijd, en daarna tot Ao. 1770, vier reizen naar Oost-Indiën en China, (waartoe de weinige equipeering bij 't Land hem de gelegenheid aan de hand gaf,) hebbende de O.I. Comp., zo wel als den Staat, met bijzondere reputatie gediend, en in 1763 van dezelve ook, als Commandeur der retourvloot, een gouden keten, waaraan een medailje van gelijke specie, genooten. Zedert Ao. 1771. commandeerde hij successivelijk drie Lands fregatten, en met het laatste derzelven, de Alarm, in 1778 retourneerende, hernam hij van de Engelschen 't schip van Hijlke Obbes, van Ceudres komende, en bragt het zelve behouden in Texel binnen. Vervolgens bekwaam hij in 1780 't commando van 's Landschip de Admiraal Piet | |
[pagina 383]
| |
Hein van 54 stukken, waarmede hij de batailje op Doggersbank, den 5den Augustus, 1781, heeft doorgestaan. 'Er is omtrent deezen slag hier vooren in 't VI Deel p. 402, enz. reeds een uitvoerig verslag medegedeeldGa naar voetnoot(*), waarout wij tot een bijvoegzel hier alleenlijk zullen aantekenen, dat onze held daarin het driedeks schip, de Prinses Amelia van 96 Stukken, tot zijn tegenpartij heeft gehad; welk schip, zo als naderhand uit Engeland is vernomen, allerderlijkst gehavend, en deszelfs Kapitein Marcartnij gesneuveld was. De Admiraal Piet Hein was niet minder geteisterd, en is ter naauwernood 't gevaar van zinken ontkomen, hebbende, door de menigte grondschooten, verscheiden voeten waters in 't hol gehad. Dan het voorzichtige en kundige bestier des Bevelhebbers behield het schip; door binnen in 't ruim de gevaarlijke plaatzen op te zoeken, en aldaar de gaten te stoppen, dat buiten boords met veel moeite verzeld, zo niet onmooglijk was, werd men eindelijk den toevloed van 't inkomende water meester, en 't schip werd behouden in Texel gebragt. Geduurende de actie waren 'er ruim negen honderd schooten gedaan; terwijl alles met eene verwonderenswaardige bedaardheid en goede orde was toegegaan; waaraan zeker veel mag geattribueerd worden, het behoud van 't Volk, waar van slechts negen man gedood en agttien gekwetst waren. En schoon men in de verhaalen den naam van dezen braaven zeeman naauwlijks vermeld vindt, daar die van auderen zo breed zijn uitgemeten, is 't echter onbetwistbaar, dat zijn moed en beleid die der beroemsten hebben geëvenaard. Men overweege slechts dat hij een der kleinste schepen van de linie kommandeerende, tegen het grootste der vijanden heeft geageerd, en wel met 27 stukken, tegen 48 van ongelijk zwaarder caliber, en men zal het facit kunnen opmaaken; want de Princes Amelia | |
[pagina 384]
| |
heeft zijne zijde niet verlaaten, dan toen de Engelschen begonnen af te deinzen. Ondertusschen is zijne dapperheid, als bekend is, beloond, nevens die der andere helden, door eene goude medailje, wegens den Staat, en de bevordering tot Schout bij Nacht, door Zijne Doorl. Hoogheid. In het Esquader was hij, na den Heer Salomon Dedel, de oudste der Kapiteinen. Nog in dat zelfde jaar 1781, werd hem het bevel opgedragen over een Esquader om de koopvaardijvloot naar de Oostzee, en de O.I. Schepen om de Noord, te escorteeren. Hij liet zijn vlag daartoe waaijen van 't schip de Prinses Frederica Sophia Wilhelmina, en liep ook den 11den November uit Texet in zee; doch de wind stilde, en dezelve den volgenden dag contrarie wordende, was hij genoodgezaakt weder binnen te komen; waarna, het faisoen verloopende, die expeditie te niet ging; wordende hem voorts het commando der reede van Texel geconfereerd, dat hij tot heden toe met lof heeft waargenomen. Een anecdote verdient nog gemeld te worden. Wanneer de Schout bij Nagt het voornoemde schip van Kapitein Raders verkoos, om daar mede als Commandant naar Zee te gaan, was deszelfs manschap niet compleet: dus verzocht hij van Zijne Doorl. Hoogheid, op dien tijd in Texel tegenwoordig, om de ontbreekende koppen van zijn schip de Piet Hein te mogen ligten, dat hem werd toegestaan. Hij begaf zig aan boord, en geene verkiezing, buiten zijne groote Roeijers, onder de zijnen willende maaken, daar ze zig allen zo wel gedraagen hadden, liet hij hen op 't dek komen, en vroeg, wie lust had om hem, uit eigen beweeging, op 't andere schip te willen verzellen? Eenpaarig toonden zij zig hiertoe als om strijd gereed; doch op 't verneemen, dat 'er slechts een getal van dertig of daaromtrent konden overgaan, maakte dit hun zichtbaar dro vig en ongemaklijk. Zij stelden voor, dat de equipagie van 't andere schip, in hunne plaats, op de Piet Hein moest komen, om aan de reparatie te helpen: terwijl zij liefst met hunnen Kapitein weder naar zee wilden gaan, om nog eens te vechten, waar toe hij nu wist, en zeker was, dat ze moed hadden en in staat waren. Dan dit niet in de magt van den Schout bij Nacht staande, en ook, zonder morring onder 't andere volk te verwekken, geen plaats kunnende vinden, werden zij allen op rijen geplaatst, en bij 't lot af de benoodigde manschap uitgeteld. Deze waren uitgelaten van vreugde, even of ze ter feest stonden te gaan, terwijl verscheidene der anderen | |
[pagina 385]
| |
traanen van spijt stortten, om dat het lot hen was voorbij gegaan. De Schout bij Nacht gaf den Vorst van het geval kennis, dien hem, uit aanmerking der critique omstandigheden, en om aan 's Volks verlangen te gemoet te komen, toestond om nog een partij der zijnen, boven 't gesuppleerd, getal, te mogen laaten overgaan; dat bij dezelven met het grootste genoegen werd vernomen, en waardoor dan nog twintig stuks hunnen wensch, om hunnen Kapitein in zijn nieuwe post te verzellen, mogten genieten. - Welke roemrijke daaden zou men niet mogen verwachten van zulk een eergierig en dapper volk, onder zulk een beminden en braaven gebieder? In den jaare 1763, trad de Heer van Braam in 't huwelijk, met Susanna Agneta Binkes, dochter van den Schout bij Nacht Jan Binkes en Margaretha de Gorter, bij wie hij één zoon en twee dochters verwekt heeft.’ |
|