het geen hem beweegt dezelve te behandelen; betuigende tevens geen den minsten afkeer te voeden, tegen hen, die dit stuk anders mogten begrypen; verzoekende verder aendachtig gehoord, en onpartydig beoordeeld te worden: daerbenevens verklaert hy zich, wegens zyn voorstel, bepaeldlyk aldus: - ‘Dat 'er indedaad een van God afgevallen booze geest aanweezig is, is eene treurige waarheid, die, naar myn tegenwoordig best en gemoedelyk doorzicht, zo duidelyk en vast in Gods woord gegrond is, dat men dezelve, zonder Gods Woord openbaar geweld aan te doen, daaruit niet kan verbannen. En ik ben daarvan zo overtuigd, dat het my zelf in den droom niet invalt, haar aan te grypen of te loochenen. Maar! dat 'er een Daemon of Daemonen zyn, die de menschen bezeten hebben, zomtyds noch bezitten, en ons tot zonden aanspooren en verleiden, ontkenne ik ronduit!’
Verder brengt hy zynen Toehoorderen, met de behandeling van 't opgenoemde eerste gedeelte, de twee volgende zaken onder 't oog. (1.) ‘Dat de leer van de Daemonen, en alle de spreekwyzen der Joden van Daemonische, of met kwaade Geesten bezetene, Menschen, van een babylonischen oorsprong, en van de Chaldeeuwen tot de Jooden gekomen zyn.’ (2.) Dat de woorden en uitdrukkingen: ‘van den Geest, van den Duivel, van onzuivere Geesten, of van Daemonen Bezetenen, enz. op geen één eenige plaats, in de Euangelische verhaalen, streng volgens den letter moeten opgevat, maar allen, overal waar zy voorkomen als Volkstaal, oneigenlyk verstaan, en of van krankheden des lichaams of van die der Ziele verklaard moeten worden, byaldien men den waaren zin der H. Schryveren wil treffen.’ - Beide deze stellingen ontvouwt zyn Eerwaerde met de vereischte klaerheid; en hy stelt zyne bewyzen, voor derzelver gegrondheid, in een zo gunstig daglicht, dat het ten duidelykste blyke, dat men hem voor een bekwamen Voorstander hebbe te houden, van een gevoelen, 't welk Mannen van naem voor en tegen zich heeft. Meer mogen wy 'er thans niet wel van zeggen, daer zyn Eerwaerde zelf, in deze Leerreden verzoekt, dat men 'er niet over vonnisse, voor dat hy de geheele stoffe ten vollen verhandeld hebbe. Alleen staet ons, ten aenzien van het toepaslyke, nog te melden, dat de Eerwaerde Rutz, op het hier voorgedragen, zyne vermaning vestigt, om de ongegronde, nutlooze en schadelyke vreeze voor den Duivel of Daemon af te leggen; zyne