Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving van het Eiland Sumatra door den Heer A. Eschelskroon, geweezen Resident van de N.O.C. te Aijerbangies. In 't Hoogduitsch uitgegeeven, en met eene Voorrede verrykt, door den Heer G.B. van Schirach, Legations-raad van zyne Deensche Maj., enz. enz. Met een Aanhangzel, betreffende de Eilanden Borneo, Banda, enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Haarlem, by C.H. Bohn en Zoon, 1783. Behalven de Voorreden, 208 bladz. in gr. octavo.Een achttienjaarig verblyf in Asie, geduurende het welke de Heer Eschelskroon de voornaamste plaatzen, in welken de Oostindische handel gedreeven wordt, doorgereisd heeft; terwyl hy tevens ingewikkeld was in 't beraamen en uitvoeren van verscheiden ontwerpen en inrigtingen daartoe betreklyk; heeft hem, daar hy een oplettend en oordeelkundig Man was, ongetwyfeld boven veele anderen in staat gesteld, om een juist verslag te geeven van verscheiden byzonderheden, die daaromtrent in aanmerking komen. Gemerkt hy wyders zig wel byzonder acht jaaren lang op Sumatra onthouden heeft, en aldaar te Aijerbangies, als Resident van de Nederlandsche Oostindische Compagnie, in dienst geweest is, zig bevlytigende om de zaaken van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||
de Compagnie in die streek waar te neemen, zo kan men bovenal des aangaande een naauwkeurig berigt van hem verwagten. 't Is ook de beschryving van dit Eiland Sumatra, die in deezen als de groote hoofdzaak voorkomt; en men ontdekt in dezelve een opmerkzaam Schryver, die 'er ons een regelmaatiger verslag van geeft, dan 'er voor hem van gemeen gemaakt was. Hy geeft ons in de eerste plaats eene duidelyke Aardrykskundige beschryving van dat Eiland, met melding van de handelplaatzen op het zelve, en de daaromtrent liggende Eilanden; welke beschryving door eene zeer wel uitgevoerde nevensgaande Kaart opgehelderd wordt. Op dit berigt, 't welk ons den aart, de gesteldheid, en geschiktheid van dit Eiland tot den Koophandel ontvouwt, volgt verder een nader verslag van de Comptoiren door de Hollanders aldaar opgerigt, met aanwyzing van hunne bezittingen, derzelver sterkte en grootte, benevens eene opgave der koopwaaren, en van den handel aldaar. De Autheur stelt alles, wat hier toe betrekking heeft, zeer onderscheiden voor; en verleent ons dus een verslag, waaruit men de inrigting van den handel aldaar, benevens het belang dat 'er de Compagnie in heeft, ten duidelykste leert kennen. Verder brengt hy ons onder het oog den Koophandel der Engelschen op dat Eiland, met nevensgaande aanmerkingen over deszelfs na- en voordeelen. En hieraan hecht hy vervolgens een berigt van den koophandel in Indiën, zo in 't algemeen als in 't byzonder. In dit berigt ontmoeten we, na een kort verslag van de eerste beginzelen van den algemeenen handel in de Indiën, tot op de opregting der Compagnie, en de vestiging van het Generaal-Comptoir te Batavia, eene beschouwing van den koophandel in 't byzonder, zo als Europa en Asie hunne producten, tot zekerheid en om verhandeld te worden, derwaards zenden. De Heer Eschelskroon gemeld hebbende, dat de Nederlandsche Compagnie, door haare Schepen, Contanten, alle maar mooglyke Manufactuurwaaren, en alle soorten van Europeesche koopgoederen, aanvoert, deelt ons vervolgens eene naauwkeurige opgave mede van de onderscheiden soorten van goederen, welken uit de verschillende streeken van Asie na Batavia gebragt, en in de pakhuizen der Compagnie, gelyk ook in die van particulieren opgeslaagen, bewaard, en vervolgens weder na andere handelplaatzen gezonden worden. Zyn Ed. noemt hier alle de merkwaardigste handelplaatzen afzonderlyk op, met melding van de goederen, die uit en na dezelven vervoerd worden; 't welk ons een geschikt denkbeeld van de uit- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||
gebreidheid en de wyze van den Indischen handel verleent. By dit alles komt dan nog een Aanhangzel, behelzende eenige berigten, die den Indischen handel op zommige plaatzen betreffen; welken de Heer Eschelskroon nu en dan afgegeeven heeft, en die in dit Aanhangzel byeen verzameld zyn. Deeze verzameling behelst een berigt wegens het Eiland Borneo, eene beschryving der Banda-Eilanden, en van derzelver Specery-handel byzonder de Muskaatnooten en Foely; als mede van het Eiland Amboina, en de overige tien Nagel-Eilanden, met een verslag van 't inzamelen der Kruidnagelen, en van den Koophandel met dezelven. Verder ontmoeten we hier nog eene beknopte melding van zommige handelplaatzen aan de Malabaarsche-Kust, met eenige aanmerkingen over den Peperhandel; en laatstlyk een uitvoeriger berigt van 't Eiland Ceilon, met eene nevensgaande beschryving van 't merkwaardigste nopens den Kaneelhandel aldaar. - Men kan hieruit eenigermaate afneemen, dat dit Aanhangzel, gevoegd by het voorgaande, merkelyk dient, om het verslag van den Indischen Koophandel nader op te helderen, en dat alle deeze berigten, t'zamen genomen, eene vry volledige voordragt van denzelven behelzen; 't welk de leezing van dit Stuk te meer aanpryst; daar 't bekend is, welk een groot belang het Vaderland in deezen Handel heeft. - Zie hier, tot eene byzonderheid uit dit Geschrift, 't geen de Heer Eschelskroon ons meldt, wegens de Muskaatnooten en Foely, 't welk wy niet ongepast oordeelden hier over te neemen, daar wy onlangs, uit eene Beschryving van Batavia, het berigt nopens het Kaneel en de Nagelen medegedeeld hebben. ‘De Muskaatboomen, (die men alleen op eenigen der Banda-eilanden aankweekt, terwyl de Compagnie dezelve op alle andere Eilanden bestendig doet uitrooien,) worden, zegt onze Autheur, gemeenlyk in die van het mannelyk en vrouwelyk geslagt verdeeld, en deze twee soorten wederom in tamme en wilde boomen onderscheiden. De tamme boom heeft veel overeenkomst met den Peereboom, behalven dat deszelfs kruin platter en meer uitgebreid is; de stam is tamelyk regt en hoog, doch ook wel in zommige boomen laag, en met boven elkander uitsteekende takken voorzien. De schors is bruin graauw, de bladeren zyn langwerpig, en wel zo spits als die van en Peereboom, maar derzelver randen zyn niet getakt, ze | ||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||
zyn, jong zynde, bleekgroen, wat ouder geworden, schoongroen en glanzig, en ruiken, wanneer zy tusschen de vingers gevreeven worden, sterk na Muskaatnooten. Deze boom begint in haar agtste of negende jaar vrucht te draagen; zy heeft kleine witte bloemen, staande twee, drie of vier nevens elkander; binnen in dezelve is een klein rood knopje, dat het vruchtbeginzel is; zodanig bosje bloemen geeft doorgaans maar ééne vrucht, alzo de overige meerendeels afvallen. De vruchten worden niet ryp voor de negende maand, ook verkrygen zy niet alle te gelyk haare rypheid; de inzameling geschied driemaal 's jaars, en de boomen draagen te gelyker tyd bloessems en rype vruchten. Deze vrucht heeft, ten aanzien van haare kleur, veele overeenkomst met de Persik, en is ook van dezelfde grootte, maar loopt van agteren spitzer toe. Men vindt weinige dubbelde Nooten; deze worden ook alleen als Confituuren ingelegd. Zo haast de vrucht ryp geworden is, gaat de buitenste schors of bolster, die de dikte van een kleinen vinger heeft, van zelve open; als dan ziet men de Noot (die eigenlyk de kern van deze vrucht is) in haare zwarte glanzige schaal, met de schoone roode Foelie als een net rondom dezelve, te voorschyn komen, doch men laat ze zelden zo ryp worden. Het buitenste dat daarom heenen zit is hard, van eene grove zamentrekkende smaak, en word alleen tot Consituuren gebruikt. De Foelie heeft eene donkerroode koleur, en vertoont zich op de Noot zeer fraai en dik, in de gedaante van een netswys vlies. De binnenste schaal is zwart, en omtrent zo dik als die van een Hazelnoot. Om deze daar af te neemen, worden de Nooten over een vuur gedroogd, tot dat de kern inwendig los raakt, waarna de schaal gebroken, en de Noot, even als die by ons bekend is, daaruit gehaald word. Daar is nog eene soort van Muskaatnooten, die iets langer, en waarvan de bladeren ook een weinig langwerpiger zyn; deze zyn echter van dezelfde deugd en hoedanigheid als de andere. De boom, welke de Mannetjesnooten voortbrengt, is laager van stam en meer gedrongen. Van deze vrucht zyn, behalven de gewoone, nog verscheiden byzoorten, namentlyk PalaGa naar voetnoot(*) Boy, deze zyn veel langwerpiger dan de ge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||
meene Nooten; men vindt ze zelden, alzo die boom maar op enkelde plaatzen eenzaam groeit. Pala Bacumba, of de Tweelingnoot. Van deze liggen twee nevens elkander, die ieder eene afzonderlyke schaal en Foelie hebben; zy worden met de overige vermengd, alzo 'er, ten aanzien van derzelver deugd, geen de minste onderscheid tusschen is. Pala Kakerlak of de Kakerlaknoot; deze verschilt alleen ten aanzien van de Foelie, zynde bleekgeel en met rood gespikkeld. Pala Padri, of de Priesternoot, word zo genoemd, om dat de Foelie zich in de gedaante van een Calot op de Noot vertoont; deze word weinig geacht, om dat ze zelden heel en onbeschadigd kan afgenomen worden. Pala Pali, de witte, of, gelyk de Bandaneesen dezelve noemen, de Hollandsche noot, is alleen door derzelver witte Foelie onderscheiden, dan, dewyl deze zo fraai voor 't oog niet is als de andere, wil men ze ook niet gaarne daarmede vermengen. Pala Pentjurian, of de Dievenoot, heeft inwendig geene schaal, maar de Foelie zit op de Noot zelve. Deeze soort word nooit met de andere vermengd, want zy verteert niet alleen zich zelve, maar zal ook alle die nevens haar leggen tot stof doen vallen. Pala Radja, of de Koningsnoot, word daar door onderscheiden, dat de Noot veel kleiner, maar de Foelie om dezelve veel dikker is. Men houd deze voor de beste. Hoewel de Muskaatboom, het geheele jaar door, te gelyk rype en onrype vruchten draagt, zyn echter drie vaste tyden tot de inzameling bestemd, namentlyk de maanden Augustus, November en omtrent April. De eerste van deze drie inzamelingen is de overvloedigste, maar men beweert, dat de Foelie in de andere maanden vetter en dikker is. De geheele oppervlakte dezer eilandenGa naar voetnoot(*) is in Muskaat-tuinen verdeeld, welke doorgaans Perken, en die dezelve bezitten Perkeniers, genaamd worden. Een ieders aandeel is nauwkeurig afgeperkt, en hy mag dezelve niet verder uitbreiden. Deze Perkeniers zyn alle Europeërs, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||
en staan 'er zeer wel by, te weeten, wanneer zy met de Gouverneurs goed harmonieeren kunnen.’ - Naar de opgave van den Heer Eschelskroon heeft
‘De Foelie kost inkoopsprys 27227 Ryksdaalders 6 Stuivers, en de Nooten 10840 Ryksdaalders 47 Stuivers. Wanneer de Nooten, vervolgt hy, ryp geworden zyn, dat is, zo haast de bolster begint te openen, gelyk by ons de Walnooten doen, en men dan de schoone roode Foelie op de zwarte schaal ziet blinken, gaan de slaaven, 's morgens vroeg, ten vyf uuren, ieder met een korf, om de Nooten te plukken, en keeren 's avonds ten vyf uuren te rug. Eenige slaaven haalen vervolgens de Nooten uit den bolster, het welk met een scherp mes, dat vast staat, geschieden moet, en waartoe altoos de kundigste slaaven gebeezigd worden. Wanneer de Nooten ontbolsterd zyn, werpt men alle deze dikke vleesige schaalen of bolsters op een hoop, waarop vervolgens eene soort van Champignons groeijen, die alle andere van dat soort in geur en smaak overtreffen: deze worden in groote menigte gedroogd, en vervolgens door geheel Indiën verzonden. Zo haast de Slaaven dezen eersten arbeid verrigt hebben, moet de Foelie terstond van de Nooten afgenomen, en afzonderlyk byëengezameld worden. By de Foelie is verder niets aan te merken, dan dat dezelve in de zon gedroogd word; maar men gaat met de Nooten op de volgende manier te werk. Men heeft vyf kleine hokken met een bodem van latwerk of gespleeten Bamboes, in welke de Nooten (die, wanneer de Foelie daar af is, nog in de binnenste zwarte schaal vastzitten) geworpen en gedroogd worden. Het eerste dezer hokken of vergaderplaatzen is voor de natte Nooten, die, zo haast zy ontbolfterd en van haare Foelie ontbloot zyn, daarin één week blyven liggen. Deze | ||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||
worden vervolgens in het tweede ook één week, en in het derde en vierde insgelyks ieder één week gelaaten, tot dat zy in dien tusschentyd volmaakt droog geworden zyn. Als dan brengt men die over tot de vyfde vergaderplaats, onder welke een vuur van oud vermolmd hout gestookt word; vervolgens weder in een ruimer plaats, daar zy uitgespreid kunnen leggen, en waar onder men een zeer langzaam vuur aanstookt; zo als onder alle deze horden of kleine zolderingen altoos een zeer zwak vuur onderhouden word, ten einde de Nooten zodanig te droogen, dat men die, wanneer ze geschut worden, in haare doppen hoort ratelen. Zy blyven in dezervoegen tot omtrent drie of vier weeken voor de aflevering leggen, waarna de schaalen of doppen in stukken geslagen, de Nooten daaruit genomen, vervolgens in vette, middelmaatige en magere gesorteerd, en als dan aan de Compagnie afgeleverd worden. Dus verloopt onder het droogen zes of agt weeken, en dan blyven de Nooten nog wel zes weeken lang by de Perkeniers leggen. De aflevering aan de comptoiren geschied doorgaans in het midden van December, en het midden van July. Wanneer de drie sorteeringen afgewogen zyn, word ieder soort byzonder, door middel van een korf, in een groote kuip met zeewater tot driemaal toe gedompeld, welk water indiervoegen met kalk gemengd is, dat het gelyk vette melk even blyst aanhangen. Hierna worden deze Nooten, ieder soort byzonder, in een daartoe vervaardigde digte bewaarplaats geworpen, waarin dezelve zes weeken blyven om te zweeten, en als dan nogmaals in de voorgemelde drie sorteeringen verdeeld; want de kalk ontdekt alle Nooten die gebrekkig zyn. Deze laatste behandeling gaat echter de Leveranciers niet aan, doende de Compagnie zulks voor haar eigen rekening; en zy betaalt de Nooten naar derzolver sorteeringen, zo als die zyn, eer zy door het kalkwater verbeterd worden. Het eerste oogmerk waarom de Nooten in Kalkwater nat gemaakt worden, is, om dat ze daardoor duurzaamer worden, en men tevens de Nooten, die niet goed zyn, door dit middel ontdekken kan. Het tweede bedoelde oogmerk is, misschien, om daardoor de voortplanting te verhinderen; dan zodanige voorzorg schynt geheel onnoodig; nadien geene Nooten, wanneer die uit de schaal genomen zyn, uitspruiten of voortkomen zullen. Het is aanmerkelyk, dat, om die vrucht voort te planten, dezelve niet onder de aarde, maar daarboven op gelegd moet worden, ge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||
lyk zulks door de Vogels, die men Noot-eeters noemt, geschied, wanneer zy de ingezwolgen Nooten weder kwyt raakenGa naar voetnoot(*). De Foelie word, na dat dezelve gedroogd is, ook in drie sorteeringen afgeleverd, namentlyk: (1.) Klim-Foelie, dat is zulke die van geplukte Nooten afgenomen word, zynde de beste: (2.) Raap-Foelie, die van afgevallen en opgeraapte Nooten voortkomt; en (3.) Gruis- of Stof-Foelie, die van halfrype Nooten afgeplukt word; voor deze laatste soort word, even als voor gebroken, doorgeknaagde of verstikte Nooten, slegts de helft der gewoone prys betaald. Wanneer de Muskaatnooten verzonden worden, stort men die, na dat ze met één per Cent gewogen zyn, slegts in afgedeelde vakken aan boord der Schepen, maar de Foelie word in canasters gepakt, (zynde dit een soort van korven of baalen die van boombladeren gemaakt zyn,) welke 161 Hollandsche ponden houden, maar niet hooger dan tegen 160 ponden berekend worden. In ieder canaster word, onder het inpakken, twee kannen zeewater gegooten, welk tot behoud der Foelie dienstig is. Men kan aan de canasters elk soort van Foelie, die daarin gepakt is, onderscheiden; want de eerste soort is in canasters met drie handvatzels, de volgende met twee, en de derde of de Gruis-Foelie slegts met één handvatzel voorzien. Men betaalt thans voor ieder honderd pond Hollandsch, van de twee eerste soorten, vyftien Ryksdaalders en agttien Stuivers, en van de derde soort niet meer dan zeven Ryksdaalders en drie en dertig Stuivers.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||
Zo dat de Hollanders by de ontvangst nog geene vyf en een halve stuiver ligt geld, voor het pond door elkander gerekend, aan de Perkeniers betaalen. Eveneens is het met de Muscaatnooten; zy geeven voor tien pond Nooten dezelfde prys als voor één pond Foelie, en bygevolg voor duizend ponden Nooten, in vyf partyen van 200 pond ieder afgewogen, zonder onderscheid of het vette, middelsoort of magere zyn, vyftien Ryksdaalders en agttien stuivers en voor de slegtste of die in stukken gebroken zyn, zeven Ryksdaalders en drie en dertig Stuivers.
De Nederlandsche Compagnie betaalt derhalven, en berekent aan de Perkeniers, of eigenaars van de Perken, voor twee pond, ten naasten by, één ligten stuiver. Daarenboven ontvangt de Compagnie, als eigenaar van het Land, van alles nog het tiende, zo wel van de geheele inzameling der Muskaaten, als ook zo dikwyls onbeweeglyke goederen verkogt worden, 't welk, by den overdragt der Perken, al vry aanzienlyke inkomsten voor haar opbrengt.’ |
|