Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerredenen over de Bergpredikatie van Jesus Christus. Door J.S. Vernede, in leven bedienaar des Goddelyken Woords, in de Walsche Gemeente te Amsterdam. Uit het Fransch vertaald, door J.G. Thin van Keulen. Derde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1783. In gr. octavo, 389 bladz.Het derde tiental van Leerredenen, in dit Deel vervat, begint met de behandeling van Matth. VI. 5-8, en loopt voort tot de overweging van Matth. VII. 1, 2. De Eerwaerde Vernede ontvouwt de daerin voorgestelde leeringen op de eigenste wyze, als hy de voorgaende stukken gedaen heeftGa naar voetnoot(*); des men ook dit Deel alleszins | |
[pagina 319]
| |
ter bevorderinge van ware Godsdienstige kennis, met veel vruchts zal kunnen doorbladeren. In 't zelve ontmoeten we, onder anderen, ene zo voortreflyke uitbreiding van 't Gebed des Heeren, 't welk Jezus zelf zynen Leerlingen voorgeschreeven heeft, dat we niet wel kunnen nalaten van dezelve hier over te nemen. Naer 's Mans voorheen gegeven verklaring komt de zin hierop uit. ‘ô God, wien alle menschen, die Gy geschapen, bewaard en gezegend hebt, altoos hunnen Vader hebben moeten noemen; en hoe veel te meer de geenen, welke door Uwe barmhartigheid tot Vrygekogten, tot Broeders en Medeerfgenaamen van Uwen eenigen Zoon, gemaakt zyn! Het is deeze onbegrypelyke liefde, welke Gy jegens ons hebt geopenbaard, gevoegd by het Oppergezag van Uw gebied, en het krachtdaadig vermogen van Uwen wil, omtrent alle de werken Uwer handen, welken de grond zyn van het nederig vertrouwen, waarmede wy ons voor Uwe voeten nederbuigen, wy, die ons bevlytigen in ons die gesteldheden meer en meer te versterken, welke ons bevoegd maaken ons tot U te wenden, als tot onzen Vader. ô Mogten alle de aanbiddelyke Eigenschappen, welke Uw Weezen uitmaaken, door alle de verstandige schepselen recht gekend en geroemd worden! Mogt de eeuwige Koning dien Gy gezalfd hebt over het waare Sion, zyn Koningryk der waarheid, der gerechtigheid en der genade, uitstrekken tot aan het einde der aarde! En mogten alle de leden van Uwe Kerk, in hunnen yver, hunne getrouwheid en volstandigheid om Uwe inzettingen te bewaaren, eene edelaartige yverzucht betoonen, om de hemelsche Legerschaaren, die gestadig vliegen werwaards Uwe stem hen roept, in gehoorzaamheid voorby te streeven! ô God, die weet wat maakzel dat wy zyn, wat wy hier beneden noodig hebben, en die daar alleen onze lotgevallen regelt! Het behaage U ons voor ziekten, toevallen, verdriet en wederwaardigheden te behoeden! Bewaar ons; voorziet in onze nooddruft; maak onzen geest opgeklaard, ons hart vergenoegd; zegen ons in alle onze betrekkingen; dat alle morgen over ons en de onzen Uwe goedertierenheid opgaa, zonder welke wy niet éénen gelukkigen dag kunnen zien aanbreeken; eene goedertierenheid, welke voor ons een bron van vertroosting en vreede zy, zelfs in het mid- | |
[pagina 320]
| |
den van de rampen, die Gy zult goedvinden ons toe te schikken! Maar vooral mogten zo veele ongerechtigheden, welke ons verderf ten gevolge zouden hebben, indien Gy geen medelyden met ons had; zo veele ongerechtigheden welke wy U ongeveinsd belyden, en waarover wy bitterlyk voor U zuchten en treuren, toch uitgewischt worden, door het dierbaar bloed van onzen Godlyken Verlosser! Laaten zy ons in deeze waereld niet berooven van Uwe gunst, en namaals niet uit Uwe tegenwoordigheid verbannen: vergeef ze ons; en, zouden wy 'er durven byvoegen, om onze hoop in deezen te ondersteunen? Vergeef ze ons, gelyk wy, welker mededogen slechts een enkel niet is by het Uwe, ook vergeeven, de beleedigingen die wy van onze naasten ontvangen hebben. En op dat wy geene struikelingen begaan, die ons wederom van uwe liefde scheiden, zo weer van ons af die verzoekingen, waaraan wy, door onze ongemeene brooschheid, geen wederstand zouden kunnen bieden: ondersteun ons in de zodanigen, waaraan wy ter onzer beproeving moeten zyn blootgesteld: en doe ons, door den bystand van Uwen Geest, over onze en Uwe wederpartyders, de zonde, de waereld, het vleesch en den duivel, eene volkomene overwinning behaalen. Laaten wy dus, in den geheelen loop van ons leven, en geduurende de gantsche eeuwigheid, U opofferen de gevoelens van eerbied, toeverzicht en dankbaarheid, welke U toekomen; nadien Uwes is, en in alle eeuwig heid zyn zal, een Koningryk 't welk alle plaatsen en tyden bevat; een Kracht, waartegen niets bestand is; en eene Heerlykheid, welke door alles opgeluisterd en verkondigd word. Amen!’ |
|