Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 311]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Handwoordenboek van het Nieuwe Testament voor ongeleerden. Door Ch. Ch. Sturm. Predikant by de St. Pieters Kerk en Opziener der schoolen te Hamburg. Uit het Hoogduitsch vertaald, met eenige byvoegselen door A. Sterk. Leeraar in de Gemeente, toegedaan de onveranderde Augsburgsche Geloofsbelydenis in 's Hage. Tweede Deel. Te Haarlem, by J.v. Walré, 1783. In gr. octavo, 542 bladz.Van de leerryke uitvoering dezes Werks, en 't nuttige gebruik dat 'er van gemaekt kan worden, hebben we, by de afgifte van 't eerste Deel, reeds berigt gegevenGa naar voetnoot(*); en na de doorbladering van dit tweede, waermede dit Handwoordenboek voltrokken is, kunnen we melden, dat het op de eigenste wyze voltooid is geworden; des het den Bybellezeren met regt aen te pryzen zy, als een Geschrift, waervan ze zich met vrucht kunnen bedienen. Om 'er een voorbeeld van aen de hand te geven, zullen wy ons bepalen tot het woord wet, dat, volgens de aenmerking van den Autheur, in de tale van het N.T. ene veel uitgestrekter en nadruklyker betekenis heeft, dan in die van het gemene leven en der Wysgeren. ‘Het betekent, zegt hy, niet alleen, het geen men eigenlyk wetten of bevelen van de Overheid noemt, maar ook, nu eens den geheelen Joodschen en Christlyken Godsdienst, dan eens eenig gedeelte van denzelven. Uit den inhoud en samenhang van deeze of geene plaatzen alleen kan men telkens de byzondere betekenis opmaaken, die wy 'er aan te hechten hebben.’ Dit doet hem, om den Lezer behulpzaem te zyn, de voornaemste plaetzen van het N.T. opgeven, waerin dit woord voorkomt, en ene nadere bepaling noodig heeft; waeruit wy alleen dat gedeelte, het welk den brief aen de Romeinen betreft, zullen overnemen; waeromtrent hy ons het volgende mededeelt. ‘II. 12. Die zonder wet, (zonder de Mosaische Wet | |
[pagina 312]
| |
te hebben,) gezondigd hebben, die zullen ook zonder de wet verlooren worden, (zullen niet volgens deeze wet gestraft worden:) en die aan de wet, (tegen de wet van Moses,) gezondigd hebben, die zullen door de wet, (volgens den inhoud van deeze wet,) veroordeeld worden. II. 14, 15. Is 't, dat de Heidenen, die de (Mosaïsche) wet niet hebben, en nochtans van natuure, (door hunne gezonde rede onderweezen,) doen de werken der wet, (het geen de Godlyke wet gebiedt,) die zelve, dewyl zy de (Mosaische) wet niet hebben, zyn zich zelve eene wet, (hunne rede strekt hun tot wet:) daarmede dat zy bewyzen, het werk der wet zy beschreeven in hunne harten, (zy bewyzen daarmede, dat hun geweeten hun zegt, wat, volgens de godlyke wet, goed of kwaad zy.) II. 17, 18, 23, 25, 26, 27. Op alle deeze plaatzen moet men aan de wet, door God den Israëliten gegeeven, denken, voor zoo verre dezelve zoo wel voor hunne vrye handelingen, als ook voor de plechtigheden van den Godsdienst, ten regel strekte. III. 19. 't Geen de wet zegt, (in de Schriften van 't O.T. gezegd wordt,) dat zegt zy den geenen, die onder de wet zyn, (hun, aan welken de schriften van het O.T. tot hun onderwys gegeeven zyn, dat is, in de eerste plaatze, den Jooden.) III. 20, 21. Daarom dat geen vleesch, (geen mensch,) door de werken der wet, (door werken van de Mosaïsche wet,) voor hem rechtvaerdig zyn mag. Want door de wet komt kennis der zonden, (de wet toont ons het gebrekkige van onze daaden.) Maar nu is, zonder toedoen der wet, de gerechtigheid, die voor God geldt, geopenbaard, en betuigd door de wet en de propheeten, (wy zyn daarvan verzekerd door de getuigenissen van het Oude Testament.) III. 27. Waar blyft nu de roem? Hy is uit. Door de wet der werken? niet alzoo: maar door de wet des geloofs. Dat is: waar blyft nu het voorrecht, dat de Jooden zich boven de Heidenen toeschryven? Het is verdweenen: niet zo zeer uit hoofde van de werken, die volgens de wet geschieden, als veel meer, om des Euangeliums wille, het welk geloof aan Christus vordert. III. 31. Hoe! Doen wy dan de wet te niet door het geloof? (Word onze verplichting, om der Mosaïsche wet te gehoorzaamen, door de leere van het geloof weggenomen?) Dat zy verre! maar wy richten de wet op. (Wy bevestigen het aanzien der Godlyke wet.) | |
[pagina 313]
| |
IV. 13. De belofte is Abraham niet geschied door de wet, uit hoofde van de vervulling der Godlyke wetten. IV. 14. Die van de wet zyn de Jooden, die de godlyke wet ontvangen hebben. IV. 15. De wet richt slechts toorn aan, dat is, veroorzaakt straffe: nademaal de mensch door de wet de aanleiding krygt, om tegen dezelve te zondigen, en zich dus de verdiende straffen op den hals haalt. V. 13. De zonde was wel in de waereld, tot op de wet, dat is, de menschen zondigden reeds, eer dat de wet van Moses gegeeven was; maar waar geen wet is, daar acht men de zonde niet, (daar vindt geene toerekening der zonden, en dus ook geene straffe, plaats.) V. 20. De (Mosaïsche of geschreeven) Wet is beneven ingekomen, (is 'er bygekomen,) op dat de zonde machtiger wierdt, (zich in haare geheele grootheid zoude openbaaren.) VI. 14. De zonde zal (moet) niet heerschen kunnen over a; nademaal gy niet onder de wet zyt, maar onder de genade; dat is, gy moet u niet door de zonde laaten beheerschen; want gy leeft niet onder de huishouding der wet, waarin gy noch zoo veele kundigheden, noch ook zoo veele hulpmiddelen tot deugd hadt, maar onder de huishouding des Euangeliums. VII. 1. Weet gy niet, lieve Broeders, want ik spreek met de geenen, die de wet weeten, dat is, die kennis van de Mosaïsche wet hebben, dat de wet heerscht over den mensch, zoo lang als hy leeft! dat is, dat de mensch alleenlyk geduurende zyn leeven aan de wet onderworpen is. VII. 2, 3. Moet onder de wet de Joodsche policy-wet verstaan worden. VII. 4. Gy zyt der wet gedood, dat is, aan dezelve zoo weinig onderworpen, als eene vrouw aan haaren verstorven man. VII. 7. Heeft men aan de zedelyke wet te denken. VII. 23. Betekent wet zoo veel als Voorschrift, drift. Vers 25. Wet der zonde betekent zondige driften. VII. 2. De wet des Geestes, die leevendig maakt in Christus Jesus, dat is, de leere des Euangeliums, die ons door Jesus gelukkig maakt, heeft my vry gemaakt van de wet der zonde en des doods, dat is, van de heerschappy der zonde, die den mensch in het verderf stort. VIII. 3, 4. Wordt van de wet der zeden gesproken, gelyk mede vers 7. | |
[pagina 314]
| |
IX. 4. Paulus telt de Mosaïsche wet onder de voorrechten der Israëliten. X. 4. Christus is het einde der wet, dat is, de huishouding der wet heeft door Christus een einde genomen. XIII. 8, 10. Wie den anderen lief heeft, die heeft de wet vervuld - de liefde is de vervulling der wet, dat is, het kort begrip van alles, wat ons, met betrekking tot onze naasten, bevolen is.’ |
|