| |
De Nieuwe Reiziger, of Beschryving van de Oude en Nieuwe Weereld. Uit het Fransch van den Abt De la Porte. Zes en twintigste Deel. Te Dordrecht, by A. Blussé en Zoon. In gr. 8vo., behalven den Bladwyzer, 371 bladz.
Dit geheele XXVIste Deel deezes reeds zo bekenden werks, betreft den Kerklyken Staat, en bovenal de Stad Rome. Het is op den eigensten trant uitgevoerd, als alle de andere, schetst ons den Ouden en Hedendaagschen toestand van dit gedeelte van Italie, en van die Stad, welke zo veel veranderingen ondergaan, en, op het tooneel der wereld, rollen zo vol verscheidenheids gespeeld heeft. Trest men weinig of niets aan, dan 't geen men elders breedvoeriger vindt, veele Leezers zullen door de schryfwyze uitgelokt worden, om te leezen 't geen zy anders als te dor, te oud, konden verwerpen, en kundiger herinneren zich, met aangenaamheid, vroeger opgedaane kundigheden. Keur van voorbeelden, tot staaving deezer aanmerking, ontmoeten wy: dan telkens hebben wy, dit werk aankondigende, ons tot één enkeld bepaald, en doen het ook in deezen; dezelve valt op 't geen de la porte van de Pantomimen zegt:
‘Het schouwspel, waarvoor de Romeinen eene soort van voorliefde scheenen te hebben, was dat der Pantomimen, die de driften, de geaartheden, zeden, gebeurtenissen, de geringste omstandigheden van gevallen, door enkele beweegingen, teekenen, gebaren en danssen, zonder behulp van woorden, uitdrukten. Deeze nieuwe soort van spelen, die voornaamlyk in zwang was onder de regeering van Augustus, ondermynden het regelmaatige tooneelspei, waaraan zy haare geboorte ver- | |
| |
schuldigd was; men verhaalt derzelver oorsprong op deeze wys.
De Dichter Andronikus speelde in een zyner treurspelen, want het was toen het gebruik, dat de opstellers der tooneelstukken zich op het tooneel vertoonden; een gebruik, dat zich, ten eenigen dage, misschien by ons zal invoeren, dewyl men hun reeds vryheid geeft, om by de eerste vertooningen hunner stukken te voorschyn te komen. Het volk, dat behaagen schepte, in hem de bekoorlykste plaatzen ted oen herhaalen, door telkens Bis te roepen, hield hem zoo lang op het tooneel dat hy schor wierd, en buiten staat geraakte om iets meer voort te brengen. Hy verzogt de toehoorders, goed te vinden, dat een slaaf, naast hem geplaatst, de verzen mogt opzeggen, terwyl hy zelfs de gebaaren zoude maaken. Men bespeurde, dat zyne beweeging des te leevendiger en aandoenlyker was, om dat hy alle zyne vermogens besteedde tot het geen hy voor zyn deel hadde gehouden.
Hier uit ontstond de gewoonte van de opzegging tusschen twee tooneellisten te verdeelen: en het was op de vaste regels der muzyk, dat zy het geluid der stemme, de beweeging der handen, en de gestalte des lichaams afmaten. Men moet aanmerken, dat de tooneelen der Romeinen veel ruimer dan de onze waren, dat de meeste tooneellisten vermomd speelden, en het gevolglyk moeilyker was, de beweegingen van den mond en de spieren van het aangezigt van verre te onderscheiden. De stukken en gebaarden der schryveren en tooneellisten waren dikwerf onbetaamlyk; en dewyl hun oogmerk alleen was, het volk door de kluchten te doen lachen, waren in dezelve noch karacters, noch knoopen, noch ontknoopingen: alles bepaalde zich tot eene vermenging van boertige zotternyen, schimpagtige woorden, ontuchtige plompheden. Doch eenigen van hun bragten hunne kunst tot die volkomenheid, dat zy een aaneengeschakelden handel of voornaam bedryf konden vertoonen, en eene byzondere bende uitmaakten, die alle soorten van stukken, op het tooneel, konde speelen, of liever dansen.
Piladés, die zoo veel roems in deze zaak won, was zoo volkomen in zyne kunst, dat hy alleen een geheel tooneelstuk, met een koor van muzyk vergezeld, vertoonde. Hy hadt het geluk van een mededinger, die zyner waardig was, te vinden in Batillus, den vryeling van Mecenas. Deeze twee beroemde Pantomimen hadden yder eene byzondere verdienste. Batillus muntte uit in het boertige, Piladés in het treurige. Zy wierden wel rasch vyanden; het Romeinsche volk verdeelde zich tusschen deeze twee gewichtige Personaadien; en Piladés werd verbannen, buiten twyfel door het gezag en de kuiperyen der aanhangelingen van zynen mededinger. Hy werd kort daarna weder herroepen, en toen de Keizer hem zyne twisten met
| |
| |
Batillus verweet, antwoordde Piladés: ‘het is uw belang myn Vorst, dat wy het volk met onze twisten bezig houden, om te beletten dat het zyne aandacht vestige, op het geene de Regeering verricht.’ Het was, inderdaad, uit staatkundige inzigten, dat deeze Vorst de Pantomimen invoerde en begunstigde.
Deeze twee onnavolglyke lieden deelden langen tyd in de toejuichingen van de hoofdstad der Weereld, en maakten aankweekelingen, die de achting hunner meesteren staande hielden en zelfs overtroffen, en dus werd de kunst tot volkomenheid gebragt. Een Cynische Wysgeer, Demetrius geheeten, durfde, echter, openbaar staande houden, dat de Romeinen nog geene dans hadden, en schreef het sterke indrukzel, dat hy zelf by deeze soort van vertooningen gevoeld hadt, aan de muzyk alleen toe. Hy drukte zich, zonder omzigtigheid, daar omtrent uit; zyne redenkavelingen maakten gerucht en behaagden het volk, zoo dat zy op het punt waren om de kunst zelve nadeel te doen. Men zag toen te Rome, het geen te Parys in een byna diergelyk geval gebeurde, men onderzocht de tooneellisten, het schouwspel en deszelfs soorten. Men gaf veele geschriften uit, maar zie hier het zekerste middel, 't welk men uitdacht, om de drogredenen van dien Cynischen Wysgeer te wederleggen, en onzydige persoonen te verlichten. De tooneelspeelers maakten kenbaar, dat zy een nieuw schouwspel zouden vertoonen; en men haalde hunnen tegenstander behendig over om hetzelve by te woonen. De toeloop was ongemeen, en Demetrius werdt in 't gezicht der gansche vergadering geplaatst, zonder dat dit met voordacht scheen gedaan te zyn. Het speeltuig begon; een tooneelist opent het tooneel, op zyne verschyning zwygt de muzyk, en de Pantomime vervolgt. Zonder andere hulpmiddelen dan de treden, de gestalte des lichaams en de beweegingen der armen, ziet men, de liefde van Mars en Venus, de Zon, die hem aan een min yverigen Man ontdekt, de strikken, die deze voor zyne Vrouw en zynen Medeminnaar spreidt, de schielyke uitwerking dezer verraaderlyke netten, die, de wraak van Vulkaan volvoerende, zyne schande slegts vermeerdert, de beschaamdheid van Venus, de woede van Mars, en de kwaadaartige blydschap van alle de Goden, die in menigte na dit schouwspel toeloopen, na elkanderen vertoonen. De verrukte vergadering klapt in de handen,
de Cynische Wysgeer zelfs roept, in vervoeringe van vreugde, ter goeder trouwe uit. ‘Neen, het is geene vertooning, het is de zaak zelve!’
Het geen het zeldzaamste moet voorkomen, zyn de indrukzels, die het Pantomimespel veroorzaakte. De tooneeldriften gingen in alle harten over. Vertoonde men Ajax in woede, men volgde de beweegingen van den tooneelspeelder, en werd met hem woedende. Het volk gaf een afgryslyk geschreeuw,
| |
| |
en ontblootte zich van zyne kleederenl, om gemaklyker te vechten. Men wierp met steenen, verbryzelde de banken, brak de afschutzels af, wapende zich met de stukken, en velde zyne geburen neder. De slagen vielen niet alleen op het graauw; maar de aanschouwers van het eerste aanzien gingen dikwerf heen met wonden bedekt.
De Pantomimen vertoonden zonder onderscheid alle de treurige, boertige en hekelagtige fabels; maar zy verbonden zich voornaamlyk aan de Historie der Goden en Helden; en het verwonderlykste is, dat een eenig tooneellist een geheel stuk speelde, als het woeden van Herkules of Ajax. Vervolgens begon men de filosofie, haare verschillende stelzels door de danssen uit te drukken, zonder stemmen, zangen of speeltuigen te gebruiken. Voor het overige bestonden deze danssen niet gelyk de onze voornaamlyk in eene beweging der beenen, de handen deeden 'er meer toe dan de voeten. De verschillende houdingen der armen, het hoofd, het lichaam, de beweegingen der oogen, de regelmatige gestalten, volgens de maat van het muzyk, drukten veel beter de meening uit, dan de sprongen en kruissprongen doen. Ook noemde men deze soorten van danssen een stomme muzyk, en men schreef den tooneellisten welspreekende handen, spreekende vingers, eene nadruklyke stilzwygendheid, en meer dan eene Ziel in een Lichaam toe. Hunne kunst bekoorde de Romeinen van het begin af, zy ging vervolgens over in de Landschappen, ver van de hoofdstad afgelegen, en bestondt zo lang als het Keizerryk zelve. Rome was vervuld met Professors, die eene menigte van Discipelen onderweezen, en men vondt tooneelen in alle huizen.
Niet vergenoegd met de Pantomimespelers, in de openbaare vertooningen toe te juichen, gebruikten hen de Romeinen in hunne vermaaklykheden, feesten, huislyke plegtigheden en zelfs in hunne lykstaatien. Hunne verrichtingen bestonden in voor de doodkist te dansen, en door hunne gestalten het leeven en de zeden van den overleden naar te bootzen. Zy drukten zelfs zyne gebreken uit, om het volk, ten koste van den dooden, te doen lachen. Men kan van deze lykredenen niet zeggen, gelyk van de onze, dat ze eene kinderlyke en opgeblazen verzameling van vleijeryen en logenen waren.
Augustus vergunde aan de Pantomimen voorregten, die hen baldadig maakten. Het Volk, de Ridders en zelf de Raadsheeren hadden voor hun achting en blykbaare beleefdheden. Men bezocht hen; en wanneer zy heen gingen bewees men hun de eer van hun te vergezellen. De vrouwen van den hoogsten rang beyverden zich om hen tot zich te lokken; en men zag sommigen van haar zich zoo verre vergeten, dat zy openbaar hunne minnaressen wierden. De Keizerinnen zelf kregen smaak in deze tooneeldansers, en men verzekert dat Faustina, Gemalin van Keizer Markus Aurelius, zich met hun overgaf aan
| |
| |
buitenspoorigheden, waar van het verhaal u van schaamte zou doen bloozen. Deze ongeregeldheden openden eindelyk het oog aan de Regering. In de eerste jaaren des Ryksbestuurs van Tiberius, was men genoodzaakt eene keur te maken, om den Raadsheeren te verbieden, de scholen der Pantomimen te bezoeken, en den Romeinschen Ridderen hen in 't openbaar te verzellen. Eenige Keizers jaagden hen uit Rome; maar hunne ballingschap was van korten duur; de staatkunde, die hun hadt weggezonden, herriep hen wel rasch, om het volk te behagen of om eene afwending te maken van de samenzweringen, die voor het Keizerryk meer te vreezen waren. Nero, geschikt om diergelyke lieden te beschermen, wilde zelf met hun dansen: en men telde nog zesduizend tooneellisten zoo mannen als vrouwen, onder den Keizer Konstantinus, terwyl men de filosofen verdreef, om dat men een hongersnood vreesde. |
|