Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 302]
| |
Dissertatio Jur. Inaug. de Tributo Praediali, quod in Hollandia exigitur sub nomine de Ordinaire Verponding, quam publico examini obtulit M.v.d. Pot, Dordrechto-Batavus. Lugd. Bat. apud Andream Costerum, 1782. Absque Praef. App. &c 122. pp. in quarto, f.m.Het stuk der Verpondinge, waarin ieder gezeten Burger zyn aandeel draagt, en dat in ons tegenwoordig Landsbestier van een zeer groot aanbelang is, neemt de Heer van der Pot hier ten onderwerp zyner navorschinge, om het zelve, zo veel hem doenlyk is, duidelyk te ontvouwen. Nademaal men tot nog geene Verhandeling, opzetlyk daarover geschreeven, bezat, zo heeft deeze keuze reeds haare gevalligheid; en de oefengraage Lieshebbers, die door den tytel der Verhandelinge uitgelokt worden, zullen zig, op derzelver leezing, den tyd niet beklaagen, dien zy 'er aan besteed hebben. Zyn Ed. naamlyk behandelt dit stuk met alle naauwkeurigheid; en hy is 'er te gelukkiger in geslaagd, vermits het hem heeft mogen gebeuren, gebruik te maaken van Papieren, welken niet in aller handen zyn; waartoe zyne Begunstigers hem den toegang verleend hebben; en waarvan hy zig op eene oordeelkundige wyze bediend heeft. Door eene vlytige beoefening en van openbaare, en van niet gemeengemaakte Schriften, (uit welke laatsten nog drie stukken deeze verhandeling als Bylaagen vergezellen,) verleent ons de Heer van der Pot, in deeze zyne Verhandeling, eene welaaneengeschakelde voordragt van 't geen tot dit onderwerp behoort; die verscheiden aanmerkingen behelst, welken, zo ten aanzien van het Regtskundige, als het Oudheidkundige van ons Vaderland, etlyke byzonderheden deswegens ophelderen. Vooraf gaat eene geschiedkundige ontvouwing, van de opkomst en voortgang van 't invoeren van 's Lands Lasten, zins de Frankische Koningen zig meester van deeze Gewesten maakten; met aanwyzinge van de verschillende soorten van belastingen, die voorts, van tyd tot tyd, onder de Graaven in gebruik geraakt zyn; en de onderscheiden manieren, op welken men dezelven oudtyds invorderde. - Na dit algemeene, 't welk ons het merkwaardigste daaromtrent beknoptlyk voorstelt, bepaalt zich de Autheur tot eene byzondere beschouwing van die soort van Lasten, welke den naam van Verponding draagt. Eene benaaming ontleend van 't oude ponden of ponderen, (afkomstig van 't Latynsche ponderare, dat zo veel zegt, als pondswyze wegen,) 't welk betekent, iets, naar een zeker getal van ponden, waardeeren of schatten; volgens de manier der Ouden, die by ponden rekenden, als wy by guldens. Ponding is dan schatting, en Verponding zegt eigenlyk eene andere manier van schatting. | |
[pagina 303]
| |
In onze vroegere Lands Papieren heeft het woord Verponding drie betekenissen. Men duidt 'er mede aan, die Schatting, welke men, ook nog heden, in de Nederlanden, van wegen onroerende goederen, onder den naam van Verponding, betaalt. Daarbenevens wordt het gebruikt, voor alle schatting in 't algemeen, deeze of geene zaak opgelegd, en zegt het zelfde als Zetting of Verzetting. En eindelyk vindt men het ook gebezigd in de betekenis van de quota zelve, of der somme, welke ieder Stad of Dorp, jaarlyks, onder den naam van Schildtaalen, moest leveren. In dit laatste geval zyn de woorden Verponding en Schildtaalen woorden van dezelfde betekenis; schoon ze anders eene verschillende soort van schatting te kennen geeven: gaande de Schildtaalen over roerende en onroerende, maar de Verponding alleen over onroerende goederen; dat, om verwarrende denkbeelden voor te komen, wel in agt genomen behoort te worden. Onze Autheur neemt hieruit aanleiding, om de schatting by Schildtaalen, en het opbrengen der lasten, naar een zeker getal van Schilden, (eene oude munt,) op welke men geschat was, in een helder licht te plaatzen. Zyn Ed. ontvouwt ons hier den oorsprong deezer schattinge, derzelver inrichting, invordering, en 't geen daaromtrent verder in aanmerking komt. En daarop gaat hy insgelyks na, den oorsprong enz der bepaaldlyk genoemde Verpondinge, zo als dezelve oudtyds plaats had, en wel onderscheiden was in eene belasting, die van Landeryen en Huizen betaald moest worden; waaruit men de thans gebruikelyke Verponding op Huizen en Landeryen schynt te moeten afleiden. Vermoedelyk is deeze, gelyk de Autheur doet zien, eerst ontstaan na het jaar 1515; en wel allengskens uit de belastingen van den 10den, 50sten en 100sten penning, die dikwils van de onroerende goederen gevorderd werd; in welker plaatse 's Lands Staaten, in den jaare 1581, de tegenwoordige manier van Verponding ingevoerd hebben. Ter duidelyker ontvouwinge nu van deeze Verponding, geest de Heer van der Pot de volgende bepaaling van dezelve. Ze bestaat, ‘in eene gewooneGa naar voetnoot(*) belasting, die van onroerende goederen, welken geen vrywaaring van belasting hebben, jaarlyks, eens, naar eene zekere schatting, betaald word.’ - Deeze bepaaling ontvouwt zyn Ed. verder naauwkeurig in alle derzelver deelen, met ophelderende aanmerkingen over 't geen daartoe betrekking heeft, 't welk hy inzonderheid tot drie hoofdzaaken brengt. - Het eerste raakt de Verpon- | |
[pagina 304]
| |
ding zelve, te weeten, de goederen, die aan deeze belasting onderhevig zyn; de herhaalde schatting, zins den jaare 1515, en inzonderheid de thans plaats hebbende schatting, waarvan hy een geschiedkundig verslag geeft; benevens derzelver invordering en betaaling. - Als eene tweede hoofdzaak komt hiervoor de vrywaaring van belasting; waaromtrent zyn Ed. nagaat, op welk eene wyze dezelve verzogt en verkreegen wordt, over welke goederen, en hoe ver dezelve zig al of niet uitstrekt, zo ten aanzien van Godsdienstige Gestigten en Bezittingen, als van Adelyke Goederen, mitsgaders van de Hôtels of Woonplaatzen van vreemde Afgezanten, en de Munthuizen, als mede de bezittingen der Muntsgezellen. Hieronder behoort wyders de vergunning van ontslag, wegens brand, instorting, overstrooming of dergelyken; en voorts in hoe verre het al of niet vrystaa zyne Huizen en Landeryen voor de Verponding te laaten loopen, of spa te steeken, en 'er afstand van te doen: waarby ten laatste nog eene aanmerking, over de schade, uit zulk een ontslag voortspruitende; als komende, niet ten laste van de overige inwoonders dier streeke, maar ten nadeele van 's Lands Schatkist. - Eindelyk vordert hier, als eene derde hoofdzaak, nog overweeging, 't geen de Inzameling der Verpondinge, en 't Regt van 't Gemeeneland, deswegens betrest. Ten dien opzigte handelt de Heer van der Pot, in dit laatste gedeelte zyner Verhandelinge, over de aanstelling van Persoonen ter verzameling deezer belastinge, in de Steden Ontvangers, en ten platten lande Gaarders of Collecteurs der Verpondingen, geheeten, die hunne bediening, onder vereischte Borgtogt, aanvaarden. Zyn Ed. ontvouwt voorts wat deeze Inzamelaars in agt hebben te neemen; hoe zy gehouden zyn rekening te doen; en op welk eene wyze zy voor hunnen arbeid beloond worden; tekenende verder nog aan, hoe de geschillen, welken over 't stuk der Verpondinge ontstaan, ter kennisneeminge en beslissinge van Gecommitteerde Raaden behooren. En dit leidt onzen Autheur vervolgens tot het geene het Regt van 't Gemeeneland omtrent dit stuk aangaat. Zyn Ed. brengt ons deswegens onder 't oog, dat de slinksche handelingen of agtloosheden der Persoonen, die over deeze inzameling gesteld zyn, niet ten nadeele van 's Lands schatkist komen; en hoe de anders schadelyke gevolgen daarvan te vergoeden zyn. Hieraan is verknogt eene overweeging van 't regt, dat de Overheidspersoonen, in de Steden en ten platten Lande, ten schaverhaal, hebben, op de goederen der geenen, die door hen ter inzamelinge aangesteld zyn: welk regt zig volgens den Heer van der Pot niet uitstrekt tot eene praeserentie voor oudere Hypothecken, dan den laatstgemaakten omslag en aanstelling van den Inzamelaar. Deeze zyne bepaaling steunt grootlyks op het denkbeeld dat hy heeft van de beperking van 't Regt van 't Gemeeneland, wegens agterslallige Verpondingen, waarover hy zig ten besluite deezer Verhande- | |
[pagina 305]
| |
linge nog uitlaat. Dat het Gemeeneland hieromtrent een Hypotheeaal regt hebbe, daarover is geen verschil, dan men vraagt of dit Regt zig zo verre uitstrekke, dat het voor alle andere oudere Hypotheeken gaa? Nadien dit Stuk tot nog niet volkomen beslist zy, vindt men de Regtsgeleerden deswegens verdeeld; en onze Autheur verklaart zig in deezen voor 't gevoelen van hun, die aan de ontkennende zyde zyn; beweerende dat het Gemeeneland geen regt van praeferentie hebbe voor oudere Hypotheeken, dan den laatstgemaakten omslag; strekkende zig de praeferentie ten hoogste uit tot vyf en een loopend jaar overeenkomstig met de Dordrechtsche Ordonnantie, door Staaten van Holland goedgekeurd, in den jaare 1668. In 't slot hiervan verzendt zyn Ed. den Leezer, die dit laatste Stuk breeder uitgewerkt wenscht te zien, tot den Regtskundigen t. boel, die het opzetlyk behandelt in zyn Noodw. Berigt op het Codex Batavus p. 123, enz. en byzonder ad loenii Decisiones pag. 150 et seqq. |
|