Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving des Turkschen Ryks, naar zyne tegenwoordige Staats-en Godsdienst-gesteldheid. Met Kaarten en Plaaten. Door Ch.W. Ludeke, Leeraar in de Godgeleerdheid, enz. te Stokholm. Volgens den tweeden Hoogduitschen druk overgezet. Tweede Deel. Te Leiden, by A. en J. Honkoop, 1782. Behalven den Bladwyzer, 646 bladz. In gr. octavo.Van het eerste Deel deezes Werks hebben wy onlangs een verslag gegeevenGa naar voetnoot(*), waar uit men genoegzaam kan afleiden, dat het, met het hoogste regt, onder de nuttigste Schriften geteld moge worden, die ons een geregeld oordeelkundig berigt van het merkwaardigste, dat het Turksche Ryk betreft, verleenen. Het tweede thans afgegeeven Deel, waarmede dit Werk beslooten wordt, heeft niet minder zyne nuttigheid, daar 't ons, in de eerste plaats, onder 't oog brengt, hoe hoog wy ons geluk, als Christenen, en wel als Protestantsche Christenen, te waardeeren hebben; tot welke beschouwing de Hoogleeraar Ludeke, door de overweeging van het voorheen bygebragte, natuurlyk opgeleid wordt. Hieraan volgen eenige leerzaame onderrigtingen, wegens het reizen in 't Turksche Gebied, welken den zodanigen, die zulks onderneemen, te stade kunnen komen. En daarby is gevoegd een welberedeneerd verslag van den inhoud der merkwaardigste Schriften over het Turksche Ryk, zedert het afloopen der vyftiende eeuwe, tot op den tegenwoordigen tyd, voor 't licht gebragt, waaruit men kan afneemen, welken dier Schriften, ten deezen aanzien, van de grootste nuttigheid zyn. Onder de aldaar bygebragte Schriften is 'er een van Petro Businello, 't welk de Hoogleeraar Ludeke wel waardig geagt heeft, by zyn Werk te voegen, als dienende ter ophelderinge veeler byzonderheden door hem gemeld. - Men vindt het van daar | |
[pagina 299]
| |
aan 't einde van dit Werk geplaatst, en ontmoet 'er verscheiden leerzaame aanmerkingen in, die ten deele het Godsdienstige en Burgerlyke maar inzonderheid het Staatkundige betreffen. Deszelfs Opsteller Petro Businello verzamelde deeze aanmerkingen, die hy aan den Doge van Venetie, als een getrouw berigt, toegezonden heeft, geduurende zyn verblyf in Turkye, als Gezandschaps-secretaris van den Bailo of Venetiaanschen Afgezant aan de Porte, in den jaare 1760. Het character, dat hy bekleedde, maakte hem uit eigen aart inzonderheid oplettend op het Staatkundige; en hy levert ons desaangaande naauwkeuriger berigten, dan men elders anders ontmoet, uit welken hoofde dezelven van des te meer nuttigheid zyn. - Nademaal nu in de laatste dagen, en inzonderheid tegenwoordig, de Turksche Staat, vooral met betrekking tot het Russische Ryk en het Oostenryksche Huis, in aanmerking komt, zo hebben wy 't niet ondienstig gedagt, des Autheurs voorstellingen deswegens in deezen mede te deelen. Raakende het gedrag der Turken omtrent Rusland, zegt hy; ‘De Russen zyn, thans, onder alle Christenmogenheden, voor de Turken de geduchtste. De talryke legers, die deze Mogenheid, zelfs in vredestyd, op de been houdt, en de troepen, op de Turksche grenzen de wagt gestadig houdende, geeven den Turken een juist denkbeeld van de magt en sterkte der Russen. Zy begrypen dus, hoe gevaarlyk het voor hen zy, Rusland tot vyand te hebben. De Turken hebben by Choczim, Oczakow en in de Krim genoeg ondervonden, wat ze van de magt der Russen hebben te wagten. 't Verbond, door Rusland met Oostenryk of eenige andere Mogendheid aangegaan, maakt de Porte de zaak nog zorglyker, en zy moet deswegen haare hoogagting voor Rusland verdubbelen. 't Is zeker, dat de Porte veele moeite doet, de Russische vriendschap te behouden, om dat ze met reden moet duchten, dat Rusland zig met de PersianenGa naar voetnoot(*) mogt vereenigen. Doch zo zeer als de Porte, voor het oog, de Russen met agting behandelt, en hen ontziet; zo zeer haat zy hen in 't hart, en haakt naar eene gunstige gelegenheid, om de magt der Russen te besnoejen. | |
[pagina 300]
| |
Tot dat einde zoekt de Porte, gestadig, mistrouwen tegen de Russen by de nabuurige Vorsten en Vrienden derzelve te verwekken, alles aanwendende, om, op deze of gene wyze, eene Christenmogenheid tegen dat Ryk op te ruijen; op dat, wanneer de vyandschap tusschen de Porte en Persie eens is geeindigd, zy gebruik moge maaken van de gelegenheid, om eenig voordeel op Rusland te behaalen. De wasdom der Russische magt heeft, in de daad, ook de bevolking en het voordeel van het Turksche Ryk zeer doen verminderen. De Russen zyn, op de grenzen, gestadig werkzaam, en de Tartaaren kunnen 'er niet meer die strooperyen doen, welke zy toen aanhoudend waagden; zo lang als Rusland minder oorlogsgezind en geregeld was. Gevolglyk komt ook niet meer die verbaazende menigte van slaaven, welke de Tartaaren anders, jaarlyks, als een tak van Koophandel, naar Constantinopel zonden. Men heeft berekend, dat hierdoor, alle jaaren, de bevolking dier hoofdstad by de 20 duizend menschen toenam. De Tartaaren leverden menschen genoeg ten dienste der Galeijen, welke, niet tegenstaande haar gering getal, thans nogtans zeer slegt met matroozen voorzien zyn. By de vermindering van het Turksche Ryk is het bezwaarlyk te denken, dat de Turken ooit groote voordeelen op de Russen zullen behaalen’Ga naar voetnoot(*). Wat verder aangaat de wyze, op welke de Turken over het Oostenryksche Huis denken, hieromtrent laar de Heer Businello zig aldus uit. ‘Het Oostenryksche Huis was altoos eene Mogendheid, die van de Turken met groote agting wierd behandeld. De menigvuldige bevinding van de dapperheid der Oostenryksche troepen heeft de Turken, door hun eigen nadeel, geleerd, zeer groote agting voor de Duitsche militie te hebben. Zy geeven haar, zonder tegenspraak, het getuigenis, dat ze onder alle Europische natien de dapperste is. Wanneer de Keizerlyke Kroon met dit Doorluchtigst Huis is vereenigd; dan behandelen de Turken den Keizer met de uiterste agting. Zy begrypen wel, dat, wanneer de Duitsche Rykvorsten hem bystaan, hy eene Magt heeft, waartegen die van den Grooten Heer niet kan bestaan. ‘De eenige troost voor de Turken was anders het mis- | |
[pagina 301]
| |
noegen der Hongaarsche Stenden, welke, onder het voorwendzel van Godsdienst, steeds bereid waren, onlusten te verwekken. De Turken verheugen 'er zig altyd heimlyk over, om dat zy, in geval van een oorlog, dit voorwendzel konden gebruiken, om eene diversie te maaken. Zeer gevoelig was het hen, toen dit Ryk zo eenpaarig besloot, met de uiterste kragten en allen nadruk, de regeerende Koningin van Hongarye, Dochter van Carel den VI, by te staan en te gehoorzaamen. Want hier door wierd hen 't eenige middel afgesneeden, van op binnenlandsche onlusten te hoopen, wanneer ze met deze Mogendheid in oorlog mogten raaken. Nog gevoeliger zoude het voor hen wezen, wanneer de Keizerlyke Kroon by dit Huis bleef. Doch, wat ook moge geschieden, de Turken zullen, altoos, hoogagting voor het Aartshuis Oostenryk hebben. Want zy weeten wel, dat dit Huis, zelfs zonder de Keizerlyke Kroon, wegens den grooten aanhang en de naauwe verbindtenis met de Duitsche Vorsten, by voorkomende gelegenheden, magtige hulp kan krygen. Een andere sterke doorn voor de Turken, en welke hen zeer doet, is het verbond met Rusland. De Porte zal nimmer ophouden, zo 't mogelyk is, mistrouwen tusschen die beide Hoven te verwekken, en met alle kragten een keten zoeken te verbreeken, die de allersterkste is, en haar zeer hindert, om de Christenlanden te beoorlogen. Wanneer zig, voor het overige, eene gunstige gelegenheid voor de Turken opdoet, dan zullen zy ze, gewis, niet verzuimen, om het Bannaat Temeswar, en mogelyk nog meer, na zig te trekken. Behalven dat ze zien, hoe zeer, zonder het bezit dezes lands, Belgrado verzwakt is, en hoe veel 'er hen, om reden van Staat, aan gelegen legt, de heerschappy over eene zo gewigtige plaats te hebben; zo zal de regeering ook, door het voorstel van veele byzondere menschen, welke daarby belang hebben, daartoe worden aangezet. Want veele aanzienlyke Turken bezaten, in dit Bannaat, ryke landeryen, en de Sultan verleende aldaar veele voorrechten. - Doch, zo lange als het Turksche Ryk in zyne tegenwoordige zwakheid blyft, zal het zeer moejelyk zyn, dat de Porte tot eene ze gewigtige onderneming besluit.’ - En als men 't voorgevallen, zins het jaar 1760, toen de Autheur dit schreef, nagaat, bezeft men zeer klaar, dat het thans de zaak der Porte niet is, om 'er toe over te gaan. |
|