Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeven van eene Geschiedenis der Kruistogten, en derzelver gevolgen, naar het Hoogduitsch van den Heer J.C. Maier, in het Nederduitsch overgezet. Te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, 1783. Behalven het Voorwerk, 546 bladz. In gr. octavo.De merkwaardigheid van de zo buitenspoorige onderneeming, om het Heilige Graf uit de handen der Ongeloovigen te verlossen, die, onder den naam van Kruistogten, Heilige Oorlogen, en diergelyken, uit Bygeloof ontstaan, door Dweepery voortgezet, en met tydelyke Inzigten ondersteund, geduurende den tyd van ongeveer twee honderd jaaren, onnoemelyke schatten kostte, en onnadenkelyk veel menschenbloeds deed stroomen, is, en blyft nog heden, na alles wat 'er over geschreeven is, een onderwerp van verdere naspooring. Wel inzonderheid heeft men, in de laatste jaaren, 'er meer werks van ge- | |
[pagina 286]
| |
maakt dan voorheen, om 't oog te vestigen op den invloed dier onderneeminge op den toestand der zaaken in Europa, of te overweegen, welke gevolgen, voor deszelfs bewoonderen, uit dien onzinnigen kryg ontstaan zyn. Zulks is ook het voornaame doelwit van den Heer Maier in deeze zyne Proeve, welke, zo ten opzigte van het Geschiedkundige, als met betrekking tot de Gevolgen, met zo veel oordeels opgesteld is, dat de liefhebbers van geschiedkundige navorschingen, vooral de zodanigen, die de Geschiedenissen in 't gezigtspunt van derzelver invloed op de menschlyke Maatschappyen beoefenen, den tyd niet beklaagen zullen, welken zy in het doorbladeren van dit Werk zouden mogen besteeden. Het zelve is tweeledig; behelzende het eerste de Geschiedenis, en het laatste de Gevolgen. In de ontvouwing der Geschiedenisse, (voor welke gaat een berigt van de toenmaalige gesteldheid der zaaken by de voornaamste Natien in Europa, als mede in Asia, met betrekking tot de bezitting van 't Heilige Land, en 't geen gelegenheid tot den aanvang der Kruistogten baarde,) heeft de Heer Maier, naar uitwyzen van derzelver beloop, zig geene moeite ontzien, om genoegzaam alles na te gaan, wat men of aan dien tyd en vervolgens desaangaande geboekt heeft. Hiervan een oordeelkundig gebruik maakende, verleent hy ons een welingerigt doorloopend geschiedkundig verhaal van al het weezenlyke, dat deeze Kruistogten betreft; met juiste aanmerkingen over het gebeurde, en de characters der Persoonen, die 'er voornaamlyk de hand in hadden. Men zal des, schoon men reeds andere goede geschiedverhaalen hiervan geleezen hebbe, egter deeze voordragt dier gewigtige gebeurtenissen met vermaak kunnen overweegen. En geen minder genoegen zal men, vertrouwen we, ondervinden, op een beoefenend leezen van het tweede gedeelte deezes Werks, waarin de Heer Maier zig toelegt, op het navorschen der gevolgen deezer Kruistogten: nademaal zyn Ed. dit onderwerp op eene gezetter wyze behandelt, dan 't ons tot nog elders voorgekomen is, en de uitvoering toont, dat hy het daaruit voortgevloeide met eene welwikkende opmerkzaamheid, gade geslaagen heeft. - By manier van Inleiding, toont hy ons vooraf, welke omstandigheden zamenliepen, om de gemoedereu trapswyze tot zulk eene verbaazende onderneeming te | |
[pagina 287]
| |
voorbereiden; mitsgaders hoe de groote voorregten en vryheden, welken den zodanigen, die 'er deel in namen, toegestaan werden, medewrogten, om die dweepery, in 't midden aller wisselvalligheden, zo langen tyd stand te doen houden. Tevens doet hy ons opmerken, welk een geest die Kruisvaarders bezielde; en hoedanig een invloed verscheiden byzonderheden, die ze in 't Oosten ontdekten, natuurlykerwyze op veelen hunner hebben moesten. - Deeze Inleiding dient daadlyk, om ons het zeldzaame deezer gebeurtenisse, (zo als 't ons in onze dagen, en naar de tegenwoordige denkwyze, moet voorkomen,) begrypelyker te maaken, en te ligter te doen bezeffen, dat deeze Kruistogten, hoe onzinnig en in alle opzigten laakenswaardig, aanleiding hebben kunnen geeven tot verscheiden gevolgen, waaronder ook zodanigen, uit welken de Maatschappy veel voordeels getrokken heeft; welke gevolgen de Heer Maier verder afzonderlyk ontvouwt. Hiertoe brengt zyn Ed. (1.) het ten voorschyn komen van nieuwe Koningryken en Vorstendommen. (2.) Eene opmerkelyke verandering in den toestand des eigendoms, met derzelver invloed op het staatsbestuur, gemerkt veelen, om de kosten ter Kruisvaarte te vinden, hunne Goederen verkogten; waarvan verscheiden Vorsten, die zig by den aanvang 'er niet in begaven, gebruik maakten, terwyl tevens verscheiden Leenen van zulken, die, zonder erfgenaamen te hebben, in den heiligen oorlog sneuvelden, op de Vorsten vervielen; waardoor het Vorstlyk gezag by veelen grootlyks vermeerderde. Tevens bediende zig de Geestlykheid van die omstandigheden en de denkwyze van dien tyd; des dezelve zeer in vermogen toename, zo door middel van koop, als ter oorzaake van begiftigingen, welken veele Kruisvaarders aan de Kerken deeden. (3.) Het ontstaan van verscheiden Geestlyke Ridderorden, byzonder geschikt om als Krygsknegten het Heilige Land te beschermen, en den oorlog tegen de Ongeloovigen te voeren; by welke gelegenheid de Heer Maier ons de instelling en de lotgevallen der voornaamsten van die Ridderorden ontvouwt. (4.) De uitbreiding van den Koophandel, welke ons de Autheur voordraagt, met eene beschouwing van den staat des Koophandels voor dien tyd, en deszelfs vorderingen in die dagen. (5.) De meerdere beschaaving van de zeden der handeklryvende Natien, die, met den aanwas van den Handel, meer | |
[pagina 288]
| |
opgeleid werden, tot Orde, billyke Wetten en Menschlykheid; waartoe ook de geest der Ridderschap in die dagen het zyne toebragt; waarvan de melding den Heer Maier aanleiding geeft tot het gewaagen van de Romans der doolende Ridderschap, als in die dagen ontstaan. (6.) Eene omwenteling in de Regeeringsvorm ten voordeele der Steden, die nu, door den Handel magtiger geworden, tot Gemeenheden, of burgerlyke Lichaamen, gevormd werden, en het Voorregt van Stadsgeregtigheid verwierven, het welk medewerkte tot het invoeren van een regelmaatig bestier des Burgerstands. (7.) Eene daarmede gepaard gaande verandering ten voordeele van den Boerenstand, die tot meerder vryheid geraakte, 't welk, met het vervallen van den ouden Adel, ook aanleiding gaf tot de opkomst van den nieuwen Adel; waarby ook kwam de inwendige rust, nadien de binnenlandsche vyandlyke onlusten, geduurende de Kruistogten, gestaakt werden. - In 't behandelen deezer twee Artykelen geeft de Heer Maier een juist verslag van den vroeger en laater toestand van zaaken, zo in de Steden als ten platten Lande; mitsgaders van het onderscheid tusschen den ouden of hoogen, en den nieuwen of laagen Adel, met andere byzonderheden tot deeze Artykels betrekkelyk. - (8.) Het ontstaan der Eerwapenen, eerst by Vorstlyke Persoonaadjes en vervolgens ook, door gunst der Vorsten, by den Adel, 't welk tevens de oorsprong der Vaandelleenen was. Onze Autheur, dit ontvouwende, gewaagt tevens van het overgaan der Leenen in den Burgerstand, en van den oorsprong der Pandleenen. (9.) Het toeneemeu van Kunsten en Weetenschappen, die, jammerlyk vervallen, met het einde der twaalfde Eeuwe, in Europa begonden hersteld te worden, of hier en daar eerst te leeven. Daar toe brengt de Heer Maier de Wysbegeerte, de Aardryks- en Sterrekunde, de Oudheid-en Geschiedkunde, de Taalkennis, vermoedelyk ook het gebruik der Arabische syfers, en de Dichtkunde; verder verscheide Mechanische Kunsten; niet onwaarschynlyk ook de uitvinding van het Kompas; en wyders de Schilder-benevens de Bouwkunst. By dit alles komt eindelyk (10.) de invloed der Kruistogten op den Godsidenst; waaraan de Autheur nog hegt, eene korte melding van het invoeren van eenige nuttige, en alvoorens in Europa onbekende, Gewassen. - Vraagt men ten besluite, of de Kruistogten ook niet in veele opzigten nadeelig geweest zyn? | |
[pagina 289]
| |
De Heer Maier erkent dit gereedlyk; en, schoon hy overhelle, om te denken, dat het nadeel door de voordeelen wel opgewoogen kan worden, betuigt hy egter in 't slot, ‘dat het moeijelyk te beslissen zy, of de Kruistogten meer voordeel dan nadeel aan Europa toegebragt hebben’. - Om uit de hier voorgestelde gevolgen ééne, tot eene proeve van des Autheurs schryfwyze, voor te draagen, zullen wy ons bepaalen tot het geen zyn Ed. meldt, wegens de Eerwapenen, welker oorsprong men, schoon het de Geleerden hier over nog niet geheel eens źyn, volgens den Heer Maier, onloochenbaar in de Kruis togten heeft te zoeken. ‘De Wapens, dus vangt hy aan, die zekere Koningryken en Provintien, Familien en Geslagten voeren, zyn eene Voorstelling van wezenlyke, of wel in de verbeelding bestaande, zaaken; zomwylen ook alleen bloote Kleuren, met welke voortyds de Wapenen, en in het byzonder de Schilden, uitgetekend, en van den eenen Bezitter op den anderen, van den Vader op den Zoon, tot het einde toe, voortgeplant wierden, om daardoor of het werkelyk bezit van zekere Landeryen en Goederen, of een aanspraak en recht op dezelve, of ook maar den Adel van een Geslagt te bewyzen. Eenige beweeren, dat men reeds, onder de regeering van Keizer hendrik den eersten, (omtrent het jaar 930,) donkere spooren daarvan zoude aantreffen, maar dat zy niet bestendig, en niet van elk een, voor het tydpunt der Kruistogten, zyn gevoerd geworden. Dan het is hier de vrage niet van willekeurige Wapens. Andere willen derzelver oorsprong by de Tournooyspelen vinden, waarby die geene, die de Lansen met elkander breken wilden, hun Geslagt, door een zinnebeeld op hunne Schilden, aanduidden. Andere houden staande, dat de Wapens, by gelegenheid van de Kruistogten zyn uitgevonden geworden. Dat alleen zy, die uit voornaamen bloede gesprooten waren, in Oorlogstyden, zich van Schilden bedienen mogten, leert ons het oudste gebruik der Krygsschilden, waarom ook die geene Schildgenooten genoemd wierden, die van den Ridderstand waren. Het is mede zeer waarschynlyk, dat deze Schilden, met verschillende, willekeurige Figuuren en Beelden, beschilderd of versierd geweest zyn, waardoor men de Ridders van elkander konde onderscheiden; gelyk dan ook, zelfs by de Kruistogten, de Natien zich, door Kruisen van verschillende verwen, van elkander onderscheiden hebben. Dan de vrage is hier | |
[pagina 290]
| |
van den oorsprong der erfelyke Kentekenen, of der Wapenen van den Adel; en de Geleerden hebben zich tegenwoordig in zo verre vereenigd, dat zy beweeren, dezen oorsprong niet voor de elfde Eeuw te vinden te zyn. By de Tournooyspelen, welker oorsprong mede niet voor de elfde Eeuw moet gezocht worden, bediende men zich ontegenzeggelyk van zekere Beelden en Kentekenen, maar zy waren nog niet vast bepaald. Elk Ridder veranderde dezelve, naar zyn believen, en de Zoon konde een ander wapen aanneemen dan de Vader. Behalven dit wierden deze Beelden, of, zo men liever wil, deze Wapens alleen gevoerd door zulke Heeren, die een Tournooyspel gehouden hadden; andere waren van dit Voorrecht uitgeslooten. Eerst met de Kruistogten maakte men een begin, om het gebruik der Wapenen, algemeen en bepaald, of onveranderlyk, te maaken. - Aanvangelyk wierden zy, uit noodzaakelykheid, by de Kruislegers ingevoerd. In een Leger, dat uit zeven of agt honderd duizend Koppen, en uit tien tot twintig verschillende Natiën bestond, wierden zekerlyk Tekens vereischt, waardoor de Vasallen en de Wapendragers zich by hunne Heeren, die in eene yzeren Wapenrusting als verschanst waren, konden verzamelen. Deze Merktekenen, eerst uit noodzaakelykheid ingevoerd, wierden naderhand uit hoogmoed behouden. Men begrypt ligt, dat de Zoonen der geenen, die zich tot deze godvruchtige Veldtogten Symbolische Beelden hadden uitgekoozen, 'er eene zaak van Godsdienst en van Eere uit zullen gemaakt hebben, wanneer zy het Wapenschild hunner Vaderen, als een Gedenkteken van derzelver moed en vroomheid, op hunne Nakomelingen konden overbrengen. Van dit Tydpunt af, wierden zekere vaste en bestendige Wapens, ook by de Tournooyspelen, en by andere plegtigheden, gebruikt. De Baronnen, die uit Palestina te rug keerden, waar zy zich drie jaaren lang hadden moeten ophouden, bragten deze Kentekenen ook mede op het Tournooy. Wel draa wierden zy, die niet in Palestina geweest waren, op deze onderscheidende Merktekenen jaloers. Elk Heer, elk Baron, wilde ook zulk een Teken hebben, en eindelyk schaamde men zich, alleen, en zonder het zelve, te verschynen. Natuurlykerwyze wierd, by de Koningen en Vorsten, het gebruik der Wapens allereerst ingevoerd. Wanneer nu, vóór de twaalfde Eeuw, geen Koning of Vorst zich | |
[pagina 291]
| |
van een zeker Kenteken bediende, dat op hunne Navolgers overging, zo zoude het de ongerymdheid zelve zyn, zulks aan den Adel toe te schryven. Daar nu verder, vóór de tyden der Kruistogten, niet één eenig dergelyk Kenteken kan worden aangeweezen, het welk niet aan de grootste twyfelingen onderworpen is, zo komen, terstond in den aanvang der Kruistogten, verscheide voorbeelden van deze nieuwe uitvinding voor, welke ons onmogelyk verdacht schynen kunnen. Deze Kentekenen of Beelden, liet men in de Vaandels, in het Zegel, in het Schild, of op de Kleederen, zetten. Wel draa zogt men, by alle gelegenheden, daarmede te pronken. Het was echter niet, dan omtrent het midden der dertiende Eeuw, en onder de regeering van lodewyk den Heiligen, dat de Wapens in Frankryk algemeen, en aan de Familiën eigen wierden. Van de heilige Togten is het veelvuldige Teken van een Kruis in de Wapens af te leiden, gelyk ook zodanige Kleuren, die oorsprongelyk van een oosterschen smaak zyn. Daar eindelyk, in dit zelfde Tydperk, het onderscheid tusschen den ouden en den nieuwen Adel, welke laatste door Keizerlyke Diplomata verkreegen wierdGa naar voetnoot(*), was ingevoerd, zo bediende zich de oude Adel van dit Teken, om boven den nieuwen uit te steken. Dan de laatste zagen dit aan als een hoon, en verkreegen, zeer gemakkelyk, dit zelfde Teken van de Keizers, waarvan zy zich, met een bestendig recht, even gelyk de oude Adel, konden bedienen. Dus geraakte het recht der Keizeren, om Adeldom en Wapens uit te deelen, in gebruik, zo dat ook, van tyd tot tyd, verscheide andere uit het Volk dit recht, om bestendig een Wapen te voeren, verkreegen; en de Keizers aan de Paltsgraaven de magt verleenden, om de Wapens, naar hun goedvinden, aan meer anderen te geven, Fredrik de eerste pleeg die aan dappere Mannen, als eene Belooning, te vereeren. Wie in den Kryg trok droeg gemeenlyk een Schild van glad gesleepen Yzer, of van Hout, dat met een korst van Berkenbast overtrokken was, het welk, wegens de hardheid en het geduurig gebruik, geheel geel wierd. Zulk een Schild was nu geheel zuiver en ledig, zonder eenige Beeldenis of Schilderwerk 'er op, tot dat de Bezitter zich, door eene roem- | |
[pagina 292]
| |
waardige en dappere daad, ten beste van het algemeen verricht, had uitgetekend. Dan gaf men, naar de omstandigheid van den Persoon, of naar de uitstekenheid der daad, hem een Wapen, dat hy in zyn Schild mogt laten steken. Had iemand zich dapper tegen den Vyand gekweeten, zo wierd hem, anderen ten voorbeeld, toegestaan een Leeuw en een Hoorn op den Helm te voeren. Had iemand eene Vrouw voor ontschaaking en geweldadige verkrachting beschermd, zo kreeg hy een Eenhoorn in zyn Wapen. Had hy eindelyk de Kerk by haare Voorrechten verdeedigd, zo mogt hy in zyn Wapen de witte verw, wegens zyne Godvruchtigheid, de roode verw, wegens zyne vuurige liefde jegens God en den Naasten, en op zynen Helm vleugelen, wegens zyne voorzichtigheid en wysheid, voeren. Kortom, 'er was geen Roofdier zeker, dat niet, geheel of gedeeltelyk, in de Wapenschilden geplaatst wierd. Ook na hunnen dood schilderde men, by de Afbeeldzels, dergelyke Dieren; gemeenelyk Leeuwen en Honden, om daardoor het voormaalig Karakter aan te duiden. Eveneens was het gelegen met de bynaamen. De beroemde Hertog, hendrik van Saxen, noemde zich zelfs in zyne Oirkonden een Leeuw, bouwde naby Lubek eene Stad, die hy den naam gaf van Leeuwenstad, en liet, te Brunswyk, eenen van geel Koper gegooten Leeuw oprichten. De Markgraaf, albregt van Brandenburg, noemde zich zelfs een Beer, of ten minste was hy 'er mede gediend, dat men hem zo noemde. Eindelyk lieten de Opperhoofden, of de hooge Adel, die de meeste Soldaaten met zich voerden, hunne Wapens in de Vaandels maalen, op dat men zoude kunnen weeten, welke Troepen tot dit of dat Vaandel behoorden.’ Hieruit leidt dan ook de Autheur, als zeer waarschynlyk, de benaaming van Vaandelleenen af; als moetende het regt om de grooter Leenen des hoogen Adels, alleen door de Vaandels, mede te deelen, vermoedelyk tot dat tydpunt gebragt worden, in 't welk, in de Vaandels van den hoogen Adel, erfelyke Beelden gekomen zyn; dat, volgens het bovenstaande, eerst ten tyde der Kruistogten geschied is. ‘Deeze Vaandels, zegt de Heer Maier, droegen zy, die de Beleening ontvangen wilden, onder een aanzienlyk geleide hunner Vasallen met zich; zynde in dezelve de Wapens der Provintien afgeschilderd, die zy als Leenen ontvingen.’ - Laatstlyk tekent zyn Ed., hy | |
[pagina 293]
| |
deeze gelegenheid, ook nog aan, dat het gebruik der Wapenen, toevalligerwyze, mede iets toebragt, tot het oprigten der Manufactuuren van Doek, in de veertiende Eeuw, in Frankryk; alzo de Edellieden het als eene Mode ingevoerd hadden, hunne Wapens in Doek te laaten weeven. |
|