Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderwys voor Kinderen van vyf tot zeven jaar. Door den Heer W.E. Perponcher, tot gebruik zyner Kinderen opgesteld. Derde Deel. Te Utrecht, by de Wed. J.v. Schoonhoven, 1782. Behalven het Voorwerk, 471 bladz. in octavo.Hier mede voltrekt de Heer Perponeher zyn, in dit Geschrift, voorgesteld plan van Onderwys voor Kinderen, van welks inrigting en uitvoering wy reeds een en anderwerf gewag gemaakt hebbenGa naar voetnoot(*); des het niet noodig zy, hier op nogmaals staan te blyven. Liever zullen wy, ten besluite, uit dit laatste Deel, waarin zyn Ed. met de eigenste oplettendheid en geleidelyke manier van onderrigting voortgaat, nog eene korte proeve mededeelen; en wel zodanig eene, die eene les behelst, welke niet alleen der Jeugd voorgedraagen, maar ook veelen van meerder ouderdom wel eens voor den geest gebragt mag worden. - Het gesprek van een Vader met zynen Zoon Jacob, over den Rykdom en de verschillende manieren, om denzelven regtmaatig te verkrygen, geeft den Vader aanleiding om op te merken, dat 'er gevonden worden, die hun inko- | |
[pagina 264]
| |
men niet verteeren, en dus gestadig ryker worden, dat 'er ook anderen zyn, die 't juist verteeren, en dus blyven, zo als ze zyn; mitsgaders dat men 'er vindt, die meer verteeren dan zy inkomen hebben, zonder evenwel iets te doen, om weer genoeg ander geld in de plaats te winnen, waardoor ze hoe langer hoe armer worden; des ze in hunnen ouderdom gebrek moeten lyden, na, in hunne jeugd, ryklyk en weeldrig geleefd te hebben. En hier op vervolgt het gesprek aldus. ‘J. Maar Papa, dat is evenwel ook mal van die menschen gedaan. V. Dat is het tog, en vooral wanneer zy kinderen hebben. J. Waarom Papa? V. Wanneer de vader en moeder sterven, dan laaten zy hun geld en goed aan hunne kinderen na, en die verdeelen 't dan onder hen, om 'er van te leeven. Maar indien de ouders nu al hun geld en goed verteeren, en dus maaken, dat zy, in hunnen ouderdom, zelfs gebrek moeten lyden, dan kunnen zy ook aan hunne kinderen niets nalaaten, maar die kinderen zyn dan net zoo arm als zy, en moeten voor den kost gaan werken. En dit valt hun gemeenlyk zeer hard, om dat zy 't niet gewend zyn, en ook geen werk tot kostwinning hebben geleerd; maar integendeel, terwyl de ouders nog ryklyk leefden, ook zelf ryklyk hebben geleefd, en weeldrig opgebragt zyn. En zulke kinderen zyn dan des te ongelukkiger, als zy minder hebben geleerd, zig te behelpen, en een werkzaam leeven te leiden. J. Dat geloof ik wel Papa. - Maar Papa, wanneer de ouders ryk blyven, zyn dan de kinderen ook ryk? V. Niet altoos. Indien de ouders maar één kind nalaaten, dan krygt dat kind al hun goed, en is alleen zoo ryk als de beide ouders samen. Indien 'er twee kinders zyn, dan deelen zy het goed, en elk is half zoo ryk als de beide ouders samen. Maar indien 'er vier, vyf, agt, tien, of meer kinderen zyn, dan deelen die ook het goed, en ieder heeft maar een vierde, een vyfde, een agtste, een tiende part, of nog minder, van 't geen de beide ouders samen hadden. En op deeze wyze gebeurt het dikwils, dat kinderen van zeer ryke ouders zelfs niet ryk zyn, al hebben die ouders niets van hun goed opgemaakt. Want, indien de beide ouders samen tien duizend gulden inkomen hadden, en 'er zyn tien kinderen, dan heeft elk kind maar één duizend gulden inkomen, en dat scheelt, gelyk je ziet, zeer veel. J. Maar hoe maaken die kinderen het dan, Papa? V. Wel, die neemen dan elk wat by de hand, daar zy verder den kost of geld meê winnen kunnen. De een gaat op 't land woonen, en leeft van den landbouw; de ander zet eene fabriek op; de derde gaat in den koophandel; een vierde in 's lands dienst; een vyfde ziet dat hy een | |
[pagina 265]
| |
ampt krygt, &c. en zoo komen zy allen aan den kost, en worden zelfs dikwyls weer ryk. J. Maar Papa, zou 't tog niet gemaklyker zyn, indien zy, van den beginne af aan, ryk genoeg waren, om dat niet te hoeven doen? V. Wel Jacob, daar zouden zy minder aan winnen, dan je misschien wel denkt. 'Er zyn wel menschen, die, van jongs af aan, zoo ryk zyn geweest, dat zy niets voor den kost hebben behoeven te doen, en 'er ook inderdaad niets voor gedaan hebben, maar enkel, zoo als men zegt, van hunne renten, dat is, van de inkomsten hunner huizen, landen en obligatien, geleefd, en in den eersten opslag zou men kunnen denken, dat dit de allergelukkigste lieden van de waareld waren. Maar, als men 't nader onderzoekt, dan bevindt men, dat het juist onder deeze ryke lieden is, die niets of weinig te doen hebben, dat men, naar evenredigheid ten minsten, verre de meeste zieklyke, misnoegde, en zig verveelende menschen aantreft. En dit komt juist daar van daan, dat zy niets te doen hebben, en al te gemaklyk leeven. Eigentlyk gezegde arbeid hebben zy in 't geheel niet te verrigten, en deeze werkloosheid maakt de menschen log en loom; indien men 'er ten minsten niet wel op past, om dit voor te komen, door zig, met wandelen en ryden, braaf beweeging te geeven. Daarenboven, deeze menschen eeten gemeenlyk te lekker, en daar door te veel, en dikwils ongezonde kost, en dit maakt hen zieklyk. En ten laatste, daar 't hun volstrekt aan gezette en noodwendige bezigheden ontbreekt, weeten zy, dikwils, met hunnen tyd geen weg, maar verveelen zig, voor 't grootste gedeelte van den dag; en dit is een der allerergste plaagen, en maakt hun knorrig en misnoegd. - Daar men integendeel ziet, dat die geenen, die een gezetten arbeid hebben, lustig, vrolyk en welgesteld zyn; dat die geenen, die zig wat soberer moeten behelpen, ook veel gezonder blyven; en eindelyk, dat die geenen, wien 't nooit aan bezigheden ontbreekt, zig zelden of nooit verveelen; en daarenboven nog, uit het nut en voordeel, 't welk zy, door hunnen arbeid en bezigheden, aan de waareld en de maatschappy aanbrengen, een genoegen smaaken, dat iemand, die niets in de waareld uitvoert, ook niet smaaken, ja 'er naauwlyks een denkbeeld van hebben kan. Om gelukkig te zyn, komt het 'er derhalven veel minder op aan, ryk te weezen, dan wel, zynen tyd, in de waareld, wel te besteeden. En dit, myn lieve Jacob, mag je wel onthouden; want het zal je zeer dikwils, en in zeer veele opzigten, te pas komen, Ook is 'er nog iets op te merken, op 't geen wy strak zeiden. J. Wat dan Papa? V. Wanneer 'er veele kinderen zyn, dan kunnen beide | |
[pagina 266]
| |
de ouders en de kinderen, zelfs wel voorzien, dat deeze laatsten, met 'er tyd, veel minder ryk zyn zullen, dan hunne ouders. En dus moeten die ouders dan, indien zy wys zyn, hunne kinderen opbrengen, niet tot die gemaklyke en ryklyke leevenswys, die zy zelfs leiden; maar tot die veel bekrompener en werkzaamer leevenswys, die de kinderen eens zullen moeten leiden, doordien zy, op verre na, niet zoo ryk, als hunne ouders, zyn zullen; en daar moeten de kinders, ook dit zelfde vooruit ziende, zig van zelve aan gewennen. Want je zult het by ondervinding zien, zoo ras je een weinig omgang in de waareld hebben zult. Eene bekrompener leevenswys is alleen een ongeluk, voor den geenen, die aan een ryklyker leevenswyze gewend, en daartoe opgebragt is. - Iemand, die tot een bekrompener leevenswys is opgebragt, zal, voor al zyn leeven, met een inkomen, stel eens, van duizend gulden, zeer vrolyk en gelukkig zyn; daar een ander, die veel rykelyker gewend en opgebragt is, het als een zeer groot ongeluk zal aanzien, zig met dat zelfde inkomen van duizend guldens te moeten behelpen; ja misschien gek genoeg zal zyn, van 'er om te gaan zitten treuren, zonder zyne handen eens uit te steeken, om zig door werkzaamheid meer geld te bezorgen. - Alles hangt hier van de gewoonte en opvoeding af. En daarom kunnen beide ouders en kinderen niet voorzigtig genoeg zyn, en niet genoeg oppassen, op de denkenswyze, vooruitzigten, en gewoonten, die de laatstgenoemden, op dit stuk, in hunne jeugd aanneemen. Want daar hangt gemeenlyk hun geluk, voor 't leeven, van af. - Leer derhalven vroeg, myn lieve Jacob, werkzaam te zyn, en je te kunnen behelpen, als 't nodig is; dan zul je altoos gelukkig kunnen weezen, tot wat staat, in de waareld, de voorzienigheid je ook roepen mag. - Want het is de voorzienigheid, myn lieve kind! die, door 't bestier, 't welk zy, over den loop der omstandigheden, houdt, den staat bepaalt, waarin elk zig, in de waareld, bevinden moet. En dien staat bepaalt zy altoos, naar goede en wyze oogmerken, ja naar zulke oogmerken, die niet kunnen missen ons meeste welzyn te bevorderen; indien wy ons maar, naar haare bestiering, voegen, en haare oogmerken volgen willen. Die dat doet, kan niet missen, inwendig gelukkig, vrolyk en vergenoegd te zyn, in wat staat hy zig ook bevinden moge.’ |
|