| |
| |
| |
Historie der Waereld, door J.F. Martinet, A.L.M.Ph. Dr. Lid van de Hollandsche en Zeeuwsche Maatschappyen, en Predikant te Zutphen. Derde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1782. In gr. octavo, 468 bladz.
Na het afhandelen der Oude Historie, waarmede het voorige Deel eindigde, komt in dit Deel de Nieuwe Historie in overweeging; welke de Eerwaarde Martinet op de eigenste leerzaame wyze voordraagt. By den aanvang verleent hy ons een schets van 't beloop der Nieuwe Historie, zints des Heillands geboorte tot op den tegenwoordigen tyd. En daar dezelve dus met den tyd der geboorte van Jezus Christus begint, zo laat hy, voor de verdere ontvouwing der Joodsche Historie, nog vooraf gaan, eene beschouwing der Godlyke Wysheid, in de komst van 's Waerelds Heilland in 't Vleesch, na daartoe behoorende voorbereidzelen, juist te brengen op den gunstigsten en voor het Menschdom geschiktsten tyd. Hier op gaat zyn Eerwaarde tot de Historie zelve over; bepaalende zig eerst tot de lotgevallen der Jooden, en hunnen toestand, zedert de Regeering van Herodes den Grooten, tot op de verwoesting van Jerusalem, en hunne daaruit voortvloeijende verstrooijing over de Aarde, tot op deezen dag. Voorts keert hy weder tot de geschiedenis der Romeinen en Grieken, welke hy vervolgt tot aan den ondergang, zo van 't Roomsche als van 't Grieksche Keizerryk; hegtende daaraan wyders nog een kort verslag van 't geen omtrent andere Volken opmerking vordert. In de voordragt van dat alles kwamen de lotgevallen der Christenen ook meermaals in overweeging; dog zyn Eerwaarde heeft 'er opzetlyk in vermyd, om te spreeken van hunne Kerklyke Geschiedenissen, ten minste zo ver het mogelyk was, als oordeelende het te regt raadzaam, om die tot eene agtervolgende afzonderlyke beschouwing te bespaaren. En hiertoe is dan het laatste gedeelte van dit Stuk geschikt, het welk eene doorloopende geschiedenis der Christenen behelst, van 's Heillands geboorte tot op het einde der vyftiende Eeuwe; welke voorts, in het volgende Deel, tot op den tegenwoordigen tyd staat gebragt te worden. - Dit Deel vervat dus, ook buiten de Kerkgeschiedenis
der Christenen, een aanmerkelyk gedeelte van de Historie der Waereld, te opmerkelyker door de groote omwentelingen der Ryken en Staaten. Wy zien het Joodsche Volk, op de verwoesting van Stad en Tempel, omtrent 70 jaaren na onze gemeene
| |
| |
telling, van Staat- en Kerkbestier beroofd, als ballingen omzwerven. Het Roomsche Ryk, in den jaare 476, een einde neemen; wanneer een Barbaar Odoacer, wiens land en geslagt ons nog niet wel bekend zyn, het trotsche Rome, dat zo veele Eeuwen lang andere Natien tot slaaven gemaakt heeft, tot slaaverny brengt. En 't Grieksche Keizerryk insgelyks, in den jaare 1453, ten gronde gaan, daar de Turksche Krygsmagt zig meester maakt van Constantinopel. Daar benevens leeren we hier de herstelling van 't Persische Ryk, omtrent het jaar 230; maar we worden tevens onderrigt, dat het niet meer dan 400 Jaaren stand hield, als vallende met het jaar 630 in de handen der Saraceenen; een Volk uit Arabie, welks volkomen geschiedenis ons ontbreekt, dan waarby wy mogelyk weinig verliezen. Laat ons, om verder uit dit Deel nog iets byzonders te leveren, te rug keeren na Rome, om de laatere lotgevallen dier Stad, en de opregting van des Pausen Waereldlyke heerschappy in dat Gewest gade te slaan.
'Er ontstond eerlang eene nieuwe Monarchy in Italie, onder het Ryksbestier der Ostrogothen, dat aan veele wisselvalligheden onderworpen was; en met het jaar 553 ging de geheele heerschappy der Gothen over in de handen van Justinianus, die het Grieksche of Oostersche Ryk beheerschte. Sedert werd Italie, op deszelfs bevel, eerst als eene Provincie des Ryks bestuurd, en vervolgens, met het jaar 568, liet de Keizer Italie, of liever elke voornaame Stad, regeeren door Hertogen, die onder een Opperhoofd Exarch geheeten, welke zyn verblyf te Ravenna had, stonden. Van dien tyd af had dat oude magtige Rome niet meer te zeggen, dan eene andere Stad. Dit Exarchaat hield meer of min stand tot het jaar 751; dan de Exarchen hadden veel te doen met de Lombarden, wier Koning Alboinus, reeds in 't jaar 568, gewapend in Italie gevallen was, en zig van veele Steden meester gemaakt had, laatende zig als Koning van Italie uitroepen; verkiezende Pavia tot de Hoofdstad van zyn Ryk. De Lombarden waren 'er steeds op uit, om hun Ryksgebied te vergrooten; en 't leed niet lang of het meerder gedeelte van 't Exarchaat verviel in hunne handen; waarvan Luitprand, in den jaare 711 Koning geworden, zig voorts geheel en al meester zogt te maaken.
‘Hy wilde, (zegt de Eerwaarde Martinet, deeze Geschiedenis vervolgende,) de Romeinen, die nog door Exarchen geregeerd werden, geheel uit Ita ie verdryven, het
| |
| |
geen den ondergang zyns Ryks ongelukkig veroorzaakte. Hoorende, dat de Beelden, op bevel van Keizer Leo, uit de Kerken moesten weggenomen worden, waartegen het Volk zich verzette, dacht hy den tyd geboren te weezen om te beginnen. Hy tastte dan Ravenna aan, deedt den Exarch vlugten, nam de Stad stormenderhand in, en hegtte dezelve met meer andere aan zyne kroon. Gregorius de II, Paus van Rome, daardoor ontrust, riep de Venetiaanen tot hulp: zy kwamen en heroverden Ravenna. Hierop wilde de Exarch de Beelden uit de Kerken wegdoen; maar dit gaf eenen Burgerkryg. Keizer Leo hieldt den Paus verdacht, als de oorzaak van dat onheil, en wilde hem deswege straffen. De Romeinen daarentegen op Leo verbitterd, en even weinig begeerende onder de Lombarden te staan, vereenigden zich onder hem, nog niet als hun Vorst, maar als hun Hoofd. Dit waren egter de eerste beginselen van de souveraine magt der Pausen, Dus viel Rome van den Keizer af, die daarop besloot de Stad met de wapenen te heroveren, en zich bovenal op den Paus te wreeken, om dat hy de beroeringen verwekt hadt, door zich aan te kanten tegens 's Keizers bevel ter weeringe der Beelden. De Paus nam daarom toevlugt tot den beroemden Karel Martel in Frankryk, en sloot met hem een verbond tegens den Keizer en tegens de Lombarden. Sedert begonnen zich de Franken met Italie te bemoeien, en maakten 'er zich vervolgens trapswyze meester van.
Toen Kopronymus, na den dood zyns Vaders Leo, het bevel tegens de Beelden vernieuwde, en vooral de aanbidding der Maagd Maria niet wilde dulden, vereenigden zich de Romeinen, door 's Pausen bestelling, nog meer: zy dreeven 's Keizers Amptenaars uit de Stad, en vernietigden daardoor zelfs de schaduw der heerschappy, die de Keizer tot hiertoe onder hen gehad hadt. - Na Luitprands dood volgde Hildebrand, in het Ryk der Lombarden, en, die afgezet zynde, Rachis; welke naderhand het bewind nederlag, en een Monnik werd. - Astulfus, een Man van groote wysheid in den Raad, en dapper in het Veld, steeg toen op den throon. Hy veroverde Ravenna, en de Exarch keerde, na eene dappere verdediging en overgaaf der Stad, naar Constantinopole. Dus eindigde de luister van Ravenna, waar de Keizers, sedert den tyd van Valentinianus den III, en de Gothische Koningen, hunne zetels gehad, en waar ook de Exarchen, honderd drie- en tagtig jaaren lang, het gezag der Keize- | |
| |
ren van het Oosten gehandhaafd hadden. Hierop zondt Astulfus eenen bode naar Rome, eischende, dat men hem zou erkennen en jaarlyks schatting geeven. Paus Stephanus, daarover zeer ontrust, badt hulp by den Keizer Constantinus te Constantinopole; dan, deeze hadt geene benden te missen, weshalven de Paus by Pepyn, Koning van Frankryk, bystand zogt, en daartegen, beloofde, dien Vorst, met al het gezag des Apostolischen Stoels, steeds te zullen ondersteunen. Dit verdrag ging aan: Pepyn trok toen op, en belegerde Astulfus in Pavia, zyne Hoofdstad. De
laatste verzogt en verkreeg de vrede, mids hy eenige veroverde plaatzen aan den Paus gaf. Pepyn trok toen af; maar de Koning zyn woord niet houdende, en Rome zelfs belegerende, kwam Pepyn te rug, waarop de Koning zich moest onderwerpen. Dus kreeg de Paus in den jaare 756, door het verdrag en den bystand van Pepyn, zes- en twintig Steden met derzelver onderhoorige Landen in bezit, en dus by zyne geestelyke eene groote waereldlyke magt, het geen de Vorsten van Europa daarna genoeg hebben moeten bezuuren. - Astulfus, door den dood belet het verloorene te herwinnen, het geen hy in den zin hadt, kreeg Desiderius tot Opvolger, die verpligt was hulp te zoeken by den Paus, om van zynen zetel niet verdreeven te worden door Rachis, die, volgens myn voorig gezegde, in een Klooster geweeken was; doch, nu berouw hebbende, het Monniken gewaad vaardig afgelegd, en den Scepter in de hand genomen hadt. Dan, de Paus vermogt zo veel op hem, dat hy zyn voorneemen liet vaaren. Deeze, aan wien de Kerk van Rome voornaamlyk haare grootheid verschuldigd is, overleedt in den jaare 757. - Adrianus de I werdt zyn Opvolger. Hy krakeelde met Desiderius, en nam, in gevaar raakende, almede zyne toevlugt tot Karel den Grooten, toen Koning van Frankryk. Deeze, voordeel in den twist ziende, kwam daarop met een Leger in Italie, belegerde Pavia, de Ryksstad van Desiderius, nam ze in, bevestigde Pepyns gift tot 's Pausen genoegen, en voerde den overwonnen en gevangen Vorst der Lombarden, nevens Vrouw en Kinderen, met zich naar zyn Ryk, alwaar zy hunne dagen eindigden. Dus ging de Heerschappy der Lombarden, die, tweehonderd en zes jaaren lang in Italie gestaan hadt, door Karel den Grooten, in 't jaar 774, te onder. - De Keizer van het Oosten behieldt het Hertogdom Napels, en het geen hy meer bezat: de Paus het Hertogdom Rome, en het Exarchaat
| |
| |
Pentapolis, doch onderdanig aan Karel, en deeze bleef het overige beheeren.
Dus week de heerlykheid van Italie! dus daalde de glorie van dat Land, zo groot in overoude tyden! Een vreemd Vorst deedt het voor zich bukken: wy zien het op deeze wyze ondergaan, en zullen het nimmer weer op zien komen.’ |
|