Het Spectatoriaal Tooneel. Derde Deel. Te Utrecht, by B. Wild, 1782. Behalven de Voorreden, 269 bladz. in octavo.
Vyf Tooneelstukken, even als de voorigen, tot zeden verbeterende Naspellen geschikt, zyn in dit Deel vervat, men vindt in dezelve de natuur zeer wel in agt genomen, het leerzaame in 't oog gehouden, en de uitvoering ingerigt op zodanig eene wyze, dat ze gepastlyk ten Tooneele gebragt kunnen worden. - De verbeterde Egtgenoot, waarmede dit Deel aanvangt, schetst ons een Man, die zyne beminnelyke Vrouw uit losbandigheid verlaaten heeft, maar, tot inkeer gekomen, zyn wangedrag verfoeit, en die, in zyn omzwerven, door zyne Vrouw aangetroffen zynde, door haar met de hartlykste liefde weder aangenoomen werd; 't welk hem, daar hy zich deezer haarer gunste onwaardig oordeelde, op nieuw ten tederste aan haar verbindt. Het hieraan volgende Stuk brengt ons, in het character van Jeróme Pointu, iemand onder 't oog, die anderen goede Zedelessen weet te geeven, maar ze in zyn eigen gedrag niet naar behooren gadeslaat; niet gedagtig dat men, om goede Zedelessen te geeven, het met zyn eigen voorbeeld moet doen. - Een derde Stuk, getyteld Nanine, of het overwonnen Vooroordeel, stelt ons het ydele der rangzugt ten toon; en doet ons opmerken hoe hoog de deugd, zelfs in een laagen staat, te schatten zy; des het geenzins als iets schandelyks te wraaken zy, (gelyk het Vooroordeel veelal doet,) dat een Man van Adel een Deugdzaam Landmeisje tot zyne Echtgenoot neeme. - De Engelschman in 's Gravenhage, die vervolgens op het Tooneel gevoerd wordt, leert ons hoe onbezonnen het zy, een Nationaalen haat te voeden, of een afkeer van iemand te hebben, wiens character men niet kent, alleen om dat hy tot een zeker Volk behoort, welks Staatsdienaars het met de onzen niet eens zyn, en waaruit een Oorlog ontstaan is, na welks asloopen die Nationaale haat, in 't hart gekoesterd, ontydig zou overblyven. - Laatstlyk ontmoeten we in 't Tooneelstuk, geheeten Julia of de gelukkige beproeving,
twee Minnaars op den toets gesteld. By de uitkomst blykt, dat Damis wien Julia de voorkeuze boven Valere, die aan Oom Gerontes beter voldeed, gegeeven had, Julia, alleen of althans grootlyks, om haar Geld beminde; terwyl Valere de spreekendste bewyzen gaf, dat hy niet haar Geld, maar het bezit van Julia, als het voorwerp zyner zuivere liefde, ten hartlykste wenschte, 't welk dan ook Julia zig, tot het uiterste genoegen van Oom Gerontes, voor Valere doet verklaaren. Zo komt meermaais de omzigtigheid der Ouden, wanneer ze de Jeugd, in 't aangaan van een Huwelyk, niet geweldig dwingen, maar voorzigtig leiden, zeer te stade.