Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOorsprongelijke Dichtwerken van P.J. Kasteleijn. Te Amsterdam, by M. Schalekamp, 1783. II Deelen. Behalven de Voorredens en Bladwyzers, 162 bladz. in gr. octavo.In onderscheid van Navolgingen van uitheemsche Stukken, eertyds door den Heer Kasteleijn voor 't licht gebragtGa naar voetnoot(*), noemt hy deeze Verzameling Oorspronglyke Dichtstukken, als behelzende alleen zodanigen, die van eigen vinding zyn. Ze gaan over verschillende onderwerpen, die, naar derzelver aart, ernstig of vrolyk behandeld worden; 't welk de Heer Kasteleijn indiervoege uitvoert, dat zyne Mengeldichten duidelyk toonen, dat het hem aan geen vindingskragt ontbreeke; ook is 't ons | |
[pagina 223]
| |
voorgekomen, dat hy keuriger worde in taal en styl; des hy verdere aanmoediging verdiene. Zyne Fabelen en Vertelzels, mitsgaders zyne Punt-en Hekeldichten, waaruit het tweede Deel bestaat, hebben wy over 't algemeen, (schoon zommigen derzelver wat in 't gerekte langwylige vallen,) geestig en treffend gevonden. Men leeze het volgende Vertelzel, dat ten opschrift heest: de Nederige Vader.
Een zedig Vader sprak tot zijn' galanten zoon,
Hoor naar den raad, dien u mijn liefde thans zal geeven;
Gij kent de waereld niet, en zijt nog ongewoon
Naar reede en billijkheid, voor uw belang, te leeven.
Zie Jan! het heeft mij lang gestuit,
Dat ge u zo zwierig kleed gelijk een grootschen jonker:
Wat voert ge toch met al die fraaije kleedren uit,
Dan dat ge u maakt bekend voor een' verwaanden pronker?
Beschouw uw' vader eens oplettend van nabij.
Wel nu, mishaagd u nog dees zedige kledij?
Een bruine rok, zwart ondergoed,
Een ronde pruik, een stijve hoed,
Geen strook noch lubbens aan het linnen;
ô Jan! zulk eene dragt bekoord der menschen zinnen.
Hoe wonder streelend is 't, wanneer elk van ons zegt,
(Deez' lof verwierf ik mij, zinds lang, met volle recht.)
‘Zie daar, dat is een man! hij gaat maar recht en slegt;
Maar, zoudt ge 't wel gelooven konnen?
Die nederige man bezit wel ruim twee tonnen!
Zijn deugdsaam harte kent de minste glorie niet,
Gelijk men zonneklaar aan zijne kleedren ziet.’
Ja, ja, het is wel meer geschied,
Dat bij een nederig gewaad,
Het hart van hovaardij en hoogmoed zwanger gaat.
Helaas! Tartuffes vindt men nog in alle streeken.
En spoort veelal de pragt der menschen kindren aan,
Om, veel te dwaas, elkaêr als de oogen uit te steeken;
De snoode huiglaarij durft erger kwaad bestaan,
Daar zij, in schijn van nedrigheid,
God tergt, haar medemensch, maar meest zich zelv', misleidt.
|
|