Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBybelverklaaring, betreklyk tot Palestina. Door S.v. Emdre, Predikant te Hoornaar. Te Utrecht by A.v. Paddenburg, H.v. Otterloo en J.M.v. Vloten, 1782. Behalven de Voorreden en de Bladwyzers, 468 bladz., in gr. octavo.Onder vyf Artykels brengt de Eerwaerde van Emdre zyne aenmerking wegens Palestina, ter ophelderinge van etlyke Bybelplaetzen, of der spreekwyzen, daertoe betreklyk, in dezelven voorkomende. (1.) De Lands. en Luchtsgesteldheid van Palestina. (2.) Deszelfs vruchtbaerheid en enige Dieren in 't zelve. (3.) De inwoonders en derzelver lotgevallen. (4.) De Zeden en Gewoonten der Inwoonderen. (5.) De aerdrykskundige gesteldheid van Palestina, met betrekking tot de Steden, Vlekken, Dorpen, Meiren, Rivieren, enz. Zyn Eerwaerde neemt de voornaemste byzonderheden hiertoe behoorende in opmerking, draegt dezelven op ene regelmatige wyze voor, en verspreid langs dien weg een helder licht over verscheide Bybelsche voorstellingen, die, buiten deeze kundigheden gade te slaen, min of meer duister zyn. - 's Mans arbeid is niet zo zeer geschikt voor de Geleerden, die deze taek van Bybelkunde beoefend hebben, als wel voor den gemenen Man; die, onder het beoefenend lezen der Bybelschriften, zich van dit Werk als een nuttig Handboek kan bedienen: intusschen behelst het nog hier en daer verscheide aenmerkingen, die ook meer geoefenden met vermaek mogen nagaen. - By het openslaen van 't Boek valt ons oog op de benaming van den vroegen en spaden regen; wy zullen ons maer tot dit Artykel, ter proeve van 's Mans schryfwyze, bepalen. ‘Dikwyls leest men in den Bybel van een vroegen en spa- | |
[pagina 192]
| |
den regen, Deut. 11:14. Jer. 5:24. en elders. Dan de vraag is, wat men daardoor te verstaan hebbe? Wanneer wy dit naar onzen landaart wilden verklaren, zou men hier door den vroegen regen verstaan, die in de Lente valt, en door den spaden regen, die in den Herfst of Winter komt. Doch in Syrie en Palestina is 't geheel anders gelegen. Volgens de naauwkeurige waarneemingen van den Heer russel, te Aleppo in Syrie, valt 'er weinig of geen regen van 't begin van April tot het laatst van September, de lucht is helder, uitgezonderd by eene of andere donderbuy in de maand May, die wel eens met een stortregen gepaard gaat, maar dit is een enkele vlaag. De regentyd neemt zyn begin in in 't laatst van September, welke nogthans niet zwaar is; en die door russel de vroege regen genaamd word. Tusschen beiden verlopen 'er doorgaansch eenige heldere dagen; doch dan begint de regen wederom in October, welke by hem de spade regen is. In de volgende maanden November, December, January, February en Maart, heeft men veele regenachtige dagen. Vorst en Sneeuw heeft men in December en January. Groote regenvlagen zyn 'er inzonderheid in Maart, welke zomtyds met donder gepaard gaan. Zie russel Beschryving van Aleppo, p. 166-177. Jammer is 't, dat wy zo een naauwkeurige opgave van 't weder in Palestina niet hebben, als russel ons van de landstreek omtrent Aleppo geeft. Waarschynlyk is 'er niet veel verschil in, en dit komt my dies te aanneemelyker voor, om dat, volgens voorgemelde waarneeming, alle de plaatzen der H.S. zeer gemaklyk verklaard kunnen wordenGa naar voetnoot(a). Men merkt ligtelyk, waaruit de benaaming van vroegen en spaden regen haaren oorsprong hebbe. Het is zeer gevoegelyk dat die regen de vroege of de eerste genaamd word, welke, na dat byna zeven maanden meest in droogte verlopen zyn, begint te vallenGa naar voetnoot(b). Het zal 'er niet veel op | |
[pagina 193]
| |
aankomen, of wy met den Hoogleeraar w.a. bachiene, (H. Geogr. I. D. p. 67.) door den vroegen regen verstaan, die in October viel, wanneer het zaadkoorn in de aarde was geworpen, en diende om zulks te doen uitspruiten: en door den spaden regen, die in 't begin van Maart gezien wierd, ter bevordering van de rypheid der vrugten. Dan of wy met den Heer russel begrypen, dat de regen, die in 't laatst van September viel, de vroege, en die in October komt de spade verdiend genaamd te worden, alzo 'er doorgaans tusschen beiden 20 á 30 dagen verloopen. (men zie 't evengemelde Werk p. 14. en 174.) Dit wil ik slegts dat in aanmerking genomen wordt, dat het niet alleen in die twee maanden eenige dagen regent, te weten in October en Maart, maar dat men al die tusschen beide loopende maanden voor den regentyd te houden hebbe. Dit leert ons de anderszins duistere plaats wel verstaan Amos 4:7. Daartoe heb ik ook den regen van UL. geweerd, als 'er nog drie maanden waren tot den oogst, enz. Dewyl de oogst nu in Palestina doorgaans met April begint, zo moeten wy door die drie maanden January, February en Maart verstaan. - Dus begrypen wy ook, hoe de wintertyd een tyd van regen genaamd kan worden, Hoogl. 2:11. Want ziet, de winter is voorby, de plasregen is over. Hoe zeldzaam de regen in den oogsttyd is, leeren wy uit 1 Sam. 12:17. Spr. 26:1. Voor het overige word 'er op dezen vroegen en spaden regen gezinspeeld, Jer. 3:3. Hoz. 6:3. Zach. 10:1., enz.’ By de opheldering dezer uitdrukkinge, zullen wy nog ene bedenking van den Autheur voegen, die we te eerder plaets geeven, om dat ze, hoe duidelyk ook, veelal niet behoorlyk gade geslagen word. - Zyn Eerwaerde gesproken hebbende van de waerde der geldspecien in de H.S. | |
[pagina 194]
| |
genoemd, in overeenkomst met de waerde onzer hedendaegsche munten, merkt by die gelegenheid met regt aen, dat wy, de uiterlyke waerde dier specien met die der onzen vergelykende, evenwel nog niets zekers van de innerlyke waerde weten; als zynde deze niet dezelfde in alle landen, noch ook in het zelfde land op onderscheiden tyden. ‘Men kan, zegt hy, b.v. in Hungarie, met een Hollandsche Gulden, ongelyk meer brood, vleesch, wyn, enz. kopen dan hier te lande. Voor eenige eeuwen kon men hier te Land, meer met tien duiten doenGa naar voetnoot(c), dan thans met tien stuivers. Zo dra wy nu de onderscheiden landen, en vooral de onderscheiden tydsperken in aanmerking nemen, zo zullen wy ons niet verwonderen, waarom jozeph voor zoo weinig gelds voor 20 zilverlingen, (dat is 25 Guldens,) door zyne broeders verkogt is; waarom men 5 vogelkens voor 2 Assarien, (dat is omtrent vyf duiten,) kogt, Luc. 12:6; waarom de Discipelen voor 200 Denarien, (dat is 62½ Guldens,) brooden willen koopen, om 5000 menschen te spyzigen, Marc. 6:37, 44; waarom men leest, dat de medelydende Samaritaan niet meer dan 2 Denarien, (dat is 12½ stuivers,) aan den Waard der Herberg gaf, ter verzorging van den gewonden reiziger, Luc. 10:35; waarom men voor éénen Denar, (zynde niet veel meer dan een Hollandsche Schelling;) iemand den gantschen dag kon huuren, om in den wyngaard te werken. Matth. 20:2. Onze verwondering, zeg ik, zal ophouden, als wy in deze en meer dergelyke plaatzen der H.S. in aanmerking nemen, dat men toen ter tyd meer voor 't geld in Palestina doen kon, dan wy thans onder ons. Van deze aanmerking dient, dunkt ons, een uitlegger der H.S. steeds gebruik te maaken, wil hy zyn hoorderen of lezeren niet verkeerde denkbeelden inboezemen.’ |
|