Spectatoriaale Schouwburg. Elfde Deel. Te Amsterdam by P. Meyer, 1782. In octavo, 283 bladz.
Agtervolgens den aart der inrigtinge deezer verzamelinge behelst dit gedeelte weder drie zedelyke Tafereelen. In 't eerste schetst men ons de zugt van een braaven Zoon, ter reddinge zyner Ouderen uit hunne armoede, in een Deserteur, die, met overleg van een anderen, welke hem moet aanbrengen, deserteert, om daardoor zynen Ouderen zo veel gelds te bezorgen, als hun nodig is, om hen voor de volstrekte onderdrukking van een onbarmhartigen Amptman te bewaaren. Het daaraanvolgende Toneelspel leert ons in de grootste tegenspoed niet te wanhoopen, en door wanhoop de handen aan zigzelven te slaan. Een Fabrikeur, door overmaat van ramp hier toe bewoogen, wordt gered door een Heer, insgelyks door mismoedigheid over zyn Lot ter nedergeslaagen; en deeze, terwyl hy den Fabrikeur ontheft, ziet tevens zig zelven ontslaagen, nadien hy in de Vrouw van den Fabrikeur zyne eigen Dogter erkent, en te gelyk in haare Moeder zyne Beminde, die hy, in zyne Jeugd, onteerd had; en nu door een wettig Huwelyk wilde eeren, welke hy reeds eenigen tyd, vrugtloos, gezogt had, zonder iets van haar beiden te kunnen verneemen, dan een berigt dat en Moeder en Dogter in een schipbreuk vergaan waren. En eindelyk maalt ons het laatste Stuk, in 't gedrag van Karel, en Karolina ter waarschouwinge van de Jeugd, een treffend voorbeeld van de jammerlyke onheilen, die een onbedagte en onwettige minnehandel met zig kan sleepen; welke in dit geval ten laatste nog ter naauwernood, gelukkig gestuit worden; maar op welk eene redding men, in zulke gevallen, altoos geen staat kan maaken. By deeze Hoofdtafereelen komen nog veele kleene Schilderyen, die mede hunne leerzaamheid hebben. Alle deeze Stukken kunnen het oog der Kunstkenners wel verdraagen; gemerkt de natuur uitsteekend wel in agt genomen zy.